Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - enkelvoudig vreemdelingenrecht

ECLI:NL:RBDHA:2025:25114

Op 24 December 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van vreemdelingenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 25.60910, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:25114. De plaats van zitting was Groningen.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
25.60910
Datum uitspraak:
24 December 2025
Datum publicatie:
24 December 2025

Indicatie

Bewaring, artikel 59-1-a, omzetting van de maatregel, ongegrond

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.60910

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],

van Algerijnse nationaliteit,

V-nummer: [nummer],

(gemachtigde: mr. H. Postma),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. De minister heeft op 10 december 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw (Voetnoot 1) opgelegd.

1.1.

Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring op beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

1.2.

De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Beoordeling door de rechtbank

2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:

(zware gronden)

3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;

(lichte gronden) 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

2.1.

De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.

Voortraject

3. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.

Grondslag

4. De rechtbank stelt vast dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, omdat aan eiser op 5 augustus 2025 een terugkeerbesluit is opgelegd. Die beslissing staat in rechte vast; eiser valt daarom onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel is op de juiste grondslag opgelegd.

Omzetting van de maatregel

5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de maatregel te laat is omgezet. Eiser zat voorafgaand aan de huidige maatregel in bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vw. Eiser heeft op 6 december 2025 te kennen gegeven dat hij zijn asielaanvraag wilde intrekken, en dit is op dezelfde dag per e-mail bevestigd door de minister. De maatregel had binnen 48 uur na het kenbaar maken van de intrekking moeten worden omgezet, dus uiterlijk op 8 december 2025. Hierbij verwijst eiser naar jurisprudentie van de Afdeling. (Voetnoot 2) Eiser stelt dat de huidige maatregel daarom vanaf 8 december onrechtmatig moet worden geacht, en dat hij in vrijheid dient te worden gesteld. Ook heeft hij recht op schadevergoeding.

5.1.

De minister stelt zich op het standpunt dat de vraag of de maatregel tijdig is omgezet door de rechtbank beantwoord dient te worden in een beroep tegen het voortduren van de vorige maatregel. Omdat dit beroep ziet op de maatregel van 10 december dient een te late omzetting niet bij de beoordeling van dit beroep betrokken te worden, maar zou de gemachtigde hiervoor een beroep moeten instellen tegen de voortzetting van de maatregel van 21 november 2025. Dat deze maatregel inmiddels is opgeheven, doet niet af aan de mogelijkheid om er beroep tegen in te dienen.

5.2.

De beroepsgrond slaagt niet. Een beroep op niet tijdige omzetting moet worden gericht tegen de maatregel van bewaring waarvan wordt gesteld dat die ten onrechte te laat is omgezet. Dat is de maatregel van bewaring van 21 november 2025. Deze ligt nu niet ter toetsing voor, zodat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of die maatregel van bewaring te laat is omgezet. (Voetnoot 3) Dat het niet mogelijk is om beroep tegen het voortduren van de maatregel van 21 november 2025 in te stellen nadat deze maatregel is omgezet volgt de rechtbank niet.

Gronden

6. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang gezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.

Lichter middel

7. De minister is terecht ervan uitgegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de hem rustende vertrekplicht. Dit volgt uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de plicht tot terugkeer die volgt uit de beschikking van 5 augustus 2025. Een lichter middel volstaat daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.

7.1.

Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen dan wel medische omstandigheden van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken, en waarin de minister aanleiding had moeten zien om aan eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. De medische problematiek van eiser is kenbaar meegenomen in de maatregel, en maakt eiser niet detentieongeschikt. In het detentiecentrum is de nodige medische en psychische hulp aanwezig, die overeenkomt met de zorg in de vrije maatschappij.

Voortvarendheid

8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De minister heeft op de tweede dag van de inbewaringstelling, namelijk op 12 december 2025 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Er is op 17 december gerappelleerd op de lp-aanvraag.

Zicht op uitzetting

9. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling (Voetnoot 4) van 6 mei 2024 en 15 juli 2024, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Algerije niet (meer) ontbreekt. (Voetnoot 5) De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser anders te oordelen. Niet is gebleken dat Algerijnse autoriteiten hebben aangegeven geen lp (Voetnoot 6) voor eiser te zullen verstrekken.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank ziet ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat het opleggen van de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht. (Voetnoot 7) Bovendien is niet gebleken dat het beginsel van non-refoulement en/of de eerbiediging van haar gezins- of familieleven zich tegen de uitzetting van eiseres verzet. (Voetnoot 8)

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Postma, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoot

Voetnoot 1

Vreemdelingenwet 2000.

Voetnoot 2

Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, ECLI:NL:RVS;2017:504 en ECLI:NL:RVS:2021:2481.

Voetnoot 3

Vergelijk r.o. 4.5 in ECLI:NL:RVS:2025:5945

Voetnoot 4

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoot 5

ECLI:NL:RVS:2024:1892 en ECLI:NL:RVS:2024:2842.

Voetnoot 6

Laissez-passer.

Voetnoot 7

Arrest van het Hof van Justitie van 8 november 2022 in de zaak C, B en X tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C-704/20 en C-39/21, ECLI:EU:C:2022:858.

Voetnoot 8

Arrest van het Hof van Justitie van 4 september 2025 in de zaak GB tegen de Minister van Asiel en Migratie, C-313/25 PPU (Adrar), ECLI:EU:C:2025:647.