Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - enkelvoudig vreemdelingenrecht

ECLI:NL:RBDHA:2025:23817

Op 12 December 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van vreemdelingenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is NL24.48506, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:23817. De plaats van zitting was Middelburg.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
NL24.48506
Datum uitspraak:
12 December 2025
Datum publicatie:
12 December 2025

Indicatie

Terugkeerbesluit; inreisverbod; ongegrond

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.48506

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),

en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het voornemen geuit om uitspraak te doen zonder een zitting te houden. Partijen hebben hierop niet binnen de gegeven termijn gereageerd. De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb (Voetnoot 1) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1972 en de Chinese nationaliteit te hebben.

2. Bij het bestreden besluit is aan eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd waaruit blijkt dat hij onmiddellijk dient terug te keren naar China, omdat hij niet langer rechtmatig verblijf heeft in Nederland. (Voetnoot 2) Verder is aan hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. (Voetnoot 3) Verweerder heeft overwogen dat het risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden (Voetnoot 4) vermeld dat eiser:

3a: Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;

En als lichte gronden (Voetnoot 5) vermeld dat eiser:

4a: zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;

4b: geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

4c: niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;

4d: verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;

3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden. Eiser wilde tijdens het gehoor een advocaat raadplegen, maar verkeerde in de veronderstelling dat hij deze zelf moest betalen. Verweerder heeft hem niet geïnformeerd over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand, waardoor eiser zonder juridische bijstand is gehoord. Volgens eiser zijn het gehoor en het daarop gebaseerde besluit daarom onrechtmatig tot stand gekomen. Daarnaast stelt eiser dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar zijn mogelijke verblijf of lopende procedures in andere EU-lidstaten, waaronder Spanje en Italië. Nu verweerder dit niet heeft onderzocht, is volgens eiser ten onrechte een terugkeerverplichting naar China opgelegd. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd met het Unierecht.

De rechtbank overweegt als volgt.

4. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet (meer) rechtmatig in Nederland verbleef. De aan het besluit ten grondslag gelegde zware en lichte gronden zijn door eiser niet bestreden. Verweerder heeft in zoverre op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) terecht een terugkeerbesluit aan eiser uitgevaardigd.

5. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden. In het arrest Boudjlida (Voetnoot 6) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie overwogen dat het recht op rechtsbijstand in artikel 13 van de Terugkeerrichtlijn (Voetnoot 7) slechts is voorzien na de vaststelling van een terugkeerbesluit en uitsluitend in het kader van een beroep dat tegen dat besluit is ingesteld. Op grond van artikel 13, vierde lid, moet in bepaalde omstandigheden op verzoek van de vreemdeling gratis rechtsbijstand worden verleend. Een illegaal verblijvende derdelander kan zich evenwel altijd op eigen kosten tot een raadsman wenden opdat deze hem bijstaat wanneer hij wordt gehoord, mits de uitoefening van dit recht het goede verloop van de terugkeerprocedure niet ondermijnt en de doeltreffende tenuitvoerlegging van de Terugkeerrichtlijn niet in gevaar brengt. Gelet hierop is eiser juist geïnformeerd dat hij zich op eigen kosten kan wenden tot een raadsman voor bijstand tijdens het gehoor.

6. Uit het gehoor blijkt verder dat eiser aan het begin van zijn gehoor (Voetnoot 8) is gewezen op zijn recht zich door een advocaat te laten bijstaan. Daarbij is ook benoemd dat een eerder gehoor een week eerder was afgebroken omdat eiser contact wilde opnemen met een advocaat. (Voetnoot 9) Eiser heeft aangegeven dat hij in die week geen contact heeft opgenomen met een advocaat omdat er sprake was van een taalbarrière en hij niet over de financiële middelen beschikte om een advocaat te betalen. Hij gaf verder aan dat hij geen geld heeft, waardoor hij niet weg kan en dat ook niet wil. Daarmee had eiser wel de gelegenheid om rechtsbijstand te regelen, maar heeft hij ervoor gekozen het gehoor van 18 november 2025 zonder rechtsbijstand te laten plaatsvinden. Onder deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat verweerder het recht op rechtsbijstand van eiser heeft geschonden, aangezien eiser ruim de tijd heeft gekregen om rechtshulp in te schakelen.

7. Ten aanzien van de beroepsgrond dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar mogelijk verblijf of lopende procedures van eiser in andere EU-lidstaten, waaronder Spanje of Italië, overweegt de rechtbank dat eiser geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van deze stelling. Eerst in beroep heeft eiser aangevoerd dat hij eerder in andere lidstaten heeft verbleven. Verweerder kon met deze niet onderbouwde en pas later ingenomen stelling bij het nemen van het bestreden besluit geen rekening houden. Ook blijkt uit het dossier niet dat sprake is van een lopende verblijfsprocedure in een andere EU-lidstaat. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.

8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en heeft hij daarbij terecht een inreisverbod uitgevaardigd.

9. Het beroep is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 12 december 2025 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Gasi, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoot

Voetnoot 1

Algemene wet bestuursrecht.

Voetnoot 2

Op grond van artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Voetnoot 3

Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.

Voetnoot 4

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).

Voetnoot 5

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Voetnoot 6

Arrest van 11 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2431.

Voetnoot 7

Richtlijn 2008/115/EG.

Voetnoot 8

Proces-verbaal van gehoor van 18 november 2024, p. 1.

Voetnoot 9

Proces-verbaal van gehoor van 18 november 2024, p. 2.