Rechtbank Den Haag, vereenvoudigde behandeling vreemdelingenrecht

ECLI:NL:RBDHA:2025:23819

Op 12 December 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een vereenvoudigde behandeling procedure behandeld op het gebied van vreemdelingenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is NL25.29127, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:23819. De plaats van zitting was Groningen.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
NL25.29127
Datum uitspraak:
12 December 2025
Datum publicatie:
12 December 2025

Indicatie

Beroep niet tijdig, asiel

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.29127

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],

(gemachtigde: mr. H.T. Gebrandy),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.
Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de asielaanvraag van 9 december 2024.

1.1

De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft

gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op zitting behandeld en sluit hierbij het onderzoek. (Voetnoot 1)

Overwegingen

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?

2. De minister moet in principe binnen zes maanden na het ontvangen van de aanvraag beslissen. (Voetnoot 2) Met het besluit van 11 december 2024 heeft de minister een Besluit- en Vertrekmoratorium (BVM) ingesteld voor vreemdelingen uit Syrië (Voetnoot 3), in werking getreden op 14 december 2024. Het BVM gold tot en met 13 juni 2025.

3. De grondslag voor het BVM ligt in artikel 43, eerste lid, van de Vw, waarin artikel 31, vierde lid, van de Procedurerichtlijn is geïmplementeerd. In artikel 43, eerste lid, van de Vw staat dat de minister de beslistermijn kan verlengen tot ten hoogste 21 maanden, indien naar verwachting voor een korte periode onzekerheid zal bestaan over de situatie in het land van herkomst. In artikel 31, vierde lid, van de Procedurerichtlijn staat dat de lidstaten de onderzoeksprocedure kunnen uitstellen in individuele gevallen bij een onzekere situatie in het land van herkomst.

4. De minister legt het BVM zo uit dat de beslistermijn voor lopende asielaanvragen van vreemdelingen uit Syrië is verlengd met een jaar tot ten hoogste 21 maanden en baseert zich op artikel 43, eerste lid, van de Vw. De rechtbank volgt deze uitleg niet en zal de term verlengen opvatten als opschorten. Aan de Procedurerichtlijn en het bepaalde in artikel 31, vierde lid, kent de rechtbank meer gewicht toe nu dat van recentere datum is dan de totstandkoming van de Vreemdelingenwet en het bepaalde in artikel 43. Daarnaast spreekt de Engelse versie van artikel 31, vierde lid, van de Procedurerichtlijn over postpone. De rechtbank vindt ook steun in het doel en de strekking van een BVM. Een BVM ziet op de situatie waarin niet beslist kan worden op aanvragen, omdat de situatie in het land van herkomst zodanig complex is dat geen weloverwogen besluit kan worden genomen. Op het moment dat de situatie niet langer complex is en het BVM niet langer van kracht is, gaat de beslistermijn weer lopen en kan de minister weer besluiten nemen. Dat de wet en het BVM zelf over verlengen spreken in plaats van over opschorten doet hieraan niet af. (Voetnoot 4)

5. Het voorgaande maakt dat de rechtbank uitgaat van een opschorting van de beslistermijn gedurende de geldigheid van het BVM. Deze opschorting geldt ook voor aanvragen waarvan de beslistermijn al was verstreken op het moment dat het BVM van kracht werd. In de zaak van eiser werd de aanvraag ingediend op 9 december 2024 voordat het BVM van kracht werd. De opschorting van de beslistermijn door het BVM, die zes maanden duurde, gecombineerd met de reguliere beslistermijn van zes maanden, betekent in dit geval dat de beslistermijn eindigde op 9 december 2025. Eiser heeft de minister op 16 juni 2025 in gebreke gesteld, de beslistermijn was toen nog niet verstreken. Dit betekent dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen. (Voetnoot 5)

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van A.W. Landman, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoot

Voetnoot 1

Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Voetnoot 2

Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Voetnoot 3

Besluit van 11 december 2024 tot het instellen van een besluitmoratorium en een vertrekmoratorium voor vreemdelingen afkomstig uit Syrië (Stscrt. 2024, 41538).

Voetnoot 4

ECLI:NL:RBDHA:2025:21403

Voetnoot 5

Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb