Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - enkelvoudig vreemdelingenrecht

ECLI:NL:RBDHA:2025:24756

Op 17 October 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van vreemdelingenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is NL25.27301, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:24756. De plaats van zitting was Utrecht.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
NL25.27301
Datum uitspraak:
17 October 2025
Datum publicatie:
22 December 2025

Indicatie

VK - asiel, eiser blijkt binnen overdrachtstermijn naar Spanje te zijn vertrokken, minister mocht uitgaan van verantwoordelijkheid Nederland: vertrek niet gemeld, geen beslissing Spanje op asielaanvraag, beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.27301

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H. Drenth),

en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. N.E. Joseph). Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het buiten behandeling stellen van de asielaanvraag van eiser, waarbij ook een terugkeerbesluit en inreisverbod is opgelegd. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het buiten behandeling stellen van de asielaanvraag.

1.1.

De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het buiten behandeling stellen van de asielaanvraag en het terugkeerbesluit en inreisverbod in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

Procesverloop

2. Eiser heeft op 20 juli 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 8 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Spanje op dat moment verantwoordelijk was voor de aanvraag. Op 29 februari 2025 heeft de minister aan Spanje laten weten dat de overdrachtstermijn is verlengd, omdat eiser is ondergedoken.

3. Op 23 mei 2025 heeft de minister een voornemen gestuurd naar de gemachtigde van eiser. In het voornemen staat dat eiser niet binnen de termijn aan Spanje is overgedragen, Nederland daarom (in beginsel) op 7 april 2025 verantwoordelijk is geworden voor de aanvraag en de minister van plan is op de aanvraag te beslissen. De gemachtigde van eiser heeft in reactie hierop op 6 juni 2025 laten weten dat hij niet als gemachtigde kan optreden, omdat het hem niet is gelukt om eiser te spreken.

4. De minister heeft vervolgens met het besluit van 16 juni 2025 (bestreden besluit) de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld. Daarbij heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

5. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

6. De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang

7. De rechtbank moet ambtshalve de vraag beantwoorden of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep, omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat er in dat geval in beginsel vanuit gegaan mag worden dat de vreemdeling niet langer prijs stelt op de door hem gezochte bescherming.1Dat is alleen anders als een vreemdeling laat weten nog contact te onderhouden met zijn gemachtigde. Uit het beroepschrift leidt de rechtbank af dat eisers gemachtigde contact heeft met eiser. Tijdens de zitting heeft eisers gemachtigde dit bevestigd en toegelicht dat hij weer contact had met eiser voordat hij namens eiser beroep instelde. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat eiser procesbelang heeft bij het beroep.

Bekendmaking van het bestreden besluit

8. Eiser voert aan dat het voornemen niet op de juiste wijze is bekendgemaakt. Het voornemen is namelijk alleen ter inzage gelegd in [plaats] . Dat is volgens eiser geen officiële publicatie: het voornemen moet worden uitgereikt in persoon, en anders moet het worden gepubliceerd in de Staatscourant. Het bestreden besluit is daarom onrechtmatig.

9. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In artikel 39, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) staat dat het voornemen aan de vreemdeling wordt meegedeeld door uitreiking of toezending ervan. Uit paragraaf C1/2.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) blijkt dat het voornemen aan de gemachtigde van de vreemdeling gezonden moet worden. De uitzonderingen die worden genoemd, waarbij uitreiking in persoon moet plaatsvinden, waren in het geval van eiser niet van toepassing. Bovendien was eiser met onbekende bestemming vertrokken, waardoor uitreiking niet mogelijk was. Het voornemen is op 23 mei 2025 aan de gemachtigde van eiser gezonden, en is dus op de juiste wijze bekendgemaakt. De gemachtigde van eiser heeft op het voornemen gereageerd, en heeft toen aangegeven dat hij niet als gemachtigde kan optreden, omdat hij geen contact had met eiser. Uit het dossier blijkt dat het voornemen later samen met het bestreden besluit op 16 juni 2025 ter inzage is gelegd op de locatie [plaats] en een melding van terinzagelegging is opgehangen op de daarvoor bestemde plek. De minister heeft daarmee gehandeld in overeenstemming met paragraaf C1/2.13 van de Vc. Alleen voor een inreisverbod of ongewenstverklaring geldt de verplichting tot publicatie in de Staatscourant (in het geval van toezending).2 De rechtbank stelt vast dat het inreisverbod is gepubliceerd.3 Het bestreden besluit is dus op de juiste wijze bekendgemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.

1. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662 en 25 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4063.

Verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag

10. Eiser stelt dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van zijn asielaanvraag nog altijd bij Spanje ligt. De minister mocht dus niet beslissen op zijn asielaanvraag, en mocht geen terugkeerbesluit en inreisverbod opleggen. Eiser voert daartoe aan dat hij vóór het verstrijken van de overdrachtstermijn zelfstandig naar Spanje is vertrokken. Hij heeft daar een asielaanvraag ingediend, en de procedure loopt nog. Eiser heeft ter onderbouwing daarvan scans overgelegd van twee documenten: “Resguardo de presentación de solicitud de protección internacional”, uitgegeven op 30 augustus 2024, en “Documento acreditativo de la condición de solicitante, en tramitación, de protección internacional”, uitgegeven op 2 juni 2025 en geldig tot 30 mei 2026. Volgens eiser volgt dan uit het (systeem van) de Dublinverordening dat de verantwoordelijkheid niet kan overgaan op de Nederland. Eiser wijst onder andere op overweging 24 van de considerans van de Dublinverordening, waaruit blijkt dat zelfstandig vertrek gelijk wordt gesteld met een overdracht, en op artikel 19, eerste lid, van de Dublinverordening, waaruit blijkt dat de lidstaat die een verblijfstitel verstrekt verantwoordelijk wordt voor de asielaanvraag. Volgens eiser blijkt hieruit ook dat Nederland niet verantwoordelijk kan worden als hij zich niet meer op het grondgebied bevindt. Uit de omstandigheid dat Spanje geen informatie-/terugnameverzoek heeft gestuurd aan Nederland leidt eiser ook af dat Spanje zich verantwoordelijk acht voor de aanvraag.

Hoewel eiser erkent dat het onhandig is dat hij destijds niet heeft gemeld dat hij naar Spanje is vertrokken, stelt hij dat de minister hiervan toch op de hoogte had kunnen en moeten zijn. De minister had namelijk in het Eurodac-systeem kunnen kijken, of navraag kunnen doen bij Spanje en de andere EU-lidstaten. Volgens eiser mocht de minister er niet zonder meer van uitgaan dat hij nog in Nederland verbleef. Eiser wijst op de samenwerkingsverplichting die onder andere volgt uit hoofdstuk 7 van de Dublinverordening. Eiser wijst ook op een zaak waarin de minister wel Eurodac had geraadpleegd4 en beroept zich op het gelijkheidsbeginsel.

10.1.

De rechtbank oordeelt dat de minister ervan heeft kunnen uitgaan dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de aanvraag. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken, en dat hij zijn vertrek naar Spanje niet heeft gemeld. Het laatst bekende adres van eiser was in Nederland. Er waren daarom geen aanknopingspunten op grond waarvan de minister Eurodac had moeten raadplegen en/of informatie had moeten opvragen bij Spanje en andere EU-lidstaten. Daarvoor bestond ook geen rechtsgrond. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de minister dit – vanwege de in de Dublinverordening opgenomen samenwerkingsplicht – zonder meer moet doen als onduidelijk is waar de vreemdeling verblijft. Dat kan de rechtbank niet afleiden uit de Dublinverordening en de aangehaalde jurisprudentie. Anders dan eiser tijdens de zitting heeft betoogd, gaat de samenwerkingsplicht van de Dublinverordening niet zover dat als een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, een lidstaat bij alle andere lidstaten moet informeren of die vreemdeling inmiddels op hun grondgebied verblijft. Verder is voor het overgaan van de verantwoordelijkheid op Nederland door het verstrijken van de overdrachtstermijn niet vereist dat eiser zich nog in Nederland bevindt.5

2 Artikel 66a, vijfde lid, en artikel 67, tweede lid, van de Vw.

3 https:// [internetsite] .

4 Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 21 augustus 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:15855.

10.2.

Verder blijkt uit de stukken die eiser in beroep heeft overgelegd ook niet dat de verantwoordelijkheid is overgegaan op Spanje. Dat eiser binnen de overdrachtstermijn naar Spanje is vertrokken, is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft zijn vertrek namelijk niet gemeld. Er is daarmee geen sprake van een zelfstandig vertrek (wat gelijk staat aan een overdracht) in het kader van de Dublinverordening. Verder blijkt uit de stukken die eiser heeft overgelegd uitsluitend dat hij in Spanje een asielaanvraag heeft ingediend. Daaruit blijkt niet dat Spanje de aanvraag ook in behandeling heeft genomen en de verantwoordelijkheid heeft aanvaard. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser dit desgevraagd ook niet kunnen bevestigen. Hij heeft slechts kunnen toelichten dat Spanje nog niet op de aanvraag heeft beslist. Verder is het document waaruit eisers status als aanvrager blijkt in het kader van zijn asielaanvraag, geen verblijfstitel als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening. Dat volgt uit artikel 2, aanhef en onder l, van de Dublinverordening. Het betoog van eiser dat Spanje verantwoordelijk is geworden omdat hij in dat land een verblijfstitel heeft, slaagt daarom niet.

10.3.

Het voorgaande betekent dat de minister op de asielaanvraag van eiser mocht beslissen, en deze aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld. Dat betekent ook dat eiser geen legaal verblijf meer heeft in Nederland, en de minister op grond van artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn in beginsel gehouden was om een terugkeerbesluit op te leggen. De minister heeft deugdelijk gemotiveerd dat er een risico op onttrekking bestaat en dat daarom geen vertrektermijn wordt geboden op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a van de Vw. Uit artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw volgt dat de minister dan ook een inreisverbod oplegt.

10.4.

De beroepsgrond dat de minister niet mocht beslissen op de aanvraag en dus geen terugkeerbesluit en inreisverbod mocht opleggen, slaagt niet.

Terugkeerbesluit en inreisverbod

11. Eiser voert meer specifiek over het terugkeerbesluit en inreisverbod aan dat deze niet mochten worden opgelegd omdat hij niet meer op het grondgebied van Nederland verbleef. Dit volgt volgens eiser uit artikel 2, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Ook hier verwijst eiser naar de asielprocedure in Spanje en stelt hij dat de minister een onderzoeksplicht heeft. Eiser voert aan dat het voor hem niet veilig is om naar Syrië terug te keren. Het risico op schending van artikel 3 van het EVRM wordt in de Spaanse asielprocedure beoordeeld en de minister mag dit niet doorkruisen door in dit terugkeerbesluit eiser op te dragen naar Syrië te vertrekken. Verder legt de minister volgens eiser ten onrechte de verantwoordelijkheid bij Spanje en bij hem om in contact te treden over het terugkeerbesluit en het inreisverbod, dan wel om te vragen om opheffing van het inreisverbod. De minister is immers op de hoogte (en kon op de hoogte zijn) van de asielaanvraag in Spanje en mag die procedure niet doorkruisen.

5 Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 januari 2023, B.,

F. en K., ECLI:EU:C:2023:4 en de uitleg daarvan in de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2109, r.o. 4.1.

11.1.

De rechtbank overweegt als volgt. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, hoefde de minister niet Eurodac te raadplegen of onderzoek te doen in Spanje. Ook is de minister terecht uitgegaan van de verantwoordelijkheid van Nederland en heeft de minister de asielaanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Dat betekent ook dat de minister in beginsel een terugkeerbesluit en inreisverbod mocht opleggen. Daarvoor was niet vereist dat eiser op het grondgebied van Nederland verbleef. Volgens artikel 2, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn is deze richtlijn namelijk van toepassing op illegaal op het grondgebied van een van de lidstaten verblijvende onderdanen van derde landen. Voor het terugkeerbesluit geldt volgens artikel 6, eerste lid, dat de derdelander op het grondgebied van een van de lidstaten aanwezig is.6 Dat was bij eiser het geval, nog daargelaten dat het laatst bekende adres van eiser in Nederland was toen de minister het terugkeerbesluit nam.

11.2.

Bij het opleggen van een terugkeerbesluit hoort ook een beoordeling van het beginsel van non-refoulement. Wat betreft het risico op schending van dit beginsel heeft de minister in het voornemen (dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit) kunnen opmerken dat eiser zonder opgave van redenen met onbekende bestemming is vertrokken, en dat dit aanleiding geeft om aan te nemen dat dit terugkeerbesluit kan worden genomen zonder schending van het beginsel van non-refoulement. Uit de enkele omstandigheid dat later is gebleken dat eiser in Spanje een aanvraag heeft ingediend, kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet zonder meer worden afgeleid dat sprake is van strijd met het beginsel van non-refoulement. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd (enkel dat hij uit Syrië komt) en in het dossier ook geen concrete aanwijzingen dat het beginsel van non-refoulement zou worden geschonden. De beroepsgrond slaagt niet.

Belangen om het bestreden besluit te nemen / door te zetten

12. Eiser betoogt dat de minister alleen formalistische belangen heeft om het bestreden besluit te nemen en (na de verkregen informatie over de asielprocedure in Spanje) toch door te zetten. Volgens eiser wegen zijn belangen zwaarder. Het terugkeerbesluit en inreisverbod kunnen hem immers schaden en de asielprocedure in Spanje belemmeren.

13. De rechtbank oordeelt dat de minister het bestreden besluit terecht heeft genomen. Eiser had een asielaanvraag ingediend en heeft deze niet ingetrokken. Hij is zelf naar Spanje vertrokken, zonder dit te melden. De minister was gehouden te beslissen op de asielaanvraag en een terugkeerbesluit nemen, en hoefde daarbij geen belangenafweging te maken. Een belangenafweging vindt wel plaats in het kader van het inreisverbod. Eiser heeft echter geen relevante omstandigheden aangevoerd die maken dat de minister had moeten afzien van het inreisverbod of dat de duur daarvan had moeten bekorten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. De minister heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Ook heeft de minister terecht een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

6 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:89, r.o. 3.3.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

17 oktober 2025

Documentcode: [Documentcode]
Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.