Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - enkelvoudig vreemdelingenrecht

ECLI:NL:RBDHA:2025:23751

Op 11 December 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van vreemdelingenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is NL25.23550, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:23751. De plaats van zitting was Middelburg.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
NL25.23550
Datum uitspraak:
11 December 2025
Datum publicatie:
12 December 2025

Indicatie

Opvolgende aanvraag, documentenonderzoek, geloofwaardigheid problemen in Bangladesh, ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.23550

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. J. van Veelen-de Hoop),

en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.M. Sanchez Rhemrev).

Procesverloop

Procesverloop

Verweerder heeft met het bestreden besluit van 21 mei 2025 de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt de Bengalese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1973.

2. Op 25 maart 2019 heeft eiser voor het eerst een asielaanvraag in Nederland ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij lid is van de Bangladesh National Party (BNP). Tijdens het bijwonen van een vergadering van deze politieke partij in december 2018 werd een inval gepleegd door de tegenpartij, Bangladesh Janata Party (BJP), ook wel bekend als Awami Liga. Eiser is door de leden van de BJP achterna gezeten, maar kon ongedeerd ontkomen. Eiser is vervolgens naar huis gegaan, waarna hij hoorde dat de leden van de BJP tegen mensen hadden gezegd dat zij eiser gingen doden. Eiser is ook telefonisch bedreigd. Eiser is in januari 2019 uit Bangladesh vertrokken en vreest bij terugkeer gedood te worden. Bij besluiten van 17 december 2019 en 18 december 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen als ongegrond. De besluiten staan in rechte vast. (Voetnoot 1)

3. Op 10 februari 2023 heeft eiser de huidige asielaanvraag in Nederland ingediend. Ter onderbouwing van zijn asielrelaas heeft eiser een aantal originele stukken overgelegd, namelijk:

Arrestatiebevel van 12 april 2019;

Politieformulier betreffende onnatuurlijke dood van 12 februari 2011;

Melding bij de politie van onnatuurlijke dood van 12 februari 2019;

Brief van [advocaat] aan eiser van 29 oktober 2022, en

Brief van de BNP aan eiser van 26 oktober 2022.

Daarnaast stelt eiser dat hij zijn activiteiten voor de BNP wilt voortzetten bij een eventuele terugkeer naar Bangladesh.

4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.  (Voetnoot 2) Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De lidmaatschap van de BNP acht verweerder ook geloofwaardig. De aanval en de problemen als gevolg van de aanval worden door verweerder niet geloofwaardig geacht. Op grond van de geloofwaardig geachte elementen komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting naar Bangladesh te vrezen heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade.

5. Eiser voert hiertegen het volgende aan. Eiser meent dat verweerder ten onrechte en zonder deugdelijke motivering geen waarde hecht aan het arrestatiebevel. Aan eiser wordt ten onrechte verweten dat hij enkel heeft verwezen naar de artikelnummers in het arrestatiebevel, maar door hem niet aangeven kon worden waar deze concreet op zien. Eiser heeft in de correcties en aanvullingen op het gehoor opvolgende aanvraag reeds aangegeven van welke artikelen hij wordt beschuldigd en welke inhoud deze artikelen hebben. Eiser meent dan ook dat niet deugdelijk is gemotiveerd dat hij niet concreet weet waarvan hij beschuldigd wordt. Ten aanzien van het arrestatiebevel meent eiser ook dat het ontbreken van referentiemateriaal een onvoldoende motivering is waarom het arrestatiebevel niet relevant is. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling (Voetnoot 3) van 5 april 2023 (Voetnoot 4) en stelt dat verweerder niet heeft voldaan aan de samenwerkingsplicht. Eiser voert ook aan dat niet zonder motivering voorbij gegaan kon worden aan de door hem in de zienswijze genoemde jurisprudentie van het Hof. (Voetnoot 5) Eiser merkt verder op dat er sprake is van een tweetal beschuldigingen, namelijk de aangifte van [naam] van het incident dat had plaatsgevonden op 26 december 2018 en de demonstraties waaraan eiser heeft deelgenomen na het incident waarbij de vicepresident werd neergeschoten op 15 december 2018. Eiser meent dat hij het laatste incident ook reeds had gemeld tijdens zijn eerste asielprocedure. Eiser heeft veel psychische problemen en de incidenten hebben vele jaren terug plaatsgevonden. Volgens eiser is dit de reden geweest dat hij tijdens zijn eerste procedure niet volledig is geweest en dat hij tijdens zijn herhaalde aanvraag meende dat hij al wel volledig was geweest, ook tijdens zijn eerdere procedure. Met betrekking tot de overgelegde brief van de advocaat en de brief van de BNP wordt eiser ten onrechte verweten dat hij niet direct tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft aangegeven dat het advocatenkantoor en het bureau van de BNP in hetzelfde gebouw zitten. Eiser moest eerst nadenken over hoe dit te verklaren is. Eiser meent dat op grond van artikel 17 derde lid Procedurerichtlijn (Voetnoot 6) wel waarde dient te worden gehecht aan de aanvullingen die gedaan zijn op het rapport opvolgende aanvraag. Eiser verwijst in dit kader naar een uitspraak van zittingsplaats Haarlem van 30 mei 2017. (Voetnoot 7) Ten aanzien van eisers lidmaatschap van de BNP verwijst eiser naar zijn zienswijze en voert aan dat nu zijn lidmaatschap van de BNP geloofwaardig wordt geacht, zonder nadere motivering hier niet aan voorbij kan worden gegaan. Eiser merkt daarbij op dat hij vanwege zijn depressieve klachten in Nederland geen activiteiten heeft verricht maar dat hij zich altijd betrokken heeft gevoeld bij de BNP en dat hij bij terugkeer in Bangladesh zich zeker weer voor deze partij zal inzetten. Eiser meent dan ook dat hij vanwege zijn politieke activiteiten wel degelijk te vrezen heeft voor vervolging, dan wel een onmenselijke behandeling van de zijde van de autoriteiten bij terugkeer naar Bangladesh.

De rechtbank oordeelt als volgt.

6. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan de door eiser bij zijn opvolgende aanvraag overgelegde documenten geen waarde kan worden toegekend. Verweerder heeft zich daarbij mogen baseren op de onderzoeksresultaten van Bureau Documenten. Daarin is immers geconcludeerd dat van het arrestatiebevel, het politieformulier, en de melding bij de politie, de echtheid niet kan worden bevestigd en niet kan worden vastgesteld of de inhoud klopt. Van de brief van de advocaat en brief van de BNP luidt de conclusie dat deze beide waarschijnlijk niet bevoegd opgemaakt en afgegeven zijn, en niet kan worden vastgesteld of de inhoud klopt. Een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten is een deskundigenbericht. (Voetnoot 8) Eiser heeft geen contra-expertise laten uitvoeren. Evenmin heeft hij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het onderzoek aangevoerd. Verweerder heeft dan ook kunnen overwegen dat niet de waarde aan deze documenten kan worden gehecht die eiser wenst. Voor zover eiser stelt dat verweerder de samenwerkingsplicht heeft geschonden, volgt de rechtbank dit niet. Verweerder heeft eiser immers gehoord ten aanzien van de onderzoeksresultaten van Bureau Documenten. De verwijzing van eiser naar het arrest van het Hof van Justitie slaagt dan ook niet. Een beroep op de uitspraak van de Afdeling slaagt evenmin. In die zaak is de opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Volgens de Afdeling heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat de door de vreemdeling overgelegde uitspraak niet relevant kan zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. De asielaanvraag van eiser is echter als kennelijk ongegrond afgewezen. Daarbij heeft verweerder wel aangenomen dat de door eiser overgelegde documenten relevant zijn voor de beoordeling van eisers aanvraag. Verweerder heeft de documenten laten onderzoeken, en naar aanleiding van de conclusies van Bureau Documenten is eiser gehoord over de inhoud van de documenten. Hetgeen eiser heeft verklaard tijdens het gehoor heeft verweerder ook betrokken bij de beoordeling van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de door eiser overgelegde documenten wél beoordeeld, waarmee is voldaan aan de samenwerkingsplicht.

7. De rechtbank is verder van oordeel dat de door eiser overgelegde documenten het asielrelaas van eiser niet onderbouwen. Verweerder heeft zich hierbij niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit het arrestatiebevel niet blijkt op grond waarvan deze is uitgevaardigd. Uit het gehoor opvolgende aanvraag blijkt dat eiser ook niet kan verklaren waarvan hij concreet wordt beschuldigd. Eiser heeft in de correcties en aanvullingen weliswaar verwezen naar een aantal artikelen die in het arrestatiebevel staan, namelijk het verbod op demonstreren, huisvredebreuk, belemmeren van een ambtenaar in functie en intimidatie. Dit komt echter niet overeen met hetgeen eiser heeft verklaard over de inhoud van het arrestatiebevel, dat het arrestatiebevel is uitgevaardigd vanwege een aangifte uit 2018 waarin eiser en medepartijleden worden beschuldigd van het neerschieten van hun eigen partijleider. Dit is bovendien slechts een vermoeden van eiser en eiser heeft deze aangifte niet overgelegd. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat van eiser mag worden verwacht dat hij weet waarvan hij concreet wordt beschuldigd. Eiser heeft de stukken immers overgelegd ter onderbouwing van zijn gestelde problemen.

8. Ten aanzien van de brief van de advocaat en de brief van de BNP heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat deze op verzoek van eisers echtgenote zijn opgesteld en dat zij deels daarvoor de informatie heeft aangeleverd. Bovendien zijn deze stukken nagenoeg gelijk aan de door eiser in de eerste procedure overgelegde brief van de advocaat Shah Monzurul Hassan van 3 juni 2019. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat het bevreemdend is dat eiser niet in het gehoor, maar pas in de correcties en aanvullingen heeft aangegeven dat het advocatenkantoor en het bureau van de BNP in hetzelfde gebouw zitten en dat dit verklaart dat door hen een zelfde opmaak wordt gebruikt en dat er mogelijk ook gebruik wordt gemaakt van dezelfde printer. Uit artikel 17 van de Procedurerichtlijn volgt dat aan een vreemdeling de mogelijkheid moet worden geboden om correcties en aanvullingen in te dienen, maar deze mogelijkheid is niet bedoeld om de gehoren inhoudelijk aan te vullen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 24 november 2021 (Voetnoot 9) volgt dat verweerder niet zonder meer wijzigingen of aanvullingen die naar voren worden gebracht in de correcties en aanvullingen hoeft over te nemen. Verweerder hoeft dit alleen te doen als een vreemdeling een deugdelijke verklaring geeft voor het feit dat hij essentiële punten van zijn asielrelaas pas in de correcties en aanvullingen naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft gelet hierop eiser aanvulling niet hoeven te betrekken bij zijn beoordeling Eiser heeft immers geen deugdelijke verklaring gegeven waarom hij niet in het gehoor al heeft verklaard over de mogelijke verklaring voor de gelijkenis tussen de documenten.

9. Dat eiser psychische problemen heeft waardoor hij in de eerste procedure niet volledig is geweest ten aanzien van de beschuldigingen, volgt de rechtbank ook niet. Eiser heeft immers niet onderbouwd dat hij psychische problemen heeft. Uit het medisch advies 28 maart 2019 blijkt weliswaar dat rekening moet worden gehouden met emotionele reacties en dat eiser lichamelijke klachten heeft, maar eiser heeft verder niet onderbouwd dat hij voor zijn psychische klachten naar een arts is geweest.

10. Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de aanval en problemen als gevolg van de aanval niet geloofwaardig zijn.

11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft bij terugkeer naar Bangladesh. Zoals hiervoor is overwogen, heeft eiser met de door hem overgelegde documenten en verklaringen zijn gestelde problemen niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft bovendien verklaard dat hij op dit moment niet actief is voor de BNP en niet weet of hij zijn eerdere activiteiten voor de BNP weer zal oppakken bij terugkeer naar Bangladesh. (Voetnoot 10) Daarnaast is niet gebleken dat eiser sinds zijn aankomst in Nederland enige activiteiten voor de BNP heeft verricht. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat hij bij terugkeer naar Bangladesh zich weer zal inzetten voor de BNP.

12. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 11 december 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoot

Voetnoot 1

Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 4 maart 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:2124 en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 maart 2021, 202101826/1/V2.

Voetnoot 2

Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Voetnoot 3

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoot 4

ECLILNL:RVS:2023:1316.

Voetnoot 5

Hof van Justitie van de EU van 22 november 2012, C-277/11, ECLI:EU:C:2012:744, JV 2013/8.

Voetnoot 6

Richtlijn 2013/32.

Voetnoot 7

NL17.1197.

Voetnoot 8

Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1904.

Voetnoot 9

ECLI:NL:RVS:2021:2615.

Voetnoot 10

Verslag gehoor opvolgende aanvraag, pagina 10.