de Minister van Asiel en Migratie, de minister,
(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).
Inleiding
1. De minister heeft op 24 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser en een tolk zijn verschenen op de rechtbank. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
2. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf nu aan hem op 6 oktober 2022 een terugkeerbesluit met vermelding Marokko is opgelegd en op 24 maart 2025 een terugkeerbesluit met vermelding Algerije. Daarnaast is een inreisverbod voor de duur van twee jaar aan eiser opgelegd.
6. De rechtbank is van oordeel dat lichte grond 4e ten onrechte aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Uit de motivatie van deze grond blijkt namelijk niet dat de strafbare feiten zien op het vreemdelingentoezicht.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser alleen zware grond 3a heeft betwist. Ten aanzien van de resterende zware en lichte gronden ziet de rechtbank ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat deze gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat dan wel dat eiser de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van grond 3a daarom onbesproken.
7. Eiser voert aan niet op eigen initiatief naar Nederland te zijn gekomen en terug te willen keren naar zijn gezin in Spanje. Eiser is door de Spaanse autoriteiten aan Nederland overgedragen in het kader van een openstaande strafrechtelijke detentie. Aansluitend op de strafrechtelijke detentie is hij in bewaring geplaatst. Het was dus niet mogelijk om terug te keren naar Spanje. Eiser was bezig met het regelen van rechtmatig verblijf in Spanje maar heeft dit niet kunnen afronden door de overdracht aan Nederland.
7.1.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Om hier aan te voldoen zal eiser moeten terugkeren naar zijn land van herkomst. Het is hem niet toegestaan naar Spanje te vertrekken nu hij daar geen rechtmatig verblijf heeft. De minister mag het eiser daarnaast zwaar aanrekenen dat het eerste terugkeerbesluit al dateert van 2022. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een lichter middel niet volstaat om de uitzetting van eiser te verzekeren.
7.2.
De rechtbank constateert dat eiser heeft aangegeven dat hij een beetje last van zijn schouder heeft. Door de minister is eiser erop gewezen dat alle medische faciliteiten in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn. De medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland is gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser door op 28 april 2025 een vertrekgesprek met eiser te voeren.
9. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw en het Unierecht, indien zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. Op eiser rust de rechtsplicht om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. Nu in ieder geval de Algerijnse autoriteiten medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, is er geen grond voor het oordeel dat zij, indien eiser zijn medewerking verleent, geen laissez-passer (lp) op zijn naam willen verstrekken. Op 24 januari 2025 is een lp-aanvraag ten behoeve van eiser aan de Algerijnse autoriteiten verzonden. De rechtbank stelt daarbij voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. (Voetnoot 1)
Conclusie en gevolgen
10. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Wat eiser verder naar voren heeft gebracht, geeft ook geen aanleiding om de bewaring onrechtmatig te achten.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Ruijter, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.