Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - enkelvoudig vreemdelingenrecht

ECLI:NL:RBDHA:2025:8880

Op 16 May 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van vreemdelingenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is NL25.3588, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:8880. De plaats van zitting was Rotterdam.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
NL25.3588
Datum uitspraak:
16 May 2025
Datum publicatie:
21 May 2025

Indicatie

Statushouder Duitsland; mob-melding; procesbelang; niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.3588

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R. Deniz),

en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

Bij besluit van 17 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard en hem opgedragen zich onmiddellijk naar Duitsland te begeven.

Eiser heeft op 24 januari 2025 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Bij brief van 17 april 2025 heeft verweerder te kennen gegeven dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en de rechtbank verzocht zich uit te laten over het procesbelang van eiser.

Bij bericht van 18 april 2025 heeft de gemachtigde van eiser te kennen gegeven dat zij geen contact meer met eiser onderhoudt.

Na telefonisch toestemming te hebben ontvangen van partijen om zonder zitting uitspraak te doen, heeft de rechtbank op 13 mei 2025 bepaald dat de geplande behandeling van het beroep op de zitting van 23 mei 2025 geen doorgang vindt en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Indien een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, dient er in beginsel van uit te worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Op basis van een melding dat de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken (‘mob-melding’) mag het beroep dus in beginsel niet-ontvankelijk worden verklaard wegens gebrek aan procesbelang. Dit is anders als een vreemdeling na die melding nog contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus kan worden aangenomen dat hij nog prijs stelt op bescherming in Nederland. Het voorgaande volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder de richtinggevende uitspraak van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.

2. Verweerder heeft op 17 april 2025 een systeemuitdraai overgelegd, waaruit blijkt dat eiser op 16 maart 2025 met onbekende bestemming is vertrokken uit de opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. De gemachtigde van eiser heeft bij bericht van 18 april 2025, desgevraagd, te kennen gegeven dat zij geen contact meer met eiser onderhoudt.

3. Gelet op het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Eiser heeft daarom geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

4. Het beroep zal gezien het voorgaande niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.