Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
5. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser komt uit de provincie South-West in Kameroen. Eiser is uit Kameroen gevlucht, omdat hij vreest voor het conflict dat speelt tussen de autoriteiten en het leger enerzijds en de separatisten anderzijds. Eiser en zijn vader zijn aangesloten bij de Ambazonian Defence Forces (ADF) en vechten mee met de separatisten voor onafhankelijkheid van het Engelstalige gedeelte van Kameroen. Eisers vader is in 2017 overleden vanwege zijn politieke activiteiten en eiser vreest bij terugkeer voor hetzelfde, vanwege zijn politieke overtuiging en vanwege de politieke activiteiten die hij verricht voor de ADF.
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- politieke overtuiging; en
- politieke activiteit van eisers vader en dat hij in 2017 is overleden naar aanleiding van een mishandeling.
7. De minister vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Ook vindt de minister de politieke activiteit van eisers vader en zijn overlijden in 2017 geloofwaardig. Verder vindt de minister eisers politiek overtuiging deels geloofwaardig. Gevolgd wordt dat eiser een politieke overtuiging heeft, maar niet wordt gevolgd dat eiser activiteiten heeft verricht in het kader van die overtuiging. Verder staat het uitzonderlijke niveau van willekeurig geweld in de provincie South-West waar eiser vandaan komt niet in de weg aan terugkeer naar Kameroen, omdat er een binnenlands beschermingsalternatief is. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond. Ook heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep geen gronden heeft aangevoerd over de discriminatie die hij ervaart in Kameroen en ook niet over de politieke activiteit van eisers vader en het overlijden van zijn vader in 2017.
9. Volgens eiser heeft de minister ten onrechte aan hem tegengeworpen dat hij geen fundamentele politieke overtuiging heeft. Eiser voert aan dat deze beoordeling van zijn politieke overtuiging in strijd is met het arrest S. en A. van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 21 september 2023 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 januari 2024 naar aanleiding van dat arrest. Volgens eiser heeft de minister het overgelegde arrestatiebevel, de lijst met gezochte personen waar eisers naam op is vermeld en de lidmaatschapskaart van de ADF onvoldoende betrokken bij de beoordeling of hij een gegronde vrees voor vervolging heeft vanwege zijn politieke overtuiging of een reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar Kameroen. Verder voert eiser aan dat de minister in het aanvullend gehoor onvoldoende vragen heeft gesteld over hoe hij zijn politieke overtuiging bij terugkeer wil uiten en welke politieke activiteiten hij wil ondernemen om uiting te geven aan zijn politieke overtuiging. Volgens eiser heeft de minister om deze redenen niet deugdelijk gemotiveerd waarom eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft vanwege zijn politieke overtuiging en is het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen.
Het toetsingskader
10. Uit het arrest S. en A. van het Hof van 21 september 20231 en de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 20242 volgt dat het begrip politieke overtuiging ruim uitgelegd moet worden. Dit betekent dat doorgaans snel sprake zal zijn van een politieke overtuiging in de zin van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e van de Kwalificatierichtlijn.3 Uit bovenstaand arrest van het Hof en de uitspraak van de Afdeling volgt ook dat het aannemen van een politieke overtuiging niet vooruitloopt op de beoordeling of een vreemdeling vanwege zijn politieke overtuiging ook daadwerkelijk heeft te vrezen voor vervolging of ernstige schade. De minister moet alle relevante omstandigheden betrekken bij de beoordeling van de vrees voor vervolging of ernstige schade bij terugkeer. Voor de beoordeling van de vrees zijn de sterkte van de politieke overtuiging en de eventuele verrichte politieke activiteiten relevante elementen.
10.1.
De rechtbank overweegt dat de minister in het bestreden besluit geloofwaardig heeft gevonden dat eiser een politieke overtuiging heeft4. De minister heeft dit op de zitting ook benadrukt en ook dat daarbij niet is vereist dat eisers politieke overtuiging fundamenteel is. In zoverre gaat het beroep uit van een onjuiste lezing van het besluit.
10.2.
De minister volgt niet dat eiser activiteiten heeft verricht ter uiting van die geloofwaardig geachte politieke overtuiging. Deze omstandigheid heeft de minister bij de beoordeling van de sterkte van de politieke overtuiging en de vrees bij terugkeer betrokken. Dit komt naar het oordeel van de rechtbank overeen met het onder 10 weergegeven toetsingskader. Van een beoordeling die in strijd is met de door eiser genoemde uitspraken is dan ook geen sprake.
Arrestatiebevel en lijst met gezochte personen
11. De rechtbank constateert dat eiser kopieën heeft overgelegd van een arrestatiebevel en van een lijst met gezochte namen waar eisers naam op is vermeld. De minister stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat kopieën niet op echtheid kunnen worden onderzocht, maar dat de documenten op het eerste oog geen merkwaardige onjuistheden bevatten.5 De minister heeft de documenten vervolgens afgezet tegen eisers verklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat vanwege eisers ongerijmde en tegenstrijdige verklaringen over deze documenten en zijn activiteiten, aan de documenten niet de waarde wordt gehecht die eiser wenst.
11.1.
Ten eerste is het volgens de minister ongerijmd dat eiser enerzijds heeft verklaard dat hij niet op de hoogte is van het feit dat de autoriteiten achter hem aanzitten,6 terwijl eiser anderzijds heeft verklaard dat hij het arrestatiebevel en de lijst met gezochte personen wel al had gezien toen hij in Nigeria was en daarvoor ook al wist van het bestaan van deze documenten.7 Ten tweede heeft eiser verklaard dat de namen van de mensen op de lijst uit eisers buurt komen en dat de meeste van hen vastzitten, maar eiser noemt desgevraagd maar één naam van een persoon die bovendien niet op de lijst staat.8 Ten derde heeft eiser wisselend verklaard over de activiteiten die hij voor de ADF verricht. Ten tijde van het eerste besluit op eisers asielaanvraag heeft eiser verklaard dat hij een aanhanger is van de ADF en dat hij hen op indirecte manieren heeft gesteund, bijvoorbeeld door het verschaffen van geld, medicijnen en vervoer. Terwijl eiser in de huidige beroepsprocedure heeft verklaard dat hij een lid is van de ADF en voor hen heeft gevochten.9 Verder wijst de minister er op dat de verklaringen van eiser dat hij neutraal wil zijn, dat hij nooit iets te maken heeft gehad met politiek en niet mee wil doen bij gevechten in Kameroen, voor zowel de separatisten als militairen,10 haaks staan op de latere verklaringen van eiser dat hij heeft gevochten voor de ADF, dat hij lid is van de ADF en hen nog steeds steunt.
11.2.
De minister heeft in het bestreden besluit ook uitgebreid gemotiveerd waarom eiser voor deze ongerijmdheden en tegenstrijdigheden geen deugdelijke verklaringen heeft gegeven. De rechtbank constateert dat eiser ook in beroep hiervoor geen verklaring heeft gegeven. De rechtbank oordeelt daarom dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het arrestatiebevel en de lijst met gezochte personen onvoldoende zijn om te leiden tot een gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer vanwege eisers politieke overtuiging.
12. Eiser heeft in beroep een lidmaatschapskaart van de ADF overgelegd. De rechtbank constateert ten aanzien van deze lidmaatschapskaart het volgende. De lidmaatschapskaart bevat een foto van eiser en op de kaart is vermeld dat deze is afgegeven op 14 mei 2024. Eiser is op 2 april 2025, dus bijna een jaar na het uitgeven van deze kaart, aanvullend gehoord over zijn politieke overtuiging en activiteiten. In het aanvullend gehoor heeft eiser verklaard dat hij een fysieke lidmaatschapskaart had en dat hij naar België zou moeten om een digitale lidmaatschapskaart te laten maken, omdat hij ter plekke een foto moet laten maken. Op de vraag of het voor hem mogelijk is om een digitale foto op te sturen, verklaart eiser dat dit niet mogelijk is.11 Op de zitting is eiser gevraagd waarom hij bij het aanvullend gehoor niet op lidmaatschapskaart heeft gewezen, die toen al uitgegeven was. Eiser heeft toegelicht dat hij de lidmaatschapskaart in persoon moest ophalen in België, dat hij hiervoor moest tekenen en een eed moest afleggen. Eiser heeft op de zitting toegelicht dat hij hiertoe eerder niet in staat was, maar dat Vluchtelingenwerk Nederland dit alsnog voor hem heeft geregeld. Eiser heeft verder verklaard dat hij niet heeft gezegd dat hij niet in staat was om een digitaal een foto te verzenden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser aldus geen verklaring gegeven voor de omstandigheid dat hij ten tijde van het aanvullend gehoor al bijna een jaar beschikte over een lidmaatschapskaart, gezien de afgiftedatum, en daar geen melding van heeft gemaakt. Gelet op deze ongerijmde verklaringen over de in beroep overgelegde lidmaatschapskaart vindt de rechtbank dat ook aan die kaart niet de waarde kan worden gehecht die eiser wenst.
Politieke activiteiten bij terugkeer in land van herkomst
13. De rechtbank overweegt dat eiser tijdens het aanvullend gehoor is bevraagd over zijn politieke overtuiging en de activiteiten die hij na terugkeer wil verrichten. De minister heeft aan eiser gevraagd of hij bij terugkeer naar Kameroen opnieuw activiteiten wil verrichten voor de ADF en ook wat voor activiteiten hij bij terugkeer dan zou willen verrichten. Eiser heeft daarop verklaard dat hij niet weet wat voor politieke activiteiten hij voor de ADF zou verrichten, omdat hij pas kan terugkeren als de ADF de onafhankelijkheid van het Engelstalige deel van Kameroen heeft bereikt.12 De minister heeft hierop doorgevraagd en de vraag naar de te verrichten activiteiten bij terugkeer op verschillende manieren gesteld. Het antwoord op deze vragen kwam er telkens op neer dat eiser dat niet kan beantwoorden omdat hij nu niet terug kan. Voor zover eiser in beroep opmerkt dat ten onrechte alleen gevraagd is welke politieke activiteiten hij in Kameroen zou willen verrichten indien dat in vrijheid zou kunnen, is dit naar het oordeel van de rechtbank een onjuiste lezing van het verslag van het aanvullend gehoor. In de vragen over de te verrichten activiteiten bij terugkeer komen de woorden “in vrijheid” niet voor. De rechtbank merkt voorts op dat op de zitting nogmaals aan eiser is gevraagd wat voor activiteiten hij zou verrichten bij terugkeer naar Kameroen, ook als hij nu terug zou moeten en de situatie in zijn land niet is veranderd. Eiser verklaart ook op de zitting dat hij alleen terug kan naar Kameroen als de ADF onafhankelijkheid heeft bereikt voor het Engelstalige gedeelte van Kameroen en maakt niet concreet wat voor politieke activiteiten hij bij terugkeer naar Kameroen wil verrichten in geval die onafhankelijkheid niet is bereikt.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende onderzoek gedaan naar de te verrichten activiteiten bij terugkeer en is eiser voldoende in de gelegenheid gesteld om te verklaren over de politieke activiteiten die hij wil verrichten bij terugkeer naar Kameroen.
Eindconclusie politieke overtuiging
15. De beoordeling van de gestelde vrees van eiser vanwege zijn politieke overtuiging heeft de minister niet in strijd met het arrest S. en A. van het Hof van 21 september 2023 verricht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan het arrestatiebevel, de lijst met gezochte personen, de lidmaatschapskaart van de ADF geen waarde wordt gehecht en dat eisers verklaringen over zijn politieke activiteiten niet aannemelijk maken dat sprake is van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Kameroen. De beroepsgrond slaagt niet.
Binnenlands beschermingsalternatief
16. Eiser voert aan dat de minister hem ten onrechte een binnenlands beschermingsalternatief tegenwerpt in [plaats 1] , [plaats 2] en [plaats 3] . Volgens eiser heeft de minister onvoldoende getoetst aan de voorwaarden van artikel 3.37d van het Voorschrift Vreemdelingen (VV). Verder heeft eiser gelet op het arrestatiebevel voldoende aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer niet alleen heeft te vrezen vanwege de uitzonderlijke geweldssituatie, maar dat hij ook een individuele vrees heeft vanwege zijn politieke overtuiging. Eiser wijst op de uitspraak van de rechtbank Den Haag van deze zittingsplaats van 23 mei 2025.13
17. Eiser is afkomstig uit de provincie South-West. De minister neemt voor de provincies North-West en South-West in Kameroen aan dat sprake is van een uitzonderlijk niveau van willekeurig geweld.14 De minister werpt een binnenlands beschermingsalternatief tegen aan vreemdelingen die uit deze provincies komen, waarvan het reële risico op ernstige schade niet is gebaseerd op individuele omstandigheden en als voldaan is aan de voorwaarden van artikel 3.37d van het VV.
18. Gelet op wat de rechtbank heeft geoordeeld in overweging 15, is de rechtbank van oordeel dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een individuele vrees voor vervolging of ernstige schade waardoor het binnenlands beschermingsalternatief niet aan eiser kan worden tegengeworpen. Verder heeft de minister in het bestreden besluit onder verwijzing naar openbare informatie onderbouwd dat het binnenlands beschermingsalternatief aan eiser kan worden tegengeworpen. Eiser onderbouwt in zijn beroep niet waarom deze toets niet voldoet aan de voorwaarden en waarom de motivering daarvan onjuist is. De enkele verwijzing naar het arrestatiebevel is daarvoor, mede gelet op wat daarover in deze uitspraak is overwogen, niet voldoende. De verwijzing naar de uitspraak van deze zittingsplaats van 23 mei 2025 verandert het oordeel van de rechtbank ook niet. In de uitspraak waar eiser naar verwijst was de vreemdeling een alleenstaande vrouw en had de vreemdeling informatie overgelegd waaruit bleek dat gelet op haar situatie als alleenstaande vrouw het binnenlands beschermingsalternatief niet aan haar kon worden tegengeworpen. Eiser heeft in beroep niet met informatie onderbouwd waarom het binnenlands beschermingsalternatief in zijn geval niet kon worden tegengeworpen. De beroepsgrond slaagt niet.
Beoordeling refoulement
19. Eiser heeft verder gewezen op het beginsel van non-refoulement, het arrest Ararat van het Hof van 17 oktober 202415 en op de uitspraak van de Afdeling waarin de rol van de rechtbank uiteen is gezet bij de beoordeling van het beginsel van non-refoulement.16 De rechtbank constateert dat eiser in beroep uitsluitend naar passages uit de uitspraak van de Afdeling heeft verwezen. Voor zover eiser heeft beoogd te betogen dat de rechtbank ambtshalve een beoordeling van het risico op refoulement moet maken of deze kenbaar moet maken, ziet de rechtbank daar in dit geval geen aanleiding voor. Zoals uit deze uitspraak volgt heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk gemotiveerd waarom geen sprake is van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Kameroen. Door eiser zijn geen gegevens ter kennis gebracht die aanknopingspunten bieden voor een ambtshalve beoordeling van de vraag of eisers terugkeer in strijd is met het beginsel van non-refoulement. Ook de in beroep overgelegde lidmaatschapskaart van de ADF biedt daar, gelet op wat daarover in deze uitspraak is overwogen, geen aanknopingspunt voor.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
1. Arrest van het Hof van Justitie van de EU van 21 september 2023 (S. en A.), ECLI:EU:C:2023:688, punt 29 tot en met 37 en 45 tot en met 46.
2 Uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:63.
3 Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011.
4 Zie het voornemen van 23 april 2025, pagina 3 en de beschikking van 23 juli 2025, pagina 2.
5 Zie de beschikking van 23 juli 2025, pagina 4.
6 Nader gehoor van 15 augustus 2023, pagina 16.
7 Aanvullend gehoor van 2 april 2025, pagina 13.
8 Aanvullend gehoor van 2 april 2025, pagina 14.
9 Aanvullend gehoor van 2 april 2025, pagina 3 en 4.
10 Nader gehoor van 15 augustus 2023, pagina 6 en 11.
11 Aanvullend gehoor van 2 april 2025, pagina 4.
12 Aanvullend gehoor van 2 april 2025, pagina 12.
13 Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 23 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:11890.
14 Paragraaf C7/20.4.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
15 Arrest van het Hof van Justitie van de EU van 17 oktober 2024 (Ararat), ECLI:EU:C:2024:892.
16 Uitspraak van de Afdeling van 2 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4178.