Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
3. Eiseres heeft op 25 mei 2023 een herhaalde asielaanvraag gedaan. Zij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat haar lesbische geaardheid opnieuw beoordeeld moet worden omdat uit het verslag van MEE Amstel en Zaan blijkt dat eiseres een verstandelijke beperking heeft. Eiseres heeft hierbij een aantal documenten overgelegd: een verslag van MEE Amstel en Zaan, een brief van [naam 1] , een brief van Gloria [achternaam] , een aantal foto’s en een brief van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 9 mei 2023 over het landenbeleid ten aanzien van Nigeria.
3.1.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres als kennelijk ongegrond afgewezen en aan eiseres een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiseres de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Lesbische geaardheid.
3.2.
Verweerder acht het eerste element geloofwaardig en het tweede element ongeloofwaardig. Verweerder stelt dat eiseres haar verklaringen niet onderbouwd heeft met objectieve documenten die haar lesbische geaardheid volledig onderbouwen. Daarnaast vormen de verklaringen van eiseres volgens verweerder geen samenhangend en aannemelijk geheel en voldoet zij hiermee niet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder c en e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.3.
Verweerder stelt verder vast dat de lesbische geaardheid van eiseres ongeloofwaardig is geacht tijdens haar eerste asielprocedure met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, op 18 januari 2018 (Voetnoot 3). Verweerder constateert dat de nieuwe informatie die is ingebracht, in onderlinge samenhang gezien en in combinatie met wat er in de eerste procedure is ingebracht, niet leidt tot een ander standpunt dan in de eerste procedure is ingenomen.
3.4.
Verweerder stelt vast dat eiseres volgens het verslag van MEE baat heeft bij extra hulp, tijd en uitleg. Verweerder heeft deze conclusie overgenomen. Verweerder stelt vervolgens dat er tijdens het gehoor opvolgende aanvraag rekening gehouden is met de informatie uit het verslag. Verweerder benoemt hierbij onder andere dat eiseres begeleiding heeft gehad tijdens het gehoor en dat de begeleider ook namens eiseres opmerkingen kon plaatsen, en dat eiseres langdurig pauze heeft gehad tijdens het gehoor. Ook benoemt verweerder dat uit de correcties en aanvullingen op het rapport opvolgende aanvraag niet blijkt dat eiseres van mening is dat er te weinig rekening is gehouden met haar situatie of dat eiseres vragen tijdens het gehoor niet begrepen zou hebben. Daarnaast stelt verweerder dat ook bij het beslissen rekening gehouden is met de conclusies van MEE en de medische problematiek van eiseres, doordat er minder van eiseres verwacht wordt qua verklaringen dan van iemand zonder verstandelijke beperking. Er wordt wel van eiseres verwacht dat zij op hoofdlijnen consistent verklaart over haar asielmotieven, aangezien dit de kern van haar asielrelaas betreft.
3.5.
Volgens verweerder vormen de verklaringen van eiseres geen samenhangend en aannemelijk geheel. Het verslag van MEE brengt verweerder niet tot een ander oordeel over de afgelegde verklaringen in de eerste asielprocedure. Verweerder betrekt hierbij onder andere dat tijdens de eerste procedure bij alle gehoren met regelmaat pauzes zijn ingelast, aan eiseres gevraagd is of zij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelde om het gehoor te laten plaatsvinden en eiseres niet aangegeven heeft dat er beperkingen waren. Ook benoemt verweerder dat eiseres tijdens alle gehoren bevestigend geantwoord heeft toen haar meerdere keren werd gevraagd of zij de tolk kon verstaan en begrijpen. Daarnaast betrekt verweerder dat uit de correcties en aanvullingen op het rapport aanmeldfase en het rapport nader gehoor niet blijkt dat eiseres de vragen van de hoormedewerker niet begrepen heeft of dat ze moeite heeft gehad met verklaren. Verweerder concludeert hiermee dat er tijdens de eerste gehoren voldoende rekening is gehouden met de conclusies die volgen uit het MEE-verslag.
3.6.
Verweerder blijft erbij dat eiseres in haar eerste asielprocedure – zelfs als ze verstandelijk beperkt is – uitgebreider en overtuigender had kunnen verklaren over haar relatie met [naam 2] , omdat ze 37 jaar een relatie met haar onderhouden heeft. Verweerder stelt verder dat de gemachtigde van eiseres niet heeft aangegeven op welk punt eiseres in de eerste procedure door haar verstandelijke beperking niet goed en onvoldoende heeft weten te verklaren. Verweerder concludeert dat eiseres met het verslag van MEE Amstel en Zaan dan ook niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke punten zij beperkt werd in haar verklaringen door haar verstandelijke beperking.
3.7.
Verweerder beoordeelt vervolgens de verklaringen van eiseres in de huidige asielprocedure. Verweerder vindt dat de verklaringen over Gloria summier en oppervlakkig zijn en dat de verklaringen van eiseres over de ontmoeting met Gloria tegenstrijdig zijn met wat zij in de eerste asielprocedure heeft verklaard. Verder concludeert verweerder dat de overgelegde brieven en foto’s geen objectieve bronnen zijn en niet zelfstandig haar lesbische geaardheid kunnen onderbouwen. Daarnaast stelt verweerder dat eiseres in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd, nu zij in 2021 met onbekende bestemming vertrokken is. De door eiseres gestelde lesbische geaardheid is daarom niet geloofwaardig.
3.8.
Tot slot concludeert verweerder dat de situatie die beschreven wordt in de overgelegde brief van de staatssecretaris van 9 mei 2023 over het landenbeleid niet van toepassing is op eiseres omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Nigeria een reëel risico loopt op ernstige schade.
4. In het bestreden besluit wordt geconcludeerd dat eiseres gevolgd wordt in haar punt dat het met onbekende bestemming vertrekken de algemene geloofwaardigheid niet aantast, maar dat dit niet leidt tot een andere conclusie omdat de overige punten uit het voornemen blijven staan en de conclusie uit het voornemen ook overeind blijft.
4.1.
In reactie op de zienswijze stelt verweerder vast dat er in het MEE-verslag niet staat dat eiseres een verstandelijke beperking heeft, zoals eiseres stelt, en dat verweerder daarom niet meegaat in de stelling dat eiseres een verstandelijke beperking heeft. Ook stelt verweerder dat eiseres niet aangeeft waaruit blijkt dat er in de huidige asielprocedure geen rekening gehouden is met haar referentiekader en wat er méér nodig is dan extra tijd, hulp en uitleg bij de gehoren. Hierna stelt verweerder dat in het voornemen gemotiveerd uitgelegd is waarom er, ondanks het referentiekader dat MEE heeft gegeven, meer van eiseres verwacht had mogen worden qua verklaringen tijdens de vorige asielprocedure.
4.2.
Van eiseres mocht worden verwacht dat zij ondanks haar beperkingen basale informatie kan verstrekken over Gloria. Daarnaast blijft verweerder erbij dat van eiseres verwacht mag worden dat zij niet tegenstrijdig verklaart over haar eerste ontmoeting met Gloria en dat zij meer kan vertellen over een vrouw met wie zij zegt al sinds 2016 een relatie te hebben.
Had verweerder een nieuw voornemen moeten uitbrengen?
5. Eiseres voert aan dat verweerder in het voornemen heeft erkend dat eiseres een verstandelijke beperking heeft. Eiseres heeft daarom in haar zienswijze argumenten aangevoerd die gaan over het verklaren door iemand met een verstandelijke beperking. In het besluit stelt verweerder vervolgens dat in het rapport van MEE níet geconcludeerd wordt dat eiseres een verstandelijke beperking heeft en dat verweerder niet volgt dat eiseres een verstandelijke beperking heeft. Gelet op artikel 3.119 van het Vb had verweerder daarom een nieuw voornemen uit moeten brengen, waarop eiseres weer haar zienswijze had kunnen geven. Nu heeft eiseres namelijk argumenten in haar zienswijze aangevoerd die betrekking hebben op iemand die een verstandelijke beperking heeft.
5.1.
Ter zitting heeft verweerder betoogd dat het niet nodig is om een nieuw voornemen uit te brengen, omdat de grondslag van de afwijzing van de asielaanvraag niet gewijzigd is.
5.2.
In artikel 3.119 van het Vb is opgenomen dat, wanneer na het voornemen nieuwe feiten of omstandigheden bekend worden of al bekend waren maar naar aanleiding van de zienswijze anders worden beoordeeld of gewogen, die voor de te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, en verweerder de aanvraag nog steeds wil afwijzen, de vreemdeling de kans krijgt om te reageren door middel van een zienswijze. De rechtbank begrijpt dat eiseres in haar gronden bedoelt dat verweerder haar verstandelijke vermogens naar aanleiding van de zienswijze anders beoordeelt dan in het voornemen en dat zij daarop opnieuw had moeten kunnen reageren met een zienswijze.
5.3.
De rechtbank verbindt niet dezelfde conclusie als eiseres aan het feit dat verweerder in het voornemen het begrip verstandelijke beperking hanteert en in het bestreden besluit niet meer. De rechtbank benadrukt dat – ten aanzien van de verstandelijke vermogens van eiseres – het erom gaat of verweerder de conclusies van MEE heeft overgenomen en dat is het geval. Verweerder gaat mee in de conclusie dat eiseres extra tijd, hulp en uitleg nodig heeft. Door het volgen van deze conclusies houdt verweerder voldoende rekening met de verstandelijke vermogens van eiseres. De vraag of gesproken moet worden van een beperking of een verstandelijke beperking, is op zichzelf niet relevant. Het gaat om de beperkingen waarmee rekening moet worden gehouden bij het afnemen van de gehoren en het beoordelen en wegen van de inhoud van de verklaringen van eiseres. De rechtbank stelt vast dat de conclusies uit het verslag van MEE, namelijk dat aan eiseres extra hulp, tijd en uitleg geboden moet worden, het uitgangspunt geweest zijn in zowel het bestreden besluit als het voornemen. Dit geldt zowel voor de wijze van horen als het wegen van de verklaringen. Daarom concludeert de rechtbank dat de al bekende feiten en omstandigheden, die voor de te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, niet anders zijn beoordeeld of gewogen door verweerder, zodat verweerder geen nieuw voornemen heeft hoeven uitbrengen.
5.4.
De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting aangegeven dat zij het bestreden besluit zo heeft begrepen dat het feit dat verweerder niet langer aanneemt dat eiseres een verstandelijke beperking heeft, betekent dat het hele voornemen niet gehandhaafd is. Zij heeft aangegeven dat het haar pas op de zitting duidelijk is geworden dat verweerder met de voorwaarde van extra hulp, tijd en uitleg opnieuw naar de verklaringen uit de eerste asielprocedure heeft gekeken. Eiseres wil na de zitting alsnog gelegenheid krijgen om uit te leggen waarom verweerder tijdens de gehoren in de eerste asielprocedure niet genoeg rekening heeft gehouden met de medische beperkingen van eiseres, omdat de gemachtigde van eiseres door de besluitvorming en formulering van verweerder op het verkeerde been is gezet.
5.5.
De rechtbank volgt de stelling van eiseres niet. De rechtbank constateert dat in het voornemen uitgebreid is gemotiveerd dat ook bij de verklaringen van eiseres in de eerste asielprocedure rekening is gehouden met de conclusies uit het MEE-verslag. Daarnaast staat in het voornemen dat eiseres en haar gemachtigde niet hebben aangegeven waar in de gehoren uit de eerste asielprocedure geen rekening is gehouden met de verstandelijke vermogens van eiseres en op welke punten in de gehoren zij door haar verstandelijke vermogens onvoldoende heeft weten te verklaren. In het bestreden besluit staat vervolgens dat het voornemen, behalve op één punt, gehandhaafd wordt. Als daarna in het besluit de stelling van eiseres, dat er tijdens de gehoren in de eerste asielprocedure geen rekening gehouden is met de verstandelijke vermogens van eiseres, aan bod komt, verwijst verweerder ook naar de motivering uit het voornemen. De rechtbank is daarmee van oordeel dat uit de besluitvorming voldoende duidelijk blijkt dat het op de weg van eiseres lag om uit te leggen wat er meer nodig zou zijn geweest bij de gehoren in de eerste asielprocedure en waarom haar verklaringen in die procedure niet goed zouden zijn beoordeeld. De rechtbank zal daarom niet meegaan in het verzoek en de behandeling van de zaak niet heropenen.
Heeft verweerder voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiseres?
6. Eiseres voert aan dat niet kenbaar is van welk referentiekader verweerder is uitgegaan. Als dit alleen is dat zij baat heeft bij extra hulp, tijd en uitleg, dan is dat onvoldoende. Bij het referentiekader dient ook de verstandelijke beperking van eiseres, zoals deze volgt uit het rapport van MEE en uit het advies van Medifirst, betrokken te worden. Dit geldt ook voor wat is opgenomen in het advies van Medifirst over haar geheugenproblemen en herinneringen aan pijnlijke en angstwekkende gebeurtenissen. Daarnaast is volgens eiseres het advies van Medifirst onvolledig, omdat niet wordt geadviseerd op welke wijze verweerder bij het beslissen rekening dient te houden met de geconstateerde beperking.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat uit het verslag van MEE blijkt dat er aan eiseres extra tijd, hulp en uitleg moet worden geboden. Voorts stelt de rechtbank vast dat in het MEE-verslag niet staat vermeld dat eiseres een verstandelijke beperking heeft.. Uit het advies van Medifirst blijkt dat er tijdig gepauzeerd moet worden en dat eiseres ondersteunend benaderd moet worden. Daarnaast wordt geadviseerd om eenvoudige vragen te stellen en de vraag indien nodig te herhalen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze voorwaarden, zowel in het voornemen als in het bestreden besluit kenbaar als uitgangspunt heeft genomen bij het horen en beslissen. Zo blijkt uit het rapport van het gehoor opvolgende aanvraag dat een begeleider aanwezig was bij het gehoor (Voetnoot 4), die ook ingreep als ze dacht dat vragen te lastig waren voor eiseres (Voetnoot 5). Daarnaast blijkt ook uit het rapport van het gehoor opvolgende aanvraag dat aan eiseres eenvoudige vragen zijn gesteld (Voetnoot 6), vragen herhaald werden indien nodig (Voetnoot 7), en dat eiseres een lange pauze heeft gehad (Voetnoot 8). Vervolgens heeft verweerder in het voornemen gesteld dat van eiseres qua verklaringen minder verwacht wordt dan van iemand zonder verstandelijke beperking, maar dat wel verwacht wordt dat zij op hoofdlijnen consistent verklaart. Dit laatste wordt ook gevolgd in het bestreden besluit. Hierin wordt immers uitgelegd waarom van eiseres – ondanks haar beperkingen – verwacht wordt dat zij bepaalde basale informatie kan geven. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiseres.
Heeft verweerder kunnen concluderen dat de lesbische geaardheid van eiseres ongeloofwaardig is?
7. Eiseres voert aan dat bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van haar verklaringen rekening gehouden moet worden met het MEE rapport en het advies van Medifirst. Daarnaast moet de informatie die eiseres overgelegd heeft in de zienswijze over de manier waarop mensen met een verstandelijke beperking communiceren, meegenomen worden bij die beoordeling. Verweerder had daarnaast de verstandelijke beperking mee moeten wegen bij de beoordeling van de verklaringen van eiseres in haar eerste asielprocedure. Ook is er maar een klein deel van de verklaringen betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. In het kader van de zorgvuldigheid hadden de verklaringen over haar activiteiten, wat zij minder leuk vindt aan Gloria en de verschillen tussen Nederland en Afrika wat uiting van seksuele geaardheid betreft, ook in de beoordeling moeten worden betrokken.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de lesbische geaardheid van eiseres ongeloofwaardig is. De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat verweerder ook bij het beslissen voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiseres. Verweerder heeft in het voornemen gesteld dat minder van eiseres verwacht wordt qua verklaringen dan van iemand zonder verstandelijke beperking, maar dat wel verwacht wordt dat zij op hoofdlijnen consistent verklaart over haar asielmotieven. Ook in het bestreden besluit wordt benoemd waarom van eiseres – ondanks haar beperkingen – verwacht wordt dat zij bepaalde basale informatie kan geven. De rechtbank kan dit uitgangspunt volgen.
7.2.
De rechtbank volgt verweerder verder in zijn standpunt dat eiseres summier en oppervlakkig verklaard heeft over Gloria en dat verwacht wordt dat eiseres meer kan vertellen over haar, omdat ze al bijna tien jaar met haar samen zegt te zijn. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiseres in haar gehoor opvolgende aanvraag alleen over Gloria verklaard heeft dat zij Gloria qua uiterlijk een hele mooie, lange vrouw met mooie borsten en billen vindt, dat ze vrijgevig is, een goed karakter heeft, lief is en respect toont. Daarnaast heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard over de plek waar ze Gloria ontmoet heeft. Eiseres heeft in het gehoor opvolgende aanvraag namelijk verklaard dat ze Gloria in een nachtclub heeft ontmoet, terwijl ze in de eerste asielprocedure in het eerste gehoor heeft verklaard dat ze Gloria in de kerk heeft ontmoet. Een plausibele uitleg voor dit verschil is niet gegeven. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat de overgelegde brieven en foto’s geen objectieve documenten zijn die de geaardheid van eiseres zelfstandig kunnen onderbouwen. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat de brieven afkomstig zijn van vrienden en dat zij niet belangeloos zijn. Ook heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat de foto’s van eiseres en Gloria samen niet zelfstandig kunnen onderbouwen dat eiseres lesbisch is.
8. Verweerder heeft de aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. Het beroep van eiseres is daarom ongegrond. Dat betekent dat eiseres de gevraagde asielvergunning niet
krijgt.
9. Nu de rechtbank deze beslissing neemt over het beroep van eiseres, is er geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
10. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Poortier, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.