Beoordeling door de rechtbank
1. Vreemdelingenwet 2000
3. Eiser heeft in Nederland eerder - op 29 januari 2022 - asiel aangevraagd. Eiser heeft aan die asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Pakistan problemen heeft vanwege het beledigen van de profeet. De minister heeft die asielaanvraag afgewezen met het besluit van 21 maart 2024. Dat besluit staat in rechte vast met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 18 oktober 20182 en de uitspraak in hoger beroep van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 november 2024.3
De huidige asielaanvraag
4. Eiser legt aan zijn huidige asielaanvraag ten grondslag dat hij niet kan terugkeren naar Pakistan, omdat hij homoseksueel is. Eiser heeft verklaard dat hij op 13/14-jarige leeftijd ontdekte dat hij homoseksueel is. Hij heeft zijn seksuele geaardheid jarenlang en Pakistan en ook in Nederland verborgen gehouden. Hij is vrienden geworden met [A] , voor wie hij verliefde gevoelens heeft. In de toekomst zou hij zijn geaardheid verborgen willen houden en hierover selectief willen vertellen. Bij terugkeer naar Pakistan vreest hij om uitgehuwelijkt te worden aan een vrouw en gedood te worden als zijn geaardheid bekend wordt.
Heeft eiser procesbelang?
5. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep, omdat de minister bij brief van 25 maart 2025 de rechtbank heeft bericht dat eiser volgens informatie van het COA op 11 maart 2025 met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser op 4 april 2025 de rechtbank desgevraagd heeft bericht dat hij contact heeft gezocht met eiser, dat eiser in [plaats] verblijft en hem heeft verzocht het beroep te handhaven en hem ter zitting te vertegenwoordigen. Gelet hierop moet het ervoor gehouden worden dat – ook al is eiser niet ter zitting verschenen - eiser kennelijk nog altijd prijs stelt op bescherming in Nederland en dus belang heeft bij de beoordeling van dit beroep.4 De rechtbank zal het beroep dan ook inhoudelijk behandelen.
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
homoseksuele gerichtheid.
6.1.
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig hoewel eiser geen originele documenten heeft overgelegd. Dat eiser uit Pakistan komt, is volgens de minister op zichzelf echter niet genoeg om aan te nemen dat hij bij terugkeer een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op ernstige schade.
2 ECLI:NL:RBDHA:2024:16964.
3 202406787/2/ V1 (niet gepubliceerd).
4 Vergelijk de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.
6.2.
De minister heeft de aanvraag beoordeeld met inachtneming van Werkinstructie (WI) 2019/17 en 2024/6. De minister acht de homoseksuele gerichtheid van eiser niet geloofwaardig. Volgens de minister vormen eisers verklaringen hierover namelijk geen samenhangend en aannemelijk geheel. Eiser voldoet daarmee niet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw. De minister heeft daarbij het volgende opgemerkt:
eiser verklaart oppervlakkig en onpersoonlijk over het moment dat hij merkte dat hij op jongens valt;
eiser verklaart oppervlakkig over zijn gevoelens en maakt dit onvoldoende inzichtelijk en persoonlijk;
eiser heeft geen inzicht gegeven in de acceptatie van zijn geaardheid;
eiser geeft onvoldoende inzicht in hoe hij omgaat met zijn geaardheid in het kader van zijn religie;
eiser verklaart oppervlakkig over zijn gevoelens voor [A] ;
de redenen die eiser heeft gegeven voor waarom hij zijn geaardheid niet eerder als asielmotief heeft aangevoerd, worden niet gevolgd;
eiser heeft geen kennis van de LHBTI-gemeenschap in Pakistan en Nederland (het ontbreken van kennis van LHBTI-organisaties in Pakistan wordt echter niet tegengeworpen, omdat eiser op jonge leeftijd is vertrokken);
eiser verklaart ongerijmd over het uiten van zijn geaardheid.
De minister concludeert dat de asielaanvraag van eiser wordt afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000.
De geloofwaardigheid van de homoseksuele gerichtheid
7. Eiser betoogt dat de minister zijn homoseksualiteit ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser voert daartoe - kort gezegd - aan dat de minister in strijd is met WI 2019/17 geen integrale beoordeling heeft gemaakt, wat. Volgens eiser betrekt de minister slechts een deel van zijn verklaringen en dan ook steeds maar op bepaalde onderdelen, en reageert de minister onvoldoende (inhoudelijk) op de zienswijze. Eiser wijst daarbij vooral op zijn verklaringen over zijn geloof in verhouding met zijn homoseksualiteit, die volgens hem wel diepgaand zijn. Ook is volgens eiser tijdens het gehoor onvoldoende doorgevraagd, bijvoorbeeld over de gesprekken met andere LHBTI’ers. Verder is het in strijd met het arrest LH5 (met name overweging 63) om in zijn nadeel te wegen dat hij zijn homoseksualiteit niet eerder als asielmotief heeft aangevoerd.
8. De rechtbank oordeelt dat de minister de homoseksuele gerichtheid niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De minister mocht zich op het standpunt stellen dat eisers verklaringen daarover geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. De rechtbank zal dat hieronder toelichten en zal daarbij ook meer specifiek ingaan op de beroepsgronden van eiser.
Beoordelingskader
8.1.
De minister heeft zich bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers homoseksualiteit gebaseerd op WI 2019/17 ‘Horen en beslissen in zaken waarin LHBTI- gerichtheid als asielmotief is aangevoerd’ en WI 2024/6 ‘Geloofwaardigheidsbeoordeling (asiel)’. De minister vraagt volgens WI 2019/17 vooral naar de persoonlijke belevingen van de vreemdeling en de persoonlijke betekenis die de gebeurtenissen voor de vreemdeling hebben gehad. De minister is op zoek naar het authentieke verhaal van de vreemdeling. Voor de beoordeling geven de volgende thema’s richting aan: privéleven; huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact of kennis van LHBTI groepen; contact met LHBTI’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie; en discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst. In het algemeen kan worden gesteld dat het zwaartepunt ligt op de gegeven antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen. Uit WI 2019/17 onder 4. blijkt dat de IND niet tegenwerpt dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen (en dat de asielaanvraag dus niet-ontvankelijk is) als een vreemdeling tijdens een tweede of opvolgende asielaanvraag aangeeft dat hij LHBTI is, en deze seksuele gerichtheid niet reeds tijdens een voorgaande procedure is gesteld en beoordeeld. Dat betekent echter niet dat niet mag worden gevraagd waarom de vreemdeling dit niet in de eerdere procedure(s) heeft gemeld (en hoe dat past in zijn vorige asielrelaas) en dat dit niet bij de beoordeling van de aanvraag mag worden betrokken. Dat dit mag, blijkt ook uit de jurisprudentie van de Afdeling.6 Dat dit een verwijtbaarheidstoets is die in strijd is met het arrest LH, volgt de rechtbank niet. De overweging die eiser aanhaalt, gaat immers over de beoordeling van bewijsmateriaal bij een opvolgende aanvraag. Bewijsmateriaal mag bij een opvolgende aanvraag niet anders worden beoordeeld, en ook geldt er een samenwerkingsplicht voor de autoriteiten om te onderzoeken of er relevante elementen zijn. Het arrest gaat dus over de ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag. De minister heeft op p. 5 van het bestreden besluit terecht opgemerkt dat er in het geval van eiser geen verwijtbaarheidstoets is toegepast (zoals bedoeld in het arrest LH, waarbij bewijsmateriaal strenger wordt beoordeeld), omdat er een volledige (inhoudelijke) beoordeling van het asielmotief van eiser heeft plaatsgevonden.
5 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
8.2.
De minister mocht aan eiser tegenwerpen dat hij oppervlakkig en onpersoonlijk heeft verklaard over het moment dat hij merkte dat hij op jongens valt. De minister heeft gewezen op de verklaringen van eiser op p. 6, 7, 9 en 11 van het gehoor, waar vragen zijn gesteld aan eiser over de ontdekking van zijn geaardheid, en over wat hij daarbij voelde. Daar heeft eiser verklaard dat hij op 13- of 14-jarige leeftijd ontdekte dat hij op jongens valt. Hij voelde wel, maar kon het niet helemaal accepteren. Pas veel later heeft hij het geaccepteerd. Op de vraag wat hij dan precies voelde, heeft eiser verklaard: “Bijvoorbeeld als ik naar een jongen keek dan wilde ik dat hij met mij was, bij mij was en wat een jongen voor een meisje voelt zo voelde ik dat voor een jongen.” Vervolgens is gevraagd hoe eiser precies merkte dat hij jongens leuk vindt, of daar bijvoorbeeld een aanleiding voor was. Eiser heeft daarop geantwoord: “Ik voelde dat vanbinnen dat ik meer met een jong leuk zou hebben, dat gevoel kreeg ik van binnen.” Eiser heeft daarna ook verklaard dat er een jongen was die hij heel leuk vond en dat hij “die gevoelens” kreeg van binnen. Daarop is opnieuw doorgevraagd over wat die gevoelens van binnen dan zijn. Eiser heeft daarop verklaard: “Dat probeerde ik uit te leggen. Dat hij altijd bij mij was en dat we seks hebben met elkaar. Wat een jongen en meisje ook doen, dat voelde ik ook. Ik woon in moslim land en dat mag daar niet. Daarom was ik heel bang en het is verboden.”, en: “Dat probeer ik u te vertellen. Ik vond hem leuk en ik wilde bij hem zijn. Ik wilde seks met hem hebben en dat hij mijn vriendje wordt.” (p. 6 en 7). Eiser verklaart vervolgens op p. 9 van het gehoor over zijn gedachtes toen hij merkte dat hij jongens leuk vindt: “De gedachte die ik in mijn hoofd had dat ik een vriendje wilde hebben en dat ik alles met hem zou doen.” Op p. 11 van het gehoor heeft eiser op de vraag hoe het persoonlijk voor hem was om anders te zijn dan de andere kinderen, wat hij daarbij voelde en dacht, verklaard: “Gevoelens die ik destijds had was dat ik gevoelens had voor jongens, seks wilde en alles kon doen. Dat ging door mij heen.” De minister heeft terecht opgemerkt dat deze verklaringen oppervlakkig en onpersoonlijk zijn, nu hieruit niet blijkt wat eisers gevoelens precies waren en hoe de jongen die hij leuk vond hem heeft doen realiseren dat hij op mannen valt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat er geen duidelijke vragen zijn gesteld. Het betoog van eiser dat hij op p. 8 en elders in gehoor wel diepgaand(er) zou hebben verklaard over het vallen op jongens in een islamitisch land en over zijn emoties, leidt niet tot een ander oordeel. Dat neemt namelijk niet weg dat eiser specifiek over de ontdekking van zijn geaardheid op 13- of 14-jarige leeftijd, ondanks de vragen die daarover zijn gesteld, oppervlakkig en onpersoonlijk heeft verklaard.
6 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:246, r.o. 9.
8.3.
De minister mocht verder aan eiser tegenwerpen dat hij (op verschillende punten) oppervlakkig heeft verklaard over zijn gevoelens en die onvoldoende inzichtelijk en persoonlijk heeft gemaakt. De minister heeft onder andere terecht opgemerkt dat eiser met de verklaring “dat hij altijd bij mij was en dat we seks hebben met elkaar. Wat een jongen en meisje ook doen, dat voelde ik ook” (p. 6) niet heeft uitgelegd wat zijn gevoel precies is en dat dit ook een herhaling is van wat hij eerder heeft geantwoord. Ook heeft de minister er terecht op gewezen dat eiser, op de vragen over wat het met hem deed dat hij de gevoelens geheim moest houden en hoe hij zijn homoseksuele gerichtheid in Pakistan beleefde, enkel heeft verklaard dat hij het verborgen heeft gehouden (p. 9).
8.4.
De minister mocht ook aan eiser tegenwerpen dat hij geen inzicht heeft gegeven in de acceptatie van zijn geaardheid. Eiser heeft verklaard dat hij zijn geaardheid eerst niet helemaal kon accepteren, en pas veel later heeft geaccepteerd (p. 6). Over deze acceptatie heeft eiser verklaard dat hij daar nu toe genoodzaakt is omdat hij opgesloten zit en terug zal worden gestuurd; dat hij heeft gezien dat het hier geen probleem is zoals in Pakistan, dat hij vrienden heeft zoals hij en dat zij dingen met elkaar hebben gedeeld en dat omdat hij dat is, hij geen keuze heeft behalve accepteren (p. 9). Eiser heeft met deze verklaringen onvoldoende inzicht gegeven in hoe de acceptatie van zijn geaardheid voor hem persoonlijk was. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat er niet voldoende is doorgevraagd over de acceptatie van zijn geaardheid, omdat de minister niet specifiek heeft gevraagd naar de gesprekken met zijn vrienden. Het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 24 april 2023, r.o. 117, treft geen doel. De minister heeft namelijk terecht opgemerkt eiser op andere manieren in de gelegenheid is gesteld om meer inzicht te geven in de gesprekken. Er zijn verschillende vragen gesteld over wat maakte dat eiser zichzelf kon accepteren, ook na eisers verklaring over het gesprek met zijn vrienden. Ook is meer in het algemeen gevraagd aan eiser hoe het voor hem was om zijn geaardheid met anderen te kunnen delen. Eiser heeft daarop enkel geantwoord: “Ik vond het fijn. Ik kon het tenminste met iemand delen.” Ook de andere antwoorden van eiser op p. 9 en 10 van het gehoor blijven oppervlakkig. De minister heeft er op de zitting ook terecht op gewezen dat eiser ook elders in het gehoor gelegenheid had om gesprekken met andere LHBTI’ers naar voren te brengen, bijvoorbeeld op p. 14. Daar is namelijk gevraagd over [A] (die
7 NL23.6223 (niet gepubliceerd).
volgens eiser ook homoseksueel is): “U kent elkaar al best lang. Over welke onderwerpen spraken jullie zoal samen?” Eiser heeft toen geantwoord: “We hadden het over wanneer we ons eigen huis zouden hebben en wanneer kunnen openlijk onze vrijheid hebben en samen een leven kunnen leiden.” De rechtbank kan de minister dus volgen in zijn standpunt dat er voldoende vragen zijn gesteld en dat het ook aan eiser is om in het gehoor naar voren te brengen wat hij van belang vindt.
8.5.
De minister mocht verder aan eiser tegenwerpen dat hij onvoldoende inzicht geeft in hoe hij omgaat met zijn geaardheid in het kader van zijn religie. De minister heeft erkend dat eiser met zijn verklaringen (dat het in de islam niet is toegestaan, maar dat Allah hem zo wel heeft gemaakt, dat hij hierdoor in dubio zit en zich machteloos voelt), wel enigszins persoonlijk verklaart en inzicht geeft in zijn gevoelens en gedachten rondom zijn geaardheid. Eiser heeft daarmee echter geen inzicht gegeven in hoe hij verder omgaat met zijn gevoelens in het kader van zijn geaardheid en hoe hij toch zijn geaardheid heeft geaccepteerd. De minister heeft in dat kader op de zitting toegelicht dat het een algemene bekendheid is dat de islam homoseksualiteit verbiedt, maar dat uit de verklaringen van eiser onvoldoende blijkt wat het voor hem persoonlijk betekent. Op p. 8 van het gehoor is eerst gevraagd naar hoe het voor eiser is dat zijn religie homoseksualiteit verbiedt. Eiser heeft daarop geantwoord: “Dat is het dubio waar ik in zit. In Islam is het niet toegestaan. Het is haram en tegelijkertijd heeft Allah die gevoelens in mij gebracht. ik ben machteloos en ik kan er niets aan doen. Het is niet goed.” Vervolgens is gevraagd wat het met eiser doet dat zijn religie dit verbiedt, maar dat hij deze gevoelens wel heeft. Eiser heeft toen geantwoord: “Kijk, ik verblijf nu al jaren hier. In het buitenland. Hoe ik het wil is dat ik het niet met anderen deel. Er zijn heel veel Pakistanen die hier zijn en heel veel Pakistanen keuren dit niet goed. Ik wil mijn leven leiden zoals ik dat afgelopen jaren hier heb gedaan.” De rechtbank kan de minister volgen dat eiser met dit antwoord en zijn overige verklaringen geen nader inzicht geeft in zijn gevoelens van “in dubio zijn” en “zich machteloos voelen”. De verklaringen van eiser over zijn geloof in verhouding met zijn homoseksualiteit zijn dus niet zo diepgaand dat deze zijn overige verklaringen over het thema “privéleven” kunnen compenseren.
Thema’s: Huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van LHBTI groepen; contact met LHBTI’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie
8.6.
De rechtbank kan de minister ook volgen in zijn standpunt dat eiser oppervlakkig heeft verklaard over zijn gevoelens voor [A] . Dat de minister in het bestreden besluit heeft verwezen naar het voornemen, betekent niet dat sprake is van een motiveringsgebrek. De minister heeft namelijk terecht opgemerkt dat eiser in de zienswijze geen redenen heeft aangevoerd waarom zijn verklaringen over [A] wél persoonlijk zijn, zodat de overwegingen in het voornemen kunnen worden gehandhaafd. De minister mocht ook van eiser verwachten dat hij toelicht waarom hij zich aangetrokken voelt tot [A] . De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij dit voldoende heeft uitgelegd met zijn verklaringen op p. 12 van het gehoor. Deze verklaringen zien namelijk grotendeels op het uiterlijk van [A] . Over het innerlijk van [A] heeft eiser enkel verklaard dat zij dezelfde gedachtegang hebben, dat hij alles doet wat eiser zegt en dat hij zorgzaam is (p. 12 en 13), wat de minister onvoldoende persoonlijk mocht vinden. Overigens kan de rechtbank eiser wel volgen in zijn stelling dat hij niet kan uitleggen wat maakt dat [A] hem begrijpt, en dat dit punt dus ten onrechte is tegengeworpen. Dat maakt de conclusie dat de verklaringen van eiser over [A] onvoldoende zijn, naar het oordeel van de rechtbank echter niet anders.
8.7.
De minister mocht eiser ook tegenwerpen dat hij geen kennis heeft van de LHBTI- gemeenschap in Nederland. De minister heeft terecht opgemerkt dat eiser niet actief hoeft te zijn binnen de LHBTI-gemeenschap gezien zijn angst, maar dat dit niet wegneemt dat eiser wel onderzoek kan doen naar de LHBTI -gemeenschap in Nederland, zonder dat dit bekend wordt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij geen informatie op internet had kunnen opzoeken, vanwege de taalbarrière. Eiser kan immers ook informatie opzoeken in zijn eigen taal.
8.8.
De rechtbank kan de minister ook volgen in zijn standpunt dat eiser ongerijmd heeft verklaard over het uiten van zijn geaardheid. Eiser heeft verklaard dat hij wilde dat het zo was dat hij vrij was, gay zijn geen probleem is en hij het met anderen kan delen (p. 8). Uit de verklaringen van eiser blijkt echter ook dat, hoewel hij al een paar jaar in Nederland is, hij zijn geaardheid geheim houdt. De minister mocht dit opmerkelijk en ongerijmd vinden.
Homoseksualiteit niet eerder als asielmotief aangevoerd
8.9.
De minister mocht eiser ook tegenwerpen dat hij zijn homoseksualiteit niet eerder als asielmotief heeft aangevoerd. Eiser heeft verklaard dat hij dit niet eerder heeft aangevoerd, omdat hij het met niemand wilde delen en er hier ook veel Pakistanen zijn die het niet goedkeuren (p. 5 en 10). De minister heeft terecht opgemerkt dat, hoewel kan worden gevolgd dat eiser vanuit schaamte en taboe moeite heeft om over zijn geaardheid te spreken, van hem mag worden verwacht dat de vrees voor zijn leven zwaarder weegt. Ook heeft de minister terecht opgemerkt dat andere Pakistanen niet op de hoogte hoeven te raken van wat eiser met de IND bespreekt nu ook de tolken een geheimhoudingsplicht hebben. Eisers stelling dat de geheimhoudingsplicht van de tolk niet wegneemt dat een asielzoeker hier wel bang voor kan zijn en zich geneert om te praten met de IND met behulp van een landgenoot over zijn seksualiteit, treft ook geen doel. Dat neemt namelijk niet weg dat van eiser verwacht mag worden dat hij uitlegt waarom hij asiel vraagt.