Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - enkelvoudig vreemdelingenrecht

ECLI:NL:RBDHA:2025:25424

Op 12 December 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van vreemdelingenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is AWB25/6519, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:25424. De plaats van zitting was Utrecht.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
AWB25/6519
Datum uitspraak:
12 December 2025
Datum publicatie:
29 December 2025

Indicatie

Aanvraag regulier voor arbeid in loondienst terecht afgewezen wegens het ontbreken van een twv. Het stellen van de voorwaarde van een twv voor een langdurig ingezeten derdelander is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel, het Unierecht of het gelijkheidsbeginsel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 25/6519 (beroep) en 25/6520 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. E. Konstapel),

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid in loondienst’. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij heeft daarom beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Hij voert een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.

1.1.

De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister een tewerkstellingsvergunning (twv) mocht verlangen van eiser en daarom de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt geen gelijk. Het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

1.2.

Eiser heeft gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiser hoeft dus geen griffierecht te betalen.

Procesverloop

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid in loondienst’. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 15 oktober 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 februari 2025 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De minister heeft op het beroep gereageerd met het indienen van een verweerschrift.

2.1.

De rechtbank heeft het beroep en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening op 4 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1965 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Eiser is langdurig ingezeten derdelander (Voetnoot 1) van Italië. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor het verrichten van arbeid in loondienst in Nederland. De minister heeft deze aanvraag afgewezen omdat eiser niet tenminste een jaar over een verblijfsvergunning beschikt en geen tewerkstellingsvergunning (twv) heeft overgelegd. (Voetnoot 2) De minister stelt dat deze voorwaarden niet in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. Ook bestaat er volgens de minister geen aanleiding om eiser toch in het bezit te stellen van de gevraagde vergunning op grond van bijzondere omstandigheden.

Wat vindt eiser in beroep?

4. Eiser vindt dat de minister ten onrechte een twv verlangt voor het verrichten van arbeid. Hij heeft een Italiaans verblijfsdocument als langdurig ingezetene en daarom heeft hij het recht zich in een andere lidstaat te vestigen, onder meer om arbeid te verrichten. Het eisen van een twv vormt een belemmering van dit recht en dit mag alleen als dat proportioneel is. De proportionaliteitstoets ontbreekt volgens eiser in het besluit. Het besluit is daarmee volgens eiser ook in strijd met het beginsel van gelijke behandeling. Ook had de minister aan het evenredigheidsbeginsel moeten toetsen en dus of het eisen van een twv in dit specifieke geval niet onevenredig zwaar uitpakt voor eiser. Eiser wijst er verder op dat in de uitleg van de minister een vicieuze cirkel ontstaat: men dient een vergunning te hebben om een andere vergunning te verkrijgen, terwijl de ene vergunning wordt geweigerd bij gebrek aan de andere.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

Herhaling bezwaargronden

5. De rechtbank stelt eerst vast dat eisers gronden van beroep van 23 april 2025 een herhaling zijn van hetgeen eiser ook in zijn gronden van bezwaar had ingebracht. De minister is hier in het bestreden besluit gemotiveerd op ingegaan. Het is daarom aan eiser om in beroep concreet aan te geven waarom de reactie van de minister op zijn gronden van bezwaar volgens hem niet juist of toereikend is. Dat eiser het niet eens is met de overwegingen van minister, maakt niet dat de overwegingen daarom onjuist dan wel onvoldoende (zorgvuldig) gemotiveerd moeten worden geacht. Voor zover eiser heeft willen stellen dat dat wel zo is, vindt de rechtbank de enkele stelling daartoe onvoldoende. Gelet op voorgaande behoeven deze gronden van beroep naar het oordeel van de rechtbank geen verdere bespreking. De rechtbank zal zich daarom bij de beoordeling van de afwijzing van de aanvraag van eiser beperken tot de aanvullende gronden van beroep van 25 september 2025 en het verhandelde ter zitting.

Evenredigheidsbeginsel

6. Eiser voert aan dat de minister ingevolge het evenredigheidsbeginsel de verplichting heeft om een indringende toets uit te voeren naar de individuele omstandigheden van eiser. Eiser acht de afwijzing van de aanvraag onevenredig.

7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel. Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2013 (Voetnoot 3) volgt dat het vereiste van een tewerkstellingsvergunning gedurende 1 jaar, en de voorwaarden voor de verkrijging daarvan, niet in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. De minister heeft er terecht op gewezen dat dit in recente rechtspraak is bevestigd. (Voetnoot 4) De stelling van eiser dat zijn individuele omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen, leidt daarbij niet tot een ander oordeel. In het bestreden besluit heeft de minister er namelijk niet ten onrechte op gewezen dat het belang om te werken in Nederland onderdeel is van de toets die door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt uitgevoerd in het kader van de beslissing op de aanvraag om een twv. Dat eiser in Italië de status van langdurig ingezetene heeft en in Nederland een werkgever had gevonden, betekent niet dat het onredelijk of onevenredig is om van eiser een twv te verlangen. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.

Strijdig met Unierecht

8. De rechtbank is van oordeel dat het stellen van de voorwaarde van een twv geen strijd oplevert met het Unierecht. Eiser is geen burger van de Europese Unie (en daar ook geen familielid van), zodat hij geen beroep kan doen op de uit het Unieburgerschap vloeiende rechten. Zijn stelling dat het recht op vrij verkeer van personen en diensten met het stellen van deze voorwaarde illusoir wordt, kan alleen daarom al niet slagen. Tevens is van belang dat er, zoals blijkt uit overweging 6 van deze uitspraak, geen grond bestaat voor het oordeel dat deze voorwaarde niet aan langdurig ingezetenen van een andere lidstaat zou mogen worden gesteld. Een twv vormt dan ook geen onnodige belemmering of ondermijning van het Unierecht. De stelling van eiser dat het enkele criterium zou moeten zijn of er door zijn toelating tot de arbeidsmarkt verdringing plaatsvindt, leidt daarbij niet tot een ander oordeel. Eiser baseert dit criterium namelijk niet op wet- of regelgeving en evenmin op beleid maar verwijst in dit kader enkel naar een artikel van Van Oers (Voetnoot 5). Ook de stelling van eiser dat hij van het kastje naar de muur wordt gestuurd en er een vicieuze cirkel ontstaat, volgt de rechtbank niet. Het staat een werkgever van eiser immers vrij om voor hem een twv aan te vragen. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.

Gelijkheidsbeginsel

9. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat ook geen grond voor het oordeel dat er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Hierbij is van belang dat het recht op gelijke behandeling in Nederland voor langdurig ingezetenen van andere lidstaten pas ontstaat als in Nederland een verblijfsvergunning is verkregen. (Voetnoot 6) Eiser komt dus pas in aanmerking voor gelijke behandeling in Nederland als hij ook hier een verblijfsvergunning heeft. Nu eiser deze verblijfsvergunning niet heeft, is het gelijkheidsbeginsel ex artikel 11 van de Richtlijn langdurig ingezeten onderdanen van derde landen niet op hem van toepassing. De stelling van eiser ter zitting dat de omstandigheid dat de Afdeling heeft geoordeeld (Voetnoot 7) dat de zogenaamde 24-wekeneis (Voetnoot 8) onverbindend is en dat dit ook voor de twv zou moeten gelden, volgt de rechtbank niet. Redengevend voor het oordeel van de Afdeling met betrekking tot de 24-wekeneis voor asielzoekers was namelijk dat deze eis in strijd was met de Opvangrichtlijn. Nu eiser geen asielzoeker is en de Opvangrichtlijn geen rol speelt in zijn zaak, is er geen sprake van een vergelijkbare situatie. De beroepsgrond van eiser faalt dan ook.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van drs. C.L.W. Slycke- van Dort, griffier.

Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2025

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoot

Voetnoot 1

in de zin van de Richtlijn (EG) 2003/109 (hierna: de Richtlijn).

Voetnoot 2

en daarom niet heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.31, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) in samenhang gelezen met artikel 16 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en de artikelen 8 en 9 van de Wav (Wet arbeid vreemdelingen).

Voetnoot 3

ECLI:NL:RVS:2013:548.

Voetnoot 4

ECLI:NL:RBDHA:2024:3726 en ECLI:NL:RBDHA:2024:13423.

Voetnoot 5

In het tijdschrift Migratierecht, nummer 2025, 5/6, ‘De lange weg van opvang naar de arbeidsmarkt’.

Voetnoot 6

Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 567, nr. 3 (memorie van toelichting), p. 8.

Voetnoot 7

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4341.

Voetnoot 8

Deze eis houdt in dat een asielzoeker binnen een tijdsbestek van 52 weken maximaal 24 weken mag werken. Voor de overige 28 weken binnen dit tijdsbestek hebben zij geen toegang tot de arbeidsmarkt