Beoordeling door de voorzieningenrechter
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
2. Voordat de voorzieningenrechter inhoudelijk kan beoordelen of een voorlopige voorziening nodig is, moet worden beoordeeld of aan alle indieningsvereisten – zoals het betalen van griffierecht en het vermelden van gronden – is voldaan, en of sprake is van onverwijlde spoed. Om proceseconomische redenen, en omdat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, gaat de voorzieningenrechter daaraan in dit geval voorbij. De uitzonderlijke omstandigheden bestaan daarin dat dit verzoek deel uitmaakt van een cluster van vele tientallen zaken waarin na de indiening van het verzoek nauwelijks communicatie met verzoekers mogelijk is, verzuimen niet worden hersteld, en bovendien door alle verzoekers slechts enkele postadressen worden opgegeven waar zij blijkens openbaar toegankelijke bronnen onmogelijk allemaal daadwerkelijk kunnen wonen. Naar het zich laat aanzien is dan ook sprake van misbruik van recht. Tegen die achtergrond ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek als volgt inhoudelijk af te doen. Partijen worden hierdoor niet benadeeld.
3. Verzoeker maakt niet expliciet duidelijk welke voorlopige voorziening hij vraagt. Daarom dient ervan uit te worden gegaan dat het verzoek betrekking heeft op het opschorten van de rechtsgevolgen zoals die in het primaire besluit zijn opgenomen, namelijk dat verzoeker moet terugkeren naar Turkije.
4. In het primaire besluit heeft verweerder uitgelegd waarom verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier. Verzoeker voert nu, zonder enige toelichting, aan dat hij onder het associatierecht tussen de Europese Unie en Turkije valt. Voor zover sprake is van het indienen van een incomplete aanvraag, wordt vermeld dat er alsnog bereidheid is om de aanvraag compleet te maken. Een dergelijke bereidheid is als zodanig echter onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat het bezwaar ook maar enige kans van slagen heeft, en dat geldt evenzeer voor het gebrek aan elke onderbouwing van het beroep op het associatierecht. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om de gronden aan te vullen, maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom als kennelijk ongegrond afgewezen.
5. Aangezien het verzoek kennelijk is gedaan teneinde uitzetting te voorkomen voordat op het bezwaar is beslist, en gelet op het voorgaande over de uitkomst van het bezwaar geen enkele twijfel bestaat, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om met toepassing van artikel 78 van de Vreemdelingenwet 2000 het bezwaar ongegrond te verklaren.
6. Op grond van 8:81 van de Awb kan een voorlopige voorziening alleen worden verzocht zolang er bezwaar of beroep aanhangig is.
7. Het verzoek is ingediend aanhangig het bezwaar. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 5 van deze uitspraak is opgenomen, is het bezwaar ongegrond verklaard. Om die reden wordt het verzoek om voorlopige voorziening zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard vanwege het komen ontbreken van connexiteit.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Beslissing
? wijst het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer AWB 25/594 af;
? verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer AWB 25/1017 niet-ontvankelijk;
? verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 14 oktober 2025 door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Lukanika, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: