Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - enkelvoudig vreemdelingenrecht

ECLI:NL:RBDHA:2025:8579

Op 12 February 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van vreemdelingenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is NL22.4309, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:8579. De plaats van zitting was Arnhem.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
NL22.4309
Datum uitspraak:
12 February 2025
Datum publicatie:
16 May 2025

Indicatie

asiel, Nigeria, LHBTI, geloofwaardigheid, steunbewijs, artikel 64, ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL22.4309

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2025 in de zaak tussen
[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.A. Ubbergen),

en

de minister van Justitie en Veiligheid  (Voetnoot 1),

(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen).

Inleiding

1. Deze uitspaak op het beroep van eiser gaat over de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 27 maart 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 17 februari 2022 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.

1.1.

Eiser heeft in beroep aanvullende stukken ingebracht. De minister heeft op het beroep gereageerd met drie verweerschriften.

1.2.

De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Het asielrelaas

4. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1986. Hij legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij biseksueel is. Hij heeft in Nigeria twee relaties met mannen gehad. Hij is met zijn toenmalige vriend op de studentencampus betrapt door een toezichthouder. Hij is opgepakt door de politie, ontsnapt en toen uit Nigeria vertrokken.

Het bestreden besluit

5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:

- Identiteit, nationaliteit en herkomst;

- Biseksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen.

De minister acht het eerste element geloofwaardig. De verklaringen van eiser over zijn biseksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen acht de minister niet geloofwaardig. Op wat de minister daartoe overweegt en waartegen eiser gronden heeft aangevoerd gaat de rechtbank hieronder nader in.

Is het besluit zorgvuldig tot stand gekomen?

6. Eiser voert aan dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. De onderzoeksresultaten van Bureau Documenten die zien op de door eiser overgelegde brief van de politie en rechtbankdocumenten zijn namelijk ten onrechte niet naar eisers gemachtigde, maar naar eiser zelf gestuurd. Eiser heeft deze post echter nooit ontvangen en heeft dus niet de gelegenheid gehad om hierop te reageren. De minister dient een bewijs van verzending te overleggen.

6.1.

De rechtbank stelt vast dat de minister aan het dossier een bewijs van verzending heeft toegevoegd. Op dat bewijs van verzending staat het faxnummer van de gemachtigde van eiser. Dat heeft de gemachtigde van eiser op zitting ook bevestigd. Dat betekent dat de minister in beginsel aannemelijk heeft gemaakt dat hij het onderzoeksresultaat van Bureau Documenten aan de gemachtigde van eiser heeft gestuurd. Het is dan aan eiser (en zijn gemachtigde) om aannemelijk te maken dat zij het document niet hebben ontvangen. Daarin zijn zij niet geslaagd. De enkele stelling dat zij het document niet hebben ontvangen acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Referentiekader en zorgvuldigheid (nader) gehoor

7. Eiser betoogt dat de minister zijn aanvraag niet conform Werkinstructie 2017/10 heeft beoordeeld, omdat hij onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers referentiekader. Dat eiser sinds 2014 weg is uit Nigeria, betekent niet dat hij deze cultuur niet langer meedraagt. Hij is in Europa bovendien met name met Nigeriaanse mannen omgegaan en heeft dus niet uitgebreid kennisgemaakt met andere culturen. Dat eiser een hoogopgeleide man is, maakt niet dat van hem verwacht kan worden dat hij diepgaandere verklaringen kan afleggen over zijn gevoelsleven. Dit volgt ook een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch. (Voetnoot 2) Verder wijst eiser op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) waaruit blijkt dat niet enkel op basis van tijdsverloop en volwassenwording verwacht kan worden dat een vreemdeling beter uit kan leggen hoe de worsteling met zijn geaardheid in zijn jeugd is geweest. (Voetnoot 3) Gelet daarop is ook in eisers zaak onvoldoende gemotiveerd waarom hij concreter of nauwkeuriger had moeten verklaren. Tot slot heeft de minister volgens eiser onvoldoende open vragen gesteld, niet doorgevraagd en vragen onvoldoende toegelicht. In dat verband wijst eiser op het artikel over de ‘Method of Levels’ en dat er bij hem diverse omstandigheden spelen die verstorend werken in het verklaren over zijn gevoelens, onder andere zijn stressvolle jeugd. Eiser heeft in de zienswijze nadere aanvullingen gegeven omdat de gemachtigde wel door heeft gevraagd op diverse onderwerpen, maar deze aanvullingen zijn ten onrechte niet in de besluitvorming betrokken.

7.1.

Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister namelijk voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser en heeft hij voldoende doorgevraagd naar de asielmotieven van eiser. De minister heeft al in het voornemen uiteengezet wat volgens hem het referentiekader van eiser is en op welke wijze hij daarmee rekening heeft gehouden. Zo weegt de minister mee dat eiser veertien was toen hij erachter kwam dat hij ook op mannen viel en daarmee niet heel jong was. De minister weegt als referentiekader ook mee dat eiser stelt dat hij op die leeftijd zijn eerste vriendje had en dat om die reden van hem verwacht mag worden dat hij kan verklaren over zijn gevoelens en gedachten in die periode. Anders dan eiser stelt verwacht de minister niet van eiser dat hij gelet op zijn scholing diepgaande verklaringen kan afleggen, maar wel dat eiser gelet daarop plaatsen, namen en (bij benadering) data kan benoemen. Dat acht de rechtbank niet onredelijk en door eiser is niet gesteld of onderbouwd waarom de minister daar in zijn geval niet vanuit mag gaan. Het beroep op voornoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch slaagt om die reden ook niet. De rechtbank ziet verder niet dat de minister eisers lange verblijf in Europa bij het referentiekader betrekt. In het bestreden besluit staat wel genoemd dat eiser (onder andere) gelet op zijn lange verblijf in Europa het onderscheid zou moeten weten tussen een biseksuele gerichtheid en een homoseksuele gerichtheid, maar dat wordt hem blijkens het bestreden besluit tegengeworpen in het kader van de geloofwaardigheid van zijn verklaringen en niet als onderdeel van zijn referentiekader. De rechtbank gaat daar daarom pas hieronder nader op in.

7.2.

Ook het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 24 november 2021 slaagt niet. De rechtbank volgt namelijk het door de minister in het verweerschrift van 20 februari 2023 ingenomen standpunt dat geen sprake is van gelijke gevallen. In de door eiser aangehaalde uitspraak zegt de Afdeling dat de minister bij de beoordeling van een geloofwaardigheidsstandpunt niet slechts op basis van tijdsverloop sinds de ontdekking van de seksuele gerichtheid mag verwachten dat een vreemdeling concretere en duidelijkere verklaringen over het proces van ontdekking kan geven. De rechtbank gaat onder 8 en verder in op de door de minister verrichtte geloofwaardigheidsbeoordeling. Voor zover eiser met zijn verwijzing naar deze uitspraak bedoelt dat de minister bij het referentiekader niet mag verwachten dat eiser concrete en duidelijke verklaringen over het proces van ontdekking kan geven overweegt de rechtbank dat van een dergelijke verwachting in het geval van eiser geen sprake is, nu de minister ook andere onderdelen betrekt bij het referentiekader, zoals onder 7.1 weergegeven.

7.3.

Tot slot slaagt ook de beroepsgrond dat de minister onvoldoende zou hebben doorgevraagd niet. Zo blijkt uit het verslag van het nader en het aanvullend gehoor dat eiser veelvuldig is bevraagd over de door hem gestelde biseksuele geaardheid. De rechtbank wijst bij wijze van voorbeeld op pagina 15 en verder van het verslag nader gehoor, waaruit blijkt dat de gehoormedewerker uitgebreid en op verschillende manieren vraagt naar het proces en het moment waarop eiser ontdekte dat hij ook op mannen valt. Eiser heeft ook niet onderbouwd op welke punten de minister onvoldoende zou hebben doorgevraagd of op welke punten hij meer had willen verklaren, maar dat gelet op de (volgens eiser) beperkte vraagstelling niet kon. Dat eiser tijdens de nabespreking met zijn gemachtigde meer verklaart dan tijdens zijn gehoor met de minister betekent dus niet dat het gehoor onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. Dat er verschillende omstandigheden zijn die verstorend werken bij eisers mogelijkheid om te verklaren is door eiser niet nader onderbouwd. De enkele verwijzing naar het rapport ‘Method of levels’ acht de rechtbank daartoe namelijk onvoldoende. De enkele stelling dat van die omstandigheden sprake was acht de rechtbank daarom onvoldoende om te concluderen dat de minister eiser op een onzorgvuldige wijze heeft gehoord. Bovendien, zo stelt de minister terecht, is tijdens de gehoren rekening gehouden met het advies van Medifirst van 18 januari 2021. De enkele verwijzing naar het rapport ‘Trots of Schaamte’ (Voetnoot 4) slaagt om dezelfde reden niet.

Geloofwaardigheid van de biseksuele geaardheid

Eisers eigen verklaringen

8. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij wisselend heeft verklaard over zijn geaardheid omdat hij zowel de term biseksueel als homoseksueel gebruikt. Het onderscheid tussen deze termen bestaat niet in Nigeria en de Igbo gemeenschap. Eiser betoogt verder dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat hij niet uitgebreider kan verklaren over zijn gevoelens op het moment dat hij erachter kwam dat hij gevoelens had voor jongens, omdat hij de vraag wanneer hij erachter kwam dat hij gevoelens kreeg voor jongens, verkeerd heeft begrepen. Eiser betoogt dat de minister de relaties met [persoon A] en [persoon B] ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser was ten tijde van de relatie met [persoon A] namelijk een jonge jongen en de omstandigheden waren niet van dien aard dat hij een volwaardige liefdesrelatie kon ontplooien. Eiser heeft vanuit zijn cultuur over de relatie verteld. Eiser betoogt verder dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat hij tegenstrijdig heeft verklaard of hij wist dat het in Nigeria verboden is om een relatie te hebben met een jongen. Hij wist het toen hij zestien jaar oud was en dus ook al toen hij een relatie had met [persoon A]. Eiser betoogt dat hij geen uitgebreide kennis heeft van Nederlandse lhbti-organisaties omdat hij slechts een bezoeker is. De minister verwacht dus ten onrechte van eiser dat hij uitgebreider kan verklaren en dat hij inzicht kan geven in zijn persoonlijke gedachtes en gevoelens over deze organisaties. Eiser wijst ter onderbouwing van zijn betoog op een uitspraak van de Afdeling van 1 december 2021. (Voetnoot 5)

8.1.

Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat de gestelde seksuele gerichtheid, gelet op eisers eigen verklaringen daarover, ongeloofwaardig is. De minister stelt zich in dat kader niet ten onrechte op het standpunt dat van eiser meer mocht worden verwacht dan hij heeft verklaard. Zo stelt eiser dat hij er op zijn veertiende achter kwam dat hij ook op mannen viel en verwacht de minister niet ten onrechte dat eiser daar, gelet op die niet meer zeer jonge leeftijd, meer over kan verklaren dan hij heeft gedaan. De minister betrekt daarbij ook terecht dat eiser stelt twee relaties te hebben gehad met mannen, waarvan er één vier jaar duurde. De minister volgt eiser verder niet ten onrechte niet in zijn verklaring dat hij niet uitgebreid heeft verklaard over zijn gevoelens toen hij ontdekte dat hij ook op mannen viel, omdat hij de vraag wanneer hij erachter kwam dat hij ook op mannen viel verkeerd zou hebben begrepen. Zoals de minister terecht stelt is eiser namelijk meerdere keren in de gelegenheid gesteld om uitgebreider te verklaren en geeft hij ook met de in de zienswijze aangevulde verklaring onvoldoende inzicht in zijn persoonlijke gedachtes en gevoelens of hoe hij met die gevoelens omging. Dat eiser jong was ten tijde van de relatie met [persoon A] en geen volwaardige liefdesrelatie kon ontplooien of dat hij vanuit cultureel perspectief verklaard heeft over de relatie, maakt niet dat de minister niet van eiser mag verwachten dat hij meer vertelt over zijn relatie met [persoon A] en wat hij bijvoorbeeld leuk aan hem vond. Dat geldt temeer nu eiser stelt dat de relatie met [persoon A] vier jaar heeft geduurd. De minister stelt zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt dat eiser oppervlakkig verklaart over zijn relatie met [persoon A] en dat om die reden de relatie ongeloofwaardig wordt geacht. De minister stelt zich ook terecht op het standpunt dat eiser tegenstrijdig verklaart over of hij wist dat het in Nigeria verboden is een relatie te hebben met een jongen. Zo verklaart eiser eerst in het nader gehoor dat hij rond de zestien was toen hij hoorde dat het verboden was om met iemand van hetzelfde geslacht te slapen, (Voetnoot 6) maar verklaart hij later dat hij al vanaf het begin van de relatie met [persoon A], dus toen hij veertien jaar was, wist dat het niet was toegestaan om een relatie te hebben met iemand van hetzelfde geslacht. (Voetnoot 7) De rechtbank begrijpt dat zo dat, anders dan eiser blijkbaar veronderstelt, niet zozeer wordt tegengeworpen de vraag of eiser op enig moment tijdens zijn relatie met [persoon A] wist dat het niet was toegestaan om een relatie te hebben met iemand van hetzelfde geslacht, maar dat hij eerst verklaart dat hij daar op zijn zestiende achter kwam en daarna verklaart dat hij dat al sinds het begin van de relatie, dus op zijn veertiende, wist. Daarbij komt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling ook volgt dat van een vreemdeling die een seksuele gerichtheid als asielmotief aanvoert, mag worden verwacht dat hij kan verklaren over de periode waarin hij zich bewust is geworden van zijn seksuele gerichtheid, wat deze seksuele gerichtheid voor hem heeft betekent en welke invloed dit heeft gehad voor de manier waarop hij uiting heeft gegeven aan zijn seksuele gerichtheid. (Voetnoot 8) De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser daarin niet is geslaagd.

8.2.

De minister stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat zijn verklaringen over lhbti-organisaties in Nederland oppervlakkig zijn. De minister verwacht in dat kader niet ten onrechte van eiser dat hij – mede gelet op zijn referentiekader – gedetailleerder kan verklaren over zijn activiteiten binnen lhbti-organisaties en de persoonlijke betekenis daarvan voor eiser als persoon. Anders dan eiser stelt ziet de rechtbank niet dat de minister daarmee verwacht dat eiser uitgebreide kennis heeft van Nederlandse lhbti-organisaties. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 1 december 2021, waarin de Afdeling overwoog dat de minister ten onrechte had tegengeworpen dat de vreemdeling te summiere kennis had van lhbti-organisaties in Nederland, treft daarom ook geen doel.

8.3.

Dat eiser de termen homoseksueel en biseksueel door elkaar gebruikt, omdat het woord biseksueel in zijn eigen cultuur en taal niet bestaat, maakt het voorgaande niet anders. Immers blijft ook dan staan dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat van eiser meer kon en mocht worden verwacht met betrekking tot zijn verklaringen. De rechtbank merkt tot slot op dat eiser in zijn gronden van beroep veel aanvullende verklaringen doet, bijvoorbeeld over zijn relatie met [persoon B], dat hij [persoon A] grappig vond en over het feit dat de bijeenkomsten de van Heart Movement Association in Nigeria hem blij maken. Onduidelijk is wat eiser met deze aanvullende verklaringen beoogt. De rechtbank merkt op dat het niet aan haar is om de geloofwaardigheidsbeoordeling te maken, maar aan de minister, aan de hand van de door eiser gegeven (en gecorrigeerde) verklaringen en de zienswijze. De rechtbank kan daarna slechts toetsen of de minister dat op de juiste wijze heeft gedaan. Door in beroep een aantal verklaringen aan te vullen, zonder daarbij aan te geven op welke manier die verklaringen de juistheid van het bestreden besluit raken, heeft eiser niet gemotiveerd waarom volgens hem de overwegingen van de minister onjuist zijn. De rechtbank gaat daarom op eisers aanvullende verklaringen in beroep niet nader in.

Steunbewijs

9. In beroep heeft eiser nog diverse foto’s van bijeenkomsten en ondersteunende brieven van Here to Support en het Wereldhuis overgelegd. Eiser heeft een rapport van LGBT+ Asylum Support ingebracht van 11 april 2024 (het rapport). Eiser wijst erop dat deze informatie dient te worden beschouwd als een verklaring van een objectieve derde. (Voetnoot 9) Eiser wijst er ook op dat uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat bewijsstukken kunnen dienen als ondersteunend bewijs. (Voetnoot 10) In het rapport staat dat de minister in het voornemen en de zienswijze ten onrechte geen referentiekader heeft opgenomen. Dit is in strijd met de Werkinstructie 2019/17. De minister legt daardoor een onjuist en ongefundeerd verwachtingspatroon op. De minister houdt er geen rekening mee dat eiser uit een homofobe omgeving komt en verwacht, gelet daarop, ten onrechte dat eiser diepgaander kan verklaren. De minister toetst ten onrechte vanuit een westers perspectief en werpt ten onrechte tegen dat eisers verklaringen veelal over aantrekkingskracht van fysieke aard gaan. De minister toetst vanuit een tunnelvisie en ziet niet in dat eiser veelvuldig vanuit het perspectief van een homofobe maatschappij verklaart. Verder staat in het rapport dat niet inzichtelijk is of de LHBTIQ+ coördinator is geraadpleegd. De partner van eiser heeft een brief over hun relatie geschreven. Ook zijn er foto’s en whatsapp gesprekken overgelegd over de relatie. Dit dient betrokken te worden bij de beoordeling. Ook betoogt eiser dat de minister de door hem overgelegde bewijsstukken van deelname aan diverse activiteiten van het COC ten onrechte niet heeft betrokken. De minister heeft enkel gesteld dat een nadere onderbouwing ontbreekt. Daarmee is niet inzichtelijk of hij het bezoeken van de bijeenkomsten geloofwaardig acht, wat dit betekent voor de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en of dit op kan wegen tegen ongeloofwaardig geachte verklaringen.

9.1.

Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de rechtbank onder 7.1 reeds heeft geoordeeld heeft de minister voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser. Het rapport maakt dat niet anders. Daarbij komt dat de minister slechts beperkt gewicht toe hoeft te kennen aan rapporten waarin een eigen oordeel wordt gegeven over de gestelde seksuele gerichtheid op basis van de door de vreemdeling afgelegde verklaringen. (Voetnoot 11) De minister heeft verder voldoende gemotiveerd waarom het door eiser overgelegde steunbewijs niet maakt dat de gestelde seksuele gerichtheid alsnog geloofwaardig moet worden geacht. Zo stelt de minister niet ten onrechte dat de brief van het Wereldhuis rust op de eigen verklaringen van eiser en daarmee geen objectief verifieerbaar document betreft. Ook stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat niet uit alle door eiser overgelegde foto’s blijkt wie hij is op die foto en wanneer de foto’s zijn gemaakt. De minister heeft zich tot slot op zitting onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2024 niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door eiser in beroep overgelegde verklaringen van derden en foto’s onvoldoende zijn om de tekortschietende verklaringen van eiser over zijn persoonlijke beleving van zijn gestelde geaardheid in positieve zin te compenseren. (Voetnoot 12) Hoewel het in deze zaak gaat om veel verklaringen en veel steunbewijs, acht de rechtbank dat ook hier onvoldoende om weg te nemen dat, zoals de minister niet ten onrechte stelt, eisers verklaringen over zijn eigen ervaringen ontoereikend zijn. Dat de minister de bewijsstukken van deelname aan activiteiten van het COC niet zou hebben betrokken volgt de rechtbank ook niet. Al in het voornemen overweegt de minister dat de door eiser overgelegde bewijsstukken van deelname aan activiteiten van het COC de geaardheid van eiser niet aannemelijk maken, omdat niet duidelijk is wie betrokkene is op de foto’s, waar of wanneer de foto’s zijn gemaakt, of uit de foto’s de frequentie van eisers aanwezigheid bij lhbti-organisaties blijkt. In het verweerschrift voegt de minister daar nog aan toe dat hij weliswaar enig positief gewicht toekent aan het feit dat eiser blijkens de overgelegde documenten betrokken is bij lhbti-organisaties, maar kent hij daar niet ten onrechte geen doorslaggevend gewicht aan toe, omdat dit de niet-overtuigende verklaringen op andere onderdelen onvoldoende compenseert. Daarmee geeft de minister ook, anders dan eiser stelt, voldoende inzicht in wat het bezoeken van activiteiten van lhbti-organisaties betekent voor de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling.

Conclusie

10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister niet ten onrechte de door eiser gestelde seksuele gerichtheid niet geloofwaardig heeft geacht.

Uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000

11. Eiser voert aan dat hij in aanmerking komt voor toepassing van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 omdat hij onder behandeling bij de staat bij GGD Noord-Holland vanwege zijn hiv-infectie. Hij is volgens het landelijk PrEP-protocol begonnen met PrEP en wordt driemaandelijks gecontroleerd. Ter onderbouwing heeft eiser brieven van een arts overgelegd en foto’s van de medicatie.

11.1.

Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij een medische aandoening heeft en dat hij daarvoor onder behandeling staat. Daarin is eiser niet geslaagd. Hoewel niet in geschil is dat eiser ‘PrEP’ slikt, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat dat is omdat hij HIV-positief is. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt namelijk juist dat hij niet HIV-positief is en dat PrEP wordt gegeven ter voorkoming van een HIV-besmetting. Dat volgt uit de brief van de GGD Hollands Noorden van 11 oktober 2022 en het door eiser overgelegde medische dossier waaruit blijkt dat hij is getest op HIV en dat de uitslag op 5 januari 2023 ‘negatief’ was.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de afwijzing van zijn asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. P.I. van der Meer, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoot

Voetnoot 1

Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.

Voetnoot 2

Uitspraak van 29 juli 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8426, rechtsoverweging 8.

Voetnoot 3

Uitspraak van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2615.

Voetnoot 4

Trots of Schaamte, Sabine Jansen voor COC Nederland, april 2018.

Voetnoot 5

Uitspraak van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2675.

Voetnoot 6

Nader gehoor, pagina 16.

Voetnoot 7

Nader gehoor, pagina 20.

Voetnoot 8

ABRvS 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1630 en ABRvS 4 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3300.

Voetnoot 9

Dat blijkt volgens eiser uit een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13469 en een uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 28 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20800.

Voetnoot 10

Uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754.

Voetnoot 11

Uitspraak van de Afdeling van 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1508.

Voetnoot 12

ECLI:NL:RVS:2024:1121.