Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. (Voetnoot 1) In dit geval heeft Nederland bij Duitsland op 3 maart 2025 een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 5 maart 2025 aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat in hij in Duitsland geen adequate opvangvoorzieningen zal krijgen, en dat dit strijd oplevert met artikel 3 EVRM (Voetnoot 2) en artikel 4 Handvest. (Voetnoot 3) Het onthouden van behoorlijke opvang zal volgens eiser leiden tot een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Hierbij wijst eiser op het Jawo-arrest, (Voetnoot 4) en het Country Report Germany 2023 van AIDA en ECRE. Ook stelt eiser in Duitsland niet goed genoeg te worden beschermd tegen de dreiging van zijn schoonfamilie, hetgeen ook leidt tot een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Aangezien de asielaanvraag van eiser al is afgewezen meent hij geen effectief rechtsmiddel te hebben en vreest hij voor refoulement.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de autoriteiten van Duitsland met het claimakkoord in beginsel verantwoordelijk zijn voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van eiser. Dit is slechts anders als moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers in Duitsland systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest dan wel artikel 3 van het EVRM, waarbij een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid geldt. (Voetnoot 5) Verder heeft de Afdeling (Voetnoot 6) in de uitspraken van 4 september 2024 (Voetnoot 7) geoordeeld dat het in de eerste plaats aan de vreemdeling is om het vermoeden dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan te weerleggen.
5.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat volgens rechtspraak van de Afdeling nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. (Voetnoot 8) De Afdeling heeft bovendien geoordeeld dat daarbij het uitgangspunt is dat de aangezochte lidstaat in de eerste plaats het verbod op refoulement naleeft, en in de tweede plaats dat een vreemdeling in die lidstaat ook toegang heeft tot effectieve rechtsmiddelen om een negatieve beschikking op een asielbesluit en een daaraan verbonden terugkeerbesluit aan te vechten en zo een eventueel risico op refoulement dus aan rechterlijke toetsing te onderwerpen. (Voetnoot 9) Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat voor Duitsland mag worden uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland zijn internationale verplichtingen tegenover eiser niet nakomt. Uit eisers betoog en uit de door hem overgelegde stukken blijkt niet dat asielzoekers of Dublinclaimanten in Duitsland worden behandeld of uitgezet in strijd met internationale verplichtingen.
5.3.
Ten aanzien eventuele problemen met de schoonfamilie heeft de minister op goede gronden overwogen dat mocht eiser problemen ervaren in Duitsland, het op zijn weg ligt om daarover te klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat zij eiser niet willen of kunnen helpen, of dat klagen bij voorbaat geen zin zal hebben.
Bijzondere kwetsbaarheid
6. Eiser voert aan dat overdracht aan Duitsland in zijn geval onevenredig hard is. Hij stelt als jong volwassen immigrant zonder sociaal netwerk bijzonder kwetsbaar te zijn, en wijst in dit verband op het arrest Tarakhel. (Voetnoot 10) Eiser stelt dat zonder individuele garanties van Duitsland geen overdracht mag plaatsvinden.
6.1.
Uit het arrest Tarakhel volgt dat de verzoekende lidstaat – in dit geval dus Nederland – voor bijzonder kwetsbare personen voorafgaand aan de overdracht aanvullende garanties moet vragen aan de ontvangende lidstaat als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zij zonder die garanties geen toereikende zorg- en opvangvoorzieningen zal krijgen. Een verplichting tot het vragen van aanvullende garanties is dus pas aan de orde als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet sprake zijn van bijzondere kwetsbaarheid en ten tweede moet aannemelijk zijn dat er zonder garanties geen sprake zal zijn van toereikende zorg- en opvangvoorzieningen. (Voetnoot 11)
6.2.
Eiser heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij vanwege individuele omstandigheden bijzonder kwetsbaar is, dan wel behoort tot een potentieel bijzondere kwetsbare groep. Het enkele feit dat eiser begin twintig is, is onvoldoende om te concluderen dat eiser als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt. Eiser heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat hij zonder aanvullende garanties geen adequate opvang of zorg kan krijgen in Duitsland. Mocht eiser problemen ervaren met de opvang in Duitsland, dan ligt het op de weg van eiser om daarover te klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat zij eiser niet willen of kunnen helpen, of dat klagen bij voorbaat geen zin zal hebben.
Beslissing
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van
M.A. Postma, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.