Overwegingen
1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991.
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring dragen.
Artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het Antifolterverdrag
4. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring voor hem onevenredig bezwarend is. Als eiser naar aanleiding van deze inbewaringstelling wordt uitgezet naar Nigeria, zal hij de doodstraf opgelegd krijgen. Dit is in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 3 van het Antifolterverdrag.
5. De rechtbank overweegt als volgt. De eventuele schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het Antifolterverdrag is al getoetst in het kader van eisers asielaanvraag. Dit heeft de minister ook opgenomen in de motivering van de maatregel van bewaring. De minister heeft in dit kader overwogen dat erkend wordt dat in Nigeria de doodstraf niet wordt uitgesloten, maar dat niet vast staat dat eiser deze straf daadwerkelijk opgelegd krijgt. Daarnaast volgt volgens de minister uit het Algemeen Ambtsbericht van Nigeria van 2023 dat het opleggen van de doodstraf enkel mogelijk is als gevolg van een uitspraak van de shariarechtbank die actief is in twaalf van de zesendertig deelstaten van Nigeria. Eiser is afkomstig uit een deelstaat waar de shariawetgeving niet van toepassing is. Deze overwegingen zijn ook opgenomen in de beschikking van 19 september 2024 waarin eisers asielaanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft in de uitspraak van 9 december 2025 over de afwijzing van deze asielaanvraag ten aanzien van dit punt overwogen dat niet is gebleken dat er sprake is van een (reëel) risico op schending van artikel 3 van het EVRM en dat eiser ook geen gronden ter onderbouwing van dat risico heeft aangevoerd. Eiser heeft verder in de onderhavige procedure op geen enkele wijze (met documenten) onderbouwd waarom er sinds de uitspraak van de rechtbank van 9 december 2025 een verandering heeft plaatsgevonden in zijn situatie, waardoor er nu wel sprake zou zijn van een (reëel) risico op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het Antifolterverdrag. Dat de maatregel van bewaring om deze reden voor eiser onevenredig bezwarend zou zijn volgt de rechtbank dan ook niet. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser stelt dat er geen sprake is van zicht op uitzetting naar Nigeria. Uit de ‘M120 voortgangsrapport mbt uitzetting’ (M120) blijkt dat sinds mei 2025 een laissez-passer (lp) onderzoek is gestart, maar dat dit tot op heden nog nergens toe heeft geleid. Hierdoor is uitzetting binnen een redelijke termijn niet mogelijk.
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn niet ontbreekt. Uit de M120 blijkt dat op 14 mei 2025 een lp-aanvraag is ingediend bij de Nigeriaanse autoriteiten. Deze lp-aanvraag loopt nog steeds. De minister rappelleert maandelijks bij de Nigeriaanse autoriteiten. In de M120 is in de toelichting met datum van 10 december 2025 (dus na de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank van 9 december 2025) vermeld dat voor eiser een presentatie in persoon zal worden gepland bij de Nigeriaanse autoriteiten en dat bij een volgende weigering zal worden verzocht om een schriftelijke presentatie. Verder volgt uit de M120 dat de minister ook nader onderzoek heeft uitgevoerd naar de identiteit van eiser in Duitsland en Italië. Naar aanleiding van dit onderzoek is op 11 december 2025 gebleken dat eiser in Duitsland een kopie van zijn (Nigeriaanse) geboorteakte heeft overgelegd. Deze kopie is vervolgens verzonden naar de Nigeriaanse autoriteiten als aanvulling op eisers lp- aanvraag. Nu de lp-aanvraag nog steeds loopt en geen bericht is ontvangen dat geen lp wordt afgegeven, is nog steeds sprake van zicht op uitzetting. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarendheid
8. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Eisers lp-aanvraag loopt al sinds 14 mei 2025 en is nog steeds niet afgerond. Het ILO onderzoek dat de minister op 16 december 2025 heeft gestart, had al eerder gestart moeten worden.
9. De rechtbank stelt voorop dat eiser sinds 11 december 2025 op deze grondslag in bewaring is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Op 11 december 2025 is een reactie ontvangen van de Duitse autoriteiten dat er een kopie van eisers (Nigeriaanse) geboorteakte aanwezig is. Deze geboorteakte is op 18 december 2025 doorgestuurd naar DIA als aanvulling op de lp- aanvraag van eiser. Op 17 december 2025 is nog bij de Nigeriaanse autoriteiten gerappelleerd. Verder voert de minister maandelijks vertrekgesprekken met eiser. Dit zijn handelingen die de minister heeft uitgevoerd in het kader van de voortvarendheid. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
10. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.