Zoeken naar rechterlijke uitspraken en jurisprudentie

Via Uitspraken.nl kunt u eenvoudig zoeken in onze online uitspraken databank door het invoeren van één of meerdere trefwoorden. Het is uiteraard ook mogelijk om te zoeken op wetsartikelen, zaaknummer, ECLI nummer of het oude LJN nummer.

Bodemzaak Civiel recht overig

19 juni 2019
ECLI:NL:RBDHA:2019:6145

Op 19 juni 2019 heeft de Rechtbank Den Haag een bodemzaak procedure behandeld op het gebied van civiel recht. Het zaaknummer is C-09-544129-HA ZA 17-1247, bekend onder ECLI code ECLI:NL:RBDHA:2019:6145. De plaats van zitting was Den Haag.

Soort procedure
Instantie
Zaaknummer(s)
C-09-544129-HA ZA 17-1247
Datum uitspraak
19 juni 2019
Datum gepubliceerd
18 juni 2019
Vindplaatsen
  • AR-Updates.nl 2019-0662
  • JA 2019/166
  • JAR 2019/177 met annotatie van Hogewind-Wolters, P
  • JAR 2019/177 met annotatie van mr. P.A. Hogewind-W
  • JBP 2019/83
  • RAV 2019/78
  • TAR 2019/94
  • VAAN-AR-Updates.nl 2019-0662
Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/544129 / HA ZA 17-1247

Vonnis van de meervoudige kamer van 19 juni 2019

in de zaak van

[eiser]
te
[plaats 1]
, Verenigd Koninkrijk

eiser,

advocaat mr. J.W. de Groot te Amsterdam,

tegen

1
UNIVERSITEIT LEIDEN te Leiden,

2.

[gedaagde 2]
te
[plaats 2]
,

3.

[gedaagde 3]
te
[plaats 3]
,

4.

[gedaagde 4]
te
[plaats 3]
,

gedaagden,

advocaat mr. S.C. Krekel te Den Haag.

Eiser zal hierna ‘

[eiser]
’ worden genoemd. Gedaagden zullen ieder afzonderlijk worden aangeduid als ‘Universiteit Leiden’, ‘
[gedaagde 2]
’, ‘
[gedaagde 3]
’, ‘
[gedaagde 4]
’ en gezamenlijk als ‘Universiteit Leiden c.s.’

1
De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 27 november 2017;

de akte overlegging producties van 6 december 2017;

de conclusie van antwoord van 28 februari 2018 met producties;

het vonnis van 28 maart 2018, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;

het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van comparitie van 6

maart 2019, de daarin genoemde stukken en de opmerkingen op het proces-verbaal van Universiteit Leiden c.s. bij brief van 21 maart 2019 en van

[eiser]
bij brief van 26 maart 2019.

1.2.

Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2
De feiten
2.1.

[eiser]
heeft carrière gemaakt als wetenschapper en hij is auteur van meerdere boeken en andere publicaties. Van 1 september 2008 tot 31 december 2016 was hij als “Professor of Linguistics” verbonden aan
[de Universiteit]
in het Verenigd Koninkrijk.
[eiser]
is getrouwd met
[X]
(hierna:
[X]
).
[X]
was voltijds werkzaam bij de afdeling Franse Taalkunde van de Universiteit Leiden van september 2008 tot en met januari 2013 en daarna in deeltijd van juli 2014 tot juni 2016. Zij stond als promovenda onder begeleiding van prof. dr.
[A]
(hierna:
[A]
), verbonden aan het Leiden University Centre for Linguistics (hierna: LUCL), een van de instituten van de Faculteit der Geesteswetenschappen (hierna: de faculteit) van de Universiteit Leiden.

2.2.

In het najaar 2015 heeft het bestuur van de faculteit besloten een procedure te starten om een in 2016 vrijkomende leerstoel Engelse taalkunde bij het LUCL open te stellen. Daartoe is een profielschets en advertentietekst opgesteld en, op grond van de ‘Procedureregeling Instelling Leerstoelen en benoeming tot gewoon en bijzonder hoogleraar’ van de Universiteit Leiden (hierna: de Procedureregeling), een benoemingsadviescommissie ingesteld. Daarbij heeft

[gedaagde 2]
, destijds decaan van de faculteit, op 9 november 2015 ingestemd met het verzoek van de toenmalige wetenschappelijk directeur van het LUCL prof. dr.
[…]
van 6 november 2015 om af te wijken van de gebruikelijke samenstelling van de benoemingsadviescommissie, te weten dat een benoemingsadviescommissie in meerderheid uit personen bestaat die geen deel uitmaken van het onderzoeksinstituut, dan wel de opleiding waarbinnen de te benoemen hoogleraar werkzaam zal zijn. Dit zou worden ondervangen door in het eindrapport van de benoemingsadviescommissie de redenen daarvoor te noemen.

De benoemingsadviescommissie bestond uit de volgende leden:

-

[gedaagde 2]
, decaan van de faculteit, Universiteit Leiden (voorzitter),

-

[gedaagde 3]
, wetenschappelijk directeur LUCL, Universiteit Leiden,

-prof. dr.

[B]
(hierna:
[B]
), LUCL, Universiteit Leiden,

-prof. dr.

[C]
(hierna:
[C]
), Vrije Universiteit Amsterdam,

-dr.

[D]
(hierna:
[D]
), LUCL, Universiteit Leiden

-

[A]
, LUCL, Universiteit Leiden (academisch secretaris),

-

[E]
, student, Universiteit Leiden,

-drs.

[F]
(hierna:
[F]
), werkzaam bij de faculteit, Universiteit Leiden (ambtelijk secretaris).

Een benoemingsadviescommissie adviseert, in de vorm van een conceptvoordracht, het faculteitsbestuur over de te benoemen hoogleraar. Als het faculteitsbestuur met dit advies instemt, vraagt het aan het college van bestuur van de Universiteit Leiden om tot benoeming van de hoogleraar over te gaan.

2.3.

Begin maart 2016 stelde de Universiteit Leiden de vacature officieel open voor een “Full Professorship in English Linguistics” (hierna: de vacature) met een reactiemogelijkheid tot 17 maart 2016. In de advertentietekst werd opgenomen dat een sollicitatie onder meer gepaard diende te gaan met “Names, positions, and email addresses of three referees (no reference letters at this point)”. Op de (Engelstalige) website van de Universiteit Leiden werd over sollicitatieprocedures onder meer het volgende vermeld:

Recruitment and selection regulation

The rules applying to recruitment and selection can be found in the Leiden University Regulations on Filling Vacancies (…) In addition, Leiden University is bound by the Job Application Code of the Dutch Association for Personnel Management and Organisation Development (NVP). This code is based on such principles as fairness, transparency and confidentiality. For more information, see the NVP website (http://www.nvp-plaza.nl/site/en/).”

2.4.

In de toenmalige (Nederlandstalige versie) van de NVP-sollicitatiecode is voor zover hier van belang het volgende bepaald:

“De NVP Sollicitatiecode (…) bevat basisregels die organisaties (bedrijven en instellingen die arbeidsrelaties aangaan) en sollicitanten naar het oordeel van de Nederlandse Vereniging voor Personeelsmanagement & Organisatieontwikkeling (NVP) in acht behoren te nemen bij de werving en selectie ter vervulling van vacatures. Het doel van de code is een norm te bieden voor een transparante en eerlijke werving en selectieprocedure. (…)

UITGANGSPUNTEN

1.1

De code is gebaseerd op de volgende uitgangspunten: (...)

- de van de sollicitant verkregen informatie wordt vertrouwelijk en zorgvuldig behandeld; ook in andere opzichten wordt de privacy van de sollicitant gerespecteerd;

-de sollicitant en de organisatie zijn zich ervan bewust dat beschikbare informatie van open bronnen, zoals internet en informatie via derden verkregen niet altijd betrouwbaar is;

-op een door de sollicitant schriftelijk bij de organisatie ingediende klacht over onzorgvuldige, onbillijke of onjuiste behandeling wordt door de betrokken organisatie schriftelijk gereageerd.

1.2

Het is van belang dat de sollicitant duidelijkheid heeft over de te volgen sollicitatieprocedure. Dit betekent dat indien de organisatie afwijkt van de eenmaal gekozen procedure, zij dit aan de sollicitant meedeelt en toelicht. (…)

WERVING

3.1

Een wervingsprofiel vermeldt, naast de relevante kenmerken van de vacature, de wijze van solliciteren, de door de sollicitant te verschaffen informatie (…), eventuele aanvullende selectieprocedures/-middelen (…)

3.5

Ongeacht de wijze van solliciteren (…) vermeldt de organisatie dat kandidaten gezocht kunnen worden via internet, waaronder social media. (…)

SELECTIEFASE (…)

4.4

De sollicitant verschaft de organisatie de informatie die een waar en getrouw beeld geeft van zijn vakbekwaamheid (opleiding, kennis en ervaring) en hij houdt geen informatie achter waarvan hij weet of behoort te weten dat deze van belang is voor de vervulling van de vacante functie waarop hij solliciteert.

(…)

NADER ONDERZOEK

5.1

Indien de organisatie inlichtingen over de sollicitant wil inwinnen bij derden, via internet zoals social media) en/of andere bronnen, vraagt zij hiertoe vooraf diens toestemming, tenzij zulks niet vereist is op grond van een wettelijk of algemeen verbindend voorschrift. De te verkrijgen informatie moet direct verband houden met de te vervullen vacature en mag geen onevenredige inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de sollicitant. De bij derden en andere bronnen, waaronder websites (waaronder social media), verkregen informatie zal, indien relevant, a) aan de sollicitant worden meegedeeld, met uitdrukkelijke vermelding van de bron b) met de sollicitant worden besproken.”

2.5.

Op 16 maart 2016 heeft

[eiser]
gesolliciteerd op de vacature. Als “referees” gaf hij op: prof. dr.
[G]
, verbonden aan Georgetown University, Verenigde Staten van Amerika, prof. dr.
[H]
, verbonden aan de University of Alberta in Canada, en prof. dr.
[I]
, verbonden aan de University of Birmingham in het Verenigd Koninkrijk.

2.6.

Uit de binnengekomen sollicitaties op de vacature selecteerde de benoemingsadviescommissie een shortlist van vier kandidaten, waaronder

[eiser]
. Bij e-mail van 29 maart 2016 werd
[eiser]
geïnformeerd dat hij was geselecteerd voor het vervolg van de sollicitatieprocedure en uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek met de benoemingsadviescommissie in Leiden op 25 april 2016.

2.7.

Op 14 april 2016 werd

[eiser]
per e-mail nader geïnformeerd over het verdere programma van 25 april 2016, inhoudende een door
[eiser]
te verzorgen onderwijs- en onderzoekspresentatie. Bij e-mail van 18 april 2016 is
[eiser]
op de hoogte gesteld van de samenstelling van de benoemingsadviescommissie .

2.8.

[eiser]
heeft ondertussen een aanbod van
[de Universiteit]
om vrijwillig af te vloeien aanvaard. Bij overeenkomst van 15 april 2016 is onder meer afgesproken dat het arbeidscontract van
[eiser]
met
[de Universiteit]
op 31 december 2016 wordt beëindigd, met een positieve referentie van
[de Universiteit]
over
[eiser]
’ functioneren.

2.9.

Op 18 april 2016 is binnen het LUCL de shortlist met vier kandidaten voor de vacature openbaar gemaakt, zodat geïnteresseerden bij de door de kandidaten te geven presentaties aanwezig konden zijn.

2.10.

Op de faculteitsborrel van 19 april 2016 sprak dr.

[J]
(hierna:
[J]
), universitair docent bij de Universiteit Leiden haar collega dr.
[K]
(hierna:
[K]
), eveneens universitair docent bij de Universiteit Leiden, aan en vroeg zich af of
[K]
[eiser]
kende, vanwege haar werkverleden bij
[de Universiteit]
.
[K]
vertelde aan
[J]
dat
[eiser]
volgens haar problemen had gehad op
[de Universiteit]
.
[J]
adviseerde
[K]
dit met
[gedaagde 3]
te bespreken en informeerde hierover ook
[gedaagde 3]
zelf. Na afloop van de borrel kwamen
[K]
en
[gedaagde 3]
elkaar tegen en bespraken zij bij het kantoor van
[gedaagde 3]
de informatie die
[K]
had over
[eiser]
. Daarbij heeft
[gedaagde 3]
[K]
gevraagd naar academische collega’s die met
[eiser]
hadden samengewerkt bij
[de Universiteit]
.
[K]
heeft daarop verschillende namen aan
[gedaagde 3]
verstrekt.

2.11.

[gedaagde 3]
heeft vervolgens, medio april 2016 en voorafgaand aan het sollicitatiegesprek met
[eiser]
, zonder dat aan de benoemingsadviescommissie te melden, per e-mail vier van de door
[K]
genoemde academici benaderd over hun ervaringen met
[eiser]
. Bij e-mail van 20 april 2016 heeft
[gedaagde 3]
aan prof. dr.
[L]
(hierna:
[L]
) het volgende geschreven:

“My name is

[gedaagde 3]
and I am Academic Director of the Leiden University Centre for Linguistics. Although your name sounds Dutch, I approach you in English – however, should you decide to reply to my request I am happy to talk to you in Dutch as well.

The reason I write to you is that a former colleague of yours from

[de Universiteit]
, Prof.
[eiser]
has applied for a professorship in English Linguistics at our institute. Although Prof.
[eiser]
has not listed you as one of his referees, I believe it may be useful to consult former colleagues from
[de Universiteit]
to obtain their evaluation. I would be most grateful if you provide me with a short reference of Prof.
[eiser]
– of course I will treat your reference confidentially.

Thank you very much in advance. I look forward to hearing from you.”

De e-mails aan andere drie academici hadden een soortgelijke strekking. In antwoord daarop heeft

[gedaagde 3]
twee daarvan telefonisch gesproken. Eén academicus heeft niet gereageerd.

2.12.

[L]
heeft bij brief van 21 april 2016, op briefpapier van haar werkgever
[werkgever]
en door haar ondertekend, gescand en verzonden per e-mail, onder meer het volgende aan
[gedaagde 3]
bericht:

Ref: Professor

[eiser]
- application for professorship in English Linguistics at Leiden University

Thank you for your request for a confidential evaluation of the above candidate. This is not an easy reference to write, as normally references are more or less by definition positive in nature. In this case, I am afraid it is rather difficult to be positive.

I have known Professor

[eiser]
since October 2008 when he joined the Department of Linguistics at
[de Universiteit]
as the new Chair of Linguistics. I had just started there myself (March 2008) in my role as Chair of Bilingualism, a position shared between the Department of Linguistics and the Centre for Bilingualism. We were direct colleagues until I left in February 2015.

During my time at

[de Universiteit]
I have worked very closely together with Professor
[eiser]
and have been able to get a good idea of his abilities. There is no doubt that he is a gifted writer. He has published a great number of monographs, all in the area of Cognitive Linguistics, as well as some edited books. Furthermore, he is fast, publishing a book per year on average. The majority of his publications are books, there is very little in terms of peer-reviewed journal articles. So if you are looking for a prolific writer, Professor
[eiser]
is your man.

I am afraid that his gift does not extend to collegiality. During my time at

[de Universiteit]

(particularly during the time I was Head of Department) I have witnessed many problems with Professor

[eiser]
and have often had to intervene. In some cases, we had to involve Human Resources and on one occasion he has been officially reprimanded. One particularly nasty incident with the Vice Chancellor led to him being forced to step down as Acting Head of School.

These issues with Professor

[eiser]
were apparent during the whole period of time we overlapped, although after he was officially reprimanded, things quietened down considerable. It is therefore possible that he may have changed his ways.

I am sorry this does not make for good reading. If you have any questions or need further

information please do not hesitate to contact me.”

2.13.

Met deze informatie over

[eiser]
heeft
[gedaagde 3]
in eerste instantie niets gedaan.

2.14.

Op 25 april 2016 heeft de benoemingsadviescommissie onder meer het sollicitatiegesprek met

[eiser]
gevoerd.
[eiser]
heeft op die dag ook de verzochte presentaties verzorgd.
[gedaagde 3]
heeft tijdens het sollicitatiegesprek geen melding gemaakt van het feit dat hij van derden (niet-referenten) informatie over
[eiser]
had verkregen. Tijdens het gesprek met
[eiser]
heeft
[gedaagde 3]
, naar eigen zeggen, geprobeerd die nadere informatie te verwerken in de vragen die hij aan
[eiser]
heeft gesteld.

2.15.

Vlak voor het sollicitatiegesprek was binnen de benoemingsadviescommissie bekend geworden dat

[eiser]
gehuwd was met
[X]
en dat
[A]
haar promotor was.

2.16.

Toen op 25 april 2016 met drie van de vier geselecteerde kandidaten het sollicitatiegesprek was gevoerd en zij hun presentaties hadden gegeven vond een tussentijdse evaluatie door de benoemingsadviescommissie plaats. Eén kandidaat viel af. Over de presentaties van

[eiser]
werd wisselend geoordeeld.
[gedaagde 3]
en
[B]
waren niet te spreken over het gesprek met
[eiser]
.
[A]
betoogde daarentegen dat
[eiser]
de beste kandidaat was. Een meerderheid van de commissie vond een andere (de derde) kandidaat beter.

2.17.

[gedaagde 2]
heeft bij e-mail van 30 april 2016 mr.
[M]
(hierna:
[M]
), directeur bedrijfsvoering van de Universiteit Leiden, om het volgende advies gevraagd:

“Het betreft de volgende benoemingsprocedure bij de taalkunde - na die van de leerstoel Nederlandse taalkunde. Benoemingsprocedures bij de taalkunde verlopen anders dan alle andere die ik heb meegemaakt, vooral omdat iedereen (binnen en buiten Leiden) zich ermee bemoeit en er sprake is van een uitgebreid geruchtencircus.

Nu gaat het om de leerstoel Engelse taalkunde, waarbij de commissie bij voorbaat verdeeld lijkt. Eén van de leden van de benoemingsadviescommissie,

[A]
, blijkt nu de promotor te zijn van de nog niet-gepromoveerde echtgenote van één van de kandidaten (die hij sterk steunt).
[A]
heeft dit niet gemeld – hetgeen ik eerlijk gezegd onbehoorlijk vind. Maar is het ook zo onbehoorlijk (of is hier sprake van een te grote schijn van belangenverstrengeling) dat hij zich zou moeten terugtrekken als lid van de benoemingsadviescommissie? Ik treft nergens gedragsregels aan hieromtrent. Let wel: als ik
[A]
vraag zich terug te trekken, dan levert dat weer heel veel opwinding op.

Ik hoor graag van je.”

2.18.

Bij e-mail 9 mei 2016 antwoordde

[M]
aan
[gedaagde 2]
als volgt:

“Er zijn inderdaad geen formele regels op dit punt. Dat vind ik ook wel logisch omdat het onvermijdelijk is dat er in dit soort procedures netwerkrelaties blijken te zijn. Het feit dat

[A]
de promotor van de partner van een kandidaat is zou er wat mij betreft niet toe hoeven te leiden dat hij geen deel meer kan uitmaken van de benoemingsadviescommissie.

Maar ik ben het wel met je eens dat het uit oogpunt van zorgvuldigheid/transparantie logisch was geweest als

[A]
zelf melding had gemaakt van de feiten.

Mijn advies is dat je contact met hem zoekt (mondeling of telefonisch, ik zou dat soort dingen niet via de email doen), hem zegt welk feit jou ter ore is gekomen en hem vervolgens de vraag stelt of hij zelf van oordeel is dat hij onbevooroordeeld kan opereren in de benoemingscommissie. Als het antwoord daarop “ja” is zou ik daar genoegen mee nemen maar hem wel vragen om alsnog (zelf) de collega’s in de commissie te informeren over zijn rol als promotor. Ik zou de kwalificatie “onbehoorlijk” maar niet in de mond nemen, dat werkt vermoedelijk onnodig polariserend. Als je vooral de nadruk legt op het feit dat je als decaan in overeenstemming met universitair beleid transparantie essentieel vindt, kan niemand daar een speld tussen krijgen.”

2.19.

[gedaagde 2]
heeft het advies van
[M]
opgevolgd.
[A]
heeft zich niet uit de benoemingsadviescommissie teruggetrokken.

2.20.

Nadat op 10 mei 2016 met de vierde kandidaat het sollicitatiegesprek was gevoerd en diens presentatie had plaatsgevonden, heeft de benoemingsadviescommissie geïnventariseerd of tot een voordracht van één kandidaat kon worden gekomen. Omdat dat toen niet mogelijk bleek, is de beraadslaging op 11 mei 2016 voortgezet. Bij die gelegenheid diende ieder commissielid een ‘ranking’ te geven: kandidaten zouden moeten worden voorzien van de plaats 1, 2 of 3. Eerst zou

[gedaagde 2]
het woord geven aan
[C]
, zijnde het externe lid van de benoemingsadviescommissie. Als laatste zou
[gedaagde 3]
als wetenschappelijk directeur van het LUCL zijn voorkeur mogen uitspreken.
[A]
heeft een door hem zelf opgestelde matrix met negen criteria over de kandidaten ingebracht, waaruit zou volgen dat
[eiser]
de beste kandidaat was.
[gedaagde 2]
besloot daarop de matrix bij de stukken te voegen.

[C]
en
[A]
plaatsten
[eiser]
op positie 1.
[D]
,
[B]
en
[gedaagde 2]
gaven daarop een voorkeur voor een andere kandidaat op plaats 1, een derde kandidaat op plaats 2 en plaatsten
[eiser]
op positie 3.
[gedaagde 3]
kwam als laatste aan het woord. Hij sloot zich aan bij
[D]
,
[B]
en
[gedaagde 2]
ten aanzien van de kandidaten op plaats 1 en plaats 2; maar ten aanzien van
[eiser]
meldde
[gedaagde 3]
dat deze kandidaat niet benoembaar was vanwege de door hem verkregen informatie. Hij meldde dat hij eerst van
[K]
inlichtingen had gekregen en dat hij de door haar aangedragen personen heeft benaderd voor informatie. Hij wees erop dat hij een brief had ontvangen van één van de door hem benaderde personen, waarvan hij de inhoud graag met de benoemingsadviescommissie zou willen delen, zonder naam van de afzender te noemen.
[A]
maakte daartegen direct bezwaar.
[gedaagde 2]
besloot vervolgens dat
[gedaagde 3]
de brief mocht voorlezen.

Daarbij was het student-lid, dat

[eiser]
op plaats 2 had gezet, niet aanwezig.

[gedaagde 2]
constateerde een gebrek aan unanimiteit, maar een meerderheid voor een bepaalde kandidaat.
[gedaagde 2]
heeft daarop de vergadering gesloten en ambtelijk secretaris
[F]
verzocht een eindverslag op te stellen.

2.21.

Bij e-mail van 12 mei 2016 heeft

[A]
bij
[gedaagde 2]
en
[gedaagde 3]
opnieuw bezwaar gemaakt tegen het delen van de door
[gedaagde 3]
over
[eiser]
verkregen informatie.
[gedaagde 2]
antwoordde
[A]
bij e-mail van 17 mei 2016 voor zover van belang als volgt:

“Voor de goede orde: in mijn waarneming is

[gedaagde 3]
[Rb.: [gedaagde 3]
] ongevraagd door iemand benaderd met een mededeling over kandidaat
[eiser]
(hetgeen iets anders is dan een onderzoek instellen naar een kandidaat), heeft hij getracht die mededeling van een context te voorzien en heeft hij van dit alles op transparante wijze verslag gedaan in de benoemingsadviescommissie (
[gedaagde 3]
had er ook voor kunnen kiezen geen mededeling over een en ander te doen). Jij hebt daar op heldere wijze bezwaar tegen aangetekend en zowel
[gedaagde 3]
’ mededeling als jouw bezwaar
[…]
worden als het goed is onderdeel van het verslag van de benoemingsadviescommissie. Het is vervolgens in eerste instantie aan het FB om hiermee iets te doen.”

2.22.

Bij brief van 18 mei 2016 heeft mr.

[advocaat I]
(advocaat) namens
[eiser]
aan het college van bestuur van de Universiteit Leiden onder meer het volgende geschreven:

“My client has recently been advised by a source at his current employer,

[de Universiteit]
, UK, that one of the members of the Leiden search committee, Prof. Dr.
[gedaagde 3]
, the Director of LUCL, has contacted several co-workers of my client at
[de Universiteit]
, informing them on my client’s application and seeking information to undermine his candidacy. One co-worker at
[de Universiteit]
agreed to provide such information as a written report, on condition of anonymity. According to my client’s source at
[de Universiteit]
, Prof. Dr.
[gedaagde 3]
informed this co-worker that the report would be made available to the members of the search committee, expressly to attempt to influence the search committee not to recommend my client for appointment. I note that my client was at no stage advised that additional sources at
[de Universiteit]
would be contacted, nor did he consent to such enquiries being undertaken and information sought.

[…]

I understand that to date, the university has not yet appointed someone in the position of Professor of English Linguistics. If the (anonymized) report has indeed been requested for, presented, and used in the selection process, this would be a serious breach of Dutch privacy law, more particular the Wet Bescherming Persoonsgegevens and would unfairly prejudice my client’s candidacy. This report solicited by Prof. Dr.

[gedaagde 3]
should have been excluded by Prof. Dr.
[gedaagde 2]
(in his capacity as Chair of the search committee). Use of such a report would also amount to a serious breach of good employment practices. Moreover, if, as I suspect, the other candidates were not subject to such privacy and data breaches, then this further demonstrates that my client was unfairly targeted by the actions of Prof. Dr.
[gedaagde 3]
. Needless to say, Leiden University is bound by the guidelines for recruitment as issued by the Nederlandse Vereniging voor Personeelsmanagement

(http://workingat.leiden.edu/vacancies/procedure/job-application-procedure.html). In particular because Leiden University actively made these guidelines a part of its policy, the consequence of breaching these guidelines is that Leiden University acts unlawfully (‘onrechtmatig’) against my client. My client is informed that the events as described above would also be a violation of both data protection and employment laws in the UK.

Please also note that any anonymized report from the source at

[de Universiteit]
is rogue and unreliable.
[…]

In light of the foregoing, I kindly request and as far as necessary demand you to send 1) an unredacted copy of the anonymized letter provided to Prof. Dr.

[gedaagde 3]
2) the name of the letter’s author and 3) all unredacted minutes of the selection process as it pertains to my client, further to search committee meetings for shortlisting purposes, and meetings held on April 25th,

and May 10th or 11th including all documentation used to assess and compare my client to the other candidates, such as a written metrics based on the job specification to compare candidates to my client no later than 25 May 2016. If such information is not received, I am instructed to initiate a witness hearing involving all members of the selection committee

[…]
. The object of the witness examination will – naturally – be to verify the above statements.
[…]

2.23.

Bij brief, gedateerd op 24 mei 2016, schrijft

[gedaagde 4]
, rector magnificus en voorzitter van het college van bestuur van de Universiteit Leiden, aan mr.
[advocaat I]
het volgende:

“Uw brief d.d. 18 mei hebben wij in goede orde ontvangen.

Wij hebben een onvolkomenheid geconstateerd bij de gevolgde procedure ter vervulling van de vacature Leerstoel Engelse Taalkunde. Derhalve zal het selectieproces opnieuw worden uitgevoerd, met een volledig gewijzigde samenstelling van de benoemingsadviescommissie. Dit maakt dat een inhoudelijke reactie op uw brief niet aan de orde is.”

2.24.

Op 26 mei 2016 bericht

[gedaagde 2]
de benoemingsadviescommissie per e-mail onder meer als volgt:

“VERTROUWELIJK

Geachte leden van de benoemingsadviescommissie van de leerstoel Engelse taalkunde,

Naar aanleiding van de werkzaamheden van onze commissie, heeft de universiteit moeten constateren dat de benoemingsadviescommissie niet geheel volgens de regels heeft gehandeld. Tevens is geconstateerd dat één of meer leden van de commissie de vertrouwelijkheid waarbinnen de commissie haar werk moet verrichten, heeft geschonden. Dit betekent dat het bestuur van de faculteit der Geesteswetenschappen een volledig nieuwe benoemingsadviescommissie zal benoemen die de selectie van een nieuwe hoogleraar Engelse taalkunde ter hand zal nemen. Hierbij bedank ik jullie daarom voor jullie inspanningen.”

2.25.

Bij e-mail van dezelfde datum bericht de hr-manager van de faculteit van de Universiteit Leiden

[eiser]
onder meer als volgt:

“With regard to your application for the position of Chair of English Linguistics at Leiden University, regretfully I have to inform you, that the university had concluded that some irregularities have occurred in the selection process.

A new Search Committee will be appointed by the Board of the Faculty of Humanities.

In this respect, I would like to ask you if you are still willing to be a candidate for the position.

If this is the case, please let me know. You do not need to reapply.”

2.26.

Bij e-mail van 31 mei 2016 heeft

[A]
[gedaagde 4]
bericht over de onregelmatigheden die zich bij de benoemingsadviescommissie hadden voorgedaan en aan hem een notitie daarover toegezonden. Daarop heeft
[gedaagde 4]
bij e-mail van 2 juni 2016
[A]
onder meer het volgende geantwoord:

“Het besluit van de decaan een nieuwe procedure te starten met een nieuwe benoemingsadviescommissie is in samenspraak met het college van bestuur genomen. Bij benoemingen van hoogleraren zijn velen betrokken, elk vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid. De eindverantwoordelijkheid voor de procedure ligt formeel bij het College van Bestuur dat besluit over benoemingen.

Vanzelfsprekend vinden wij het belangrijk dat er lessen getrokken worden uit het gebeurde, en dat zal ook plaatsvinden. Maar het is ook belangrijk om de vertraging in de vervulling van de positie zo beperkt mogelijk te laten zijn.

Daarom is de procedure opnieuw gestart waarbij wij uiteraard zorgvuldig zullen bewaken dat de uitvoering volgens de regels verloopt. Over de manier waarop we de lessen gaan trekken om te voorkomen dat dit soort incidenten opnieuw gebeuren, zijn wij inmiddels in overleg met het faculteitsbestuur.”

2.27.

Op 3 juni 2019 heeft

[eiser]
deze rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen tegen de Universiteit Leiden.

2.28.

Bij e-mail van 21 juni 2016 verzoekt de hr-manager van de faculteit van de Universiteit Leiden

[eiser]
onder meer het volgende:

“By e-mail dated May 26th you were informed that a new Search Committee would be appointed for the position of Chair of English Linguistics at Leiden University. Furthermore, you were asked if you are still willing to be a candidate for this position.

As we understand your position as communicated by your lawyer, you would like to await the outcome of a possible provisional examination of witnesses before you decide on this matter. Unfortunately, it is not possible for us to postpone the selection process. As you know, the position becomes vacant at the end of this year and any selected candidate will most likely had a notice period. We have to take this into account when scheduling interviews with all possible candidates and the new Search Committee. We also have to take in account the holiday period. Therefore, we need to know if you are still willing to be a candidate on July 4th at the latest.

Could you please inform me before the aforementioned date?”

2.29.

Bij e-mail van 22 juni 2016 heeft

[eiser]
de Raad van Toezicht van de Universiteit Leiden geïnformeerd over zijn sollicitatie-ervaringen bij de Universiteit Leiden en daarbij een persbericht bijgevoegd dat hij hierover inmiddels breed onder landelijke dagbladen had verspreid.

2.30.

Bij brief van 24 juni 2016 heeft mr.

[advocaat II]
(advocaat) namens de Universiteit Leiden aan mr.
[advocaat I]
bericht dat de Universiteit Leiden druk doende was met het feitenonderzoek. De Universiteit Leiden betwistte de stellingen van
[eiser]
en kondigde aan dat verweer te zullen voeren tegen het ingediende verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De Universiteit Leiden gaf te kennen van mening te zijn dat
[eiser]
’ mededelingen aan derden onrechtmatig zijn en dat hij de Universiteit Leiden schade toebrengt, waarvoor
[eiser]
aansprakelijk is.

2.31.

Bij e-mail van 14 juli 2016 heeft de hr-manager van de faculteit van de Universiteit Leiden

[eiser]
als volgt medegedeeld:

“On June 21 I sent you an e-mail concerning the selection process for the position of Chair of English Linguistics an Leiden University. The deadline for application expired on July 4th as mentioned in the e-mail. Unfortunately, we have not received an application or confirmation that you are willing to be a candidate and follow the selection procedure. The application procedure is now closed and thus you will not be considered as a candidate for the vacant position.

I trust to have informed you sufficiently.”

2.32.

Op 27 juli 2016 ontving

[eiser]
via zijn advocaat de volgende e-mailverklaring van
[gedaagde 3]
, naar aanleiding waarvan de Universiteit Leiden
[eiser]
heeft gevraagd zijn verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in te trekken:

“Naar aanleiding van uw vraag of ik als lid van de benoemingscommissie iemand die werkzaam is bij de Universiteit van

[de Universiteit]
heb benaderd met als doel informatie in te winnen over de heer
[eiser]
, kan ik u bevestigen dat dit niet het geval is geweest.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”

2.33.

[eiser]
heeft daarop bij brieven van 28 juli 2016 en 15 augustus 2017 aan de Raad van Toezicht van de Universiteit Leiden onder meer geschreven dat er vanuit de Universiteit Leiden oneigenlijke druk op hem werd uitgeoefend om zijn verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in te trekken.

2.34.

Bij beschikking van 22 september 2016 heeft deze rechtbank het verzoek van

[eiser]
tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toegewezen.
[eiser]
heeft ten overstaan van mr. H.W. Vogels als getuigen achtereenvolgens doen horen:
[A]
,
[gedaagde 4]
,
[C]
,
[gedaagde 2]
en
[gedaagde 3]
op 2 december 2016, zichzelf op 16 maart 2017,
[F]
, de heer
[N]
en mevrouw
[O]
op 31 maart 2017 en de heer
[P]
en
[K]
op 2 juni 2017. De Universiteit Leiden heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om getuigen te horen.

2.35.

[eiser]
heeft op 7 december 2016 en 14 juni 2017 nadere brieven aan de Raad van Toezicht van de Universiteit Leiden verstuurd.

2.36.

[eiser]
heeft in de periode 2016 tot en met 2018 meermaals, bij verschillende universiteiten, vruchteloos gesolliciteerd naar een hoogleraarschap in zijn vakgebied.

3
Het geschil
3.1.

[eiser]
vordert, samengevat, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. te verklaren voor recht dat handelen van Universiteit Leiden en/of

[gedaagde 2]
en/of
[gedaagde 3]
en/of
[gedaagde 4]
onrechtmatig is geweest jegens
[eiser]
, en dat Universiteit Leiden c.s. hoofdelijk, althans voor de aan ieder van hen respectievelijk toe te rekenen delen van die schade, jegens
[eiser]
aansprakelijk is voor de vergoeding daarvan;

II. Universiteit Leiden c.s. hoofdelijk, althans ieder voor zich, te veroordelen tot vergoeding van de onder I bedoelde schade van

[eiser]
, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

III. Universiteit Leiden c.s. hoofdelijk te veroordelen in betaling van de proceskosten, vermeerderd met rente.

3.2.

Daaraan legt

[eiser]
, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. Universiteit Leiden c.s. heeft voor, tijdens en na zijn sollicitatie op de vacature onrechtmatig tegenover hem gehandeld door:

a. de samenstelling van de benoemingsadviescommissie;

b. het verzamelen van informatie bij derden zonder toestemming van

[eiser]
;

c. het gebruiken van die (onrechtmatig) verkregen informatie;

d. het toestaan van het gebruik maken van de verkregen informatie;

e. het liegen, althans misleiden van

[eiser]
, over het verzamelen en verkrijgen van de informatie door
[gedaagde 3]
;

f. het niet instellen van een onderzoek naar de misstanden in de sollicitatieprocedure;

g. het niet instellen van gepaste maatregelen jegens de direct betrokken werknemers van de Universiteit Leiden;

h. het afwijzen van

[eiser]
als kandidaat;

i. het beschadigen van de reputatie van

[eiser]
;

j. het nalaten van enige handeling jegens

[eiser]
om de door hem geleden (reputatie)schade ongedaan te maken en verdere schade te voorkomen.

Deze handelingen zijn, ieder op zich en ook in combinatie met elkaar, onrechtmatig tegenover

[eiser]
, want in strijd met respectievelijk de NVP-sollicitatiecode, de Wet Bescherming Persoonsgegevens, de zorgplicht die van een goed werkgever verwacht mag worden in de precontractuele fase, de eisen van de goede trouw en de redelijkheid en billijkheid, hetgeen in het maatschappelijk verkeer als betamelijk wordt ervaren, het recht op privacy en het discriminatieverbod en vormen een aantasting van de eer en goede naam van
[eiser]
.

3.3.

Universiteit Leiden c.s. voert verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

Kern van het geschil, inhoud vonnis

4.1.

Kernvraag in dit geschil is of Universiteit Leiden c.s. onrechtmatig tegenover

[eiser]
heeft gehandeld in het kader van zijn sollicitatie op de vacature bij de Universiteit Leiden.De rechtbank geeft eerst een samenvatting van haar antwoord op deze kernvraag. Daarna motiveert zij haar beoordeling, eerst over het gestelde onrechtmatig handelen van Universiteit Leiden en vervolgens over het handelen van
[gedaagde 2]
,
[gedaagde 3]
en
[gedaagde 4]
persoonlijk. Nadien komt de schade en het causaal verband aan bod. Daarop volgen de conclusie en enkele overwegingen omtrent de proceskosten.

Samenvatting

4.2.

De rechtbank is van oordeel dat Universiteit Leiden onrechtmatig tegenover

[eiser]
heeft gehandeld. Dat onrechtmatig handelen bestaat daaruit dat over
[eiser]
, gedurende de sollicitatieprocedure, informatie is verzameld buiten hem om en zonder zijn toestemming. De verkregen informatie is bovendien gebruikt in de sollicitatieprocedure door (leden van) de benoemingsadviescommissie, evenwel zonder dit met
[eiser]
te bespreken of aan hem mee te delen. De overige feiten en omstandigheden waarop
[eiser]
zich heeft beroepen vormen geen deugdelijke basis voor het verwijt dat Universiteit Leiden (overigens) onrechtmatig heeft gehandeld. De vorderingen van
[eiser]
gericht tegen
[gedaagde 2]
,
[gedaagde 3]
en
[gedaagde 4]
persoonlijk zullen worden afgewezen.

Onrechtmatig handelen van de Universiteit Leiden

4.3.

Nadat op 18 april 2016 de shortlist van vier geselecteerde sollicitanten was vastgesteld heeft

[K]
[gedaagde 3]
op 19 april 2016 over sollicitant
[eiser]
aangesproken. Daarop heeft
[gedaagde 3]
, nauw betrokken bij de sollicitatieprocedure, zonder
[eiser]
én de benoemingsadviescommissie daarin te kennen, medio april 2016 zelfstandig vier academici benaderd voor inlichtingen over
[eiser]
. Daarbij heeft
[gedaagde 3]
gebruik gemaakt van zijn e-mailadres van de Universiteit Leiden. Hij heeft zich voorgesteld als “Academic Director of the Leiden University for Linguistics”, en heeft daarbij concreet vermeld dat “a former colleague of yours from
[de Universiteit]
, Prof.
[eiser]
has applied for a professorship in English Linguistics at our institute
”. Daarbij heeft hij erop gewezen dat, hoewel
[eiser]
deze personen niet als referenten had opgegeven, het volgens hem “may be useful to consult former colleagues from
[de Universiteit]
to obtain their evaluation
”.
[gedaagde 3]
heeft de geadresseerden gemeld dat hij zeer dankbaar zou zijn een korte referentie over
[eiser]
te ontvangen, en dat daarmee vertrouwelijk zou worden omgegaan (zie 2.11). De benaderde academici zijn daardoor bekend geworden met het feit dat
[eiser]
solliciteerde op een functie bij de Universiteit Leiden en dat
[gedaagde 3]
als betrokkene bij de sollicitatieprocedure namens de Universiteit Leiden deze informatie opvroeg. Vaststaat dat
[gedaagde 3]
daarop telefonisch informatie van twee aangeschreven personen kreeg en van
[L]
de door haar ondertekende referentiebrief van 21 april 2016 ontving (zie 2.11-2.12). De vraagstelling van
[gedaagde 3]
maakt duidelijk dat de te verkrijgen informatie in direct verband stond met de sollicitatie van
[eiser]
op de te vervullen vacature en dat de informatie over
[eiser]
relevant zou zijn voor de weging en de beoordeling van zijn sollicitatie.

4.4.

[gedaagde 3]
heeft de informatie gevraagd en mededelingen gedaan over
[eiser]
’ sollicitatie zonder dat
[eiser]
daarin op voorhand op enigerlei wijze is betrokken, laat staan dat hem voorafgaand om toestemming is gevraagd. De verkregen informatie is niet tijdens de sollicitatieprocedure gedeeld met
[eiser]
. Zelfs is
[eiser]
niet voorafgaand aan of tijdens het sollicitatiegesprek op 25 april 2016 kenbaar gemaakt dat een lid van de beoordelingsadviescommissie nader onderzoek naar hem had verricht.
[eiser]
is toen, en ook in een later stadium, door de benoemingsadviescommissie geen mogelijkheid geboden op de buiten hem om verkregen informatie te reageren. De referentiebrief van
[L]
is niet aan
[eiser]
in kopie uitgereikt of met hem is besproken. Niettemin heeft
[gedaagde 2]
, als voorzitter van de benoemingsadviescommissie, toegestaan dat
[gedaagde 3]
, ook na direct daartegen geuit bezwaar van commissielid
[A]
, de inhoud daarvan in de eindvergadering van de benoemingsadviescommissie van 11 mei 2016 met de aanwezige leden heeft gedeeld.

4.5.

Deze gang van zaken is verre van zorgvuldig te noemen. Een onrechtmatig karakter krijgt deze handelwijze onmiskenbaar doordat Universiteit Leiden ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van een door haar zelf geïntroduceerde norm in overeenstemming waarmee sollicitatieprocedures bij Universiteit Leiden (behoren te) verlopen. Het gaat hier om de NVP-sollicitatiecode, die Universiteit Leiden op (ook) deze sollicitatieprocedure via haar (toenmalige) website, van toepassing heeft verklaard: zij heeft zich uitdrukkelijk verplicht tot integrale naleving van die code. Zij onderkende zelf dat deze code gebaseerd is op “principles as fairness, transparency and confidentiality”. Haar website linkt(e) naar de NVP-website voor meer informatie (zie 2.3). In die code is ten aanzien van het doen van een (eigen) onderzoek naar de sollicitant in artikel 5.1 een duidelijke regel gesteld (zie 2.4), die Universiteit Leiden met voeten heeft getreden.

4.6.

De rechtbank volgt Universiteit Leiden niet waar zij tot haar verweer aanvoert dat de NVP-sollicitatiecode slechts niet-bindende basisregels voor organisaties bevat, geen ‘wet’ is en naleving niet rechtstreeks voor de rechter afdwingbaar is. Door te verwijzen naar de toepassing van de code heeft Universiteit Leiden de wijze waarop zij sollicitatieprocedures laat verlopen namelijk zelf nader gereguleerd en wel zo dat sollicitanten, zoals

[eiser]
, erop mogen vertrouwen dat de normen uit de code correct worden nageleefd. Schending van de code, zeker op dit punt, artikel 5.1, leidt ertoe dat Universiteit Leiden onrechtmatig handelt, indien er geen goede gronden zijn die afwijking rechtvaardigen. Zo’n grond ligt niet besloten in het relaas van Universiteit Leiden dat weliswaar de hoofdregel is dat zij aan kandidaten vraagt of zij nadere informatie bij derden kan opvragen, maar in dit geval door
[gedaagde 3]
terecht een andere afweging is gemaakt gelet op het belang van samenwerkingskwaliteiten van de te benoemen hoogleraar. Als voor de beoordeling van de samenwerkingskwaliteiten naar het oordeel van (leden van) de benoemingsadviescommissie nadere inlichtingen verlangd werden, had zij
[eiser]
op voorhand behoren te vragen of hij bezwaar had tegen het inwinnen van inlichtingen bij derden. Artikel 5.1 van de code is in dit opzicht niet voor misverstand vatbaar. Als
[eiser]
, om instemming gevraagd, daartegen bezwaar zou hebben gemaakt dan had de benoemingsadviescommissie daar desgewenst de conclusie aan kunnen verbinden die haar geraden voorkwam.

4.7.

In samenhang met het zojuist behandelde verweer wijst Universiteit Leiden er nog op dat uit artikel 5.1 van de NVP-code volgt dat voorafgaande toestemming niet altijd is vereist voor het opvragen van inlichtingen bij derden. Toestemming is niet nodig, meent Universiteit Leiden, in het geval een wettelijk of algemeen verbindend voorschrift toestaat dat informatie op een dergelijke wijze wordt vergaard. Daarvoor doet Universiteit Leiden een beroep op artikel 8 aanhef en sub f Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp), dat ten tijde van het handelen van toepassing was. Haar betoog is dat het haar was toegestaan om zonder voorafgaande toestemming persoonsgegevens van

[eiser]
te verwerken door bij derden informatie over hem op te vragen. Omdat de Universiteit Leiden in deze kwestie een zwaarwegend belang had, namelijk het belang van het LUCL als instituut, de aard en inhoud van de hoogleraarspositie en het belang om – na de verontrustende informatie van
[K]
– de geschiktheid en kwaliteiten van
[eiser]
te controleren, was de gegevensverwerking gerechtvaardigd en noodzakelijk; haar belang weegt zwaarder dan de “expectation of privacy” van
[eiser]
, aldus Universiteit Leiden.

4.8.

Ook in dit beroep op de uitzonderingsgrond in artikel 5.1 van de NVP-code kan de rechtbank haar niet volgen.Tussen partijen staat niet ter discussie dat hier de Wbp, die op het moment van het handelen van toepassing was, relevant is, hoewel inmiddels de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) vanaf 25 mei 2018 de Wbp heeft vervangen. Daar sluit de rechtbank zich in dit geval bij aan (vgl. artikel 48 lid 10 Uitvoeringswet AVG).

Op grond van artikel 8 sub f Wbp mochten persoonsgegevens slechts worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk was voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van (in casu) Universiteit Leiden, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van

[eiser]
, in het bijzonder zijn recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert. De rechtbank wil aannemen dat
[gedaagde 3]
graag nadere informatie wenste met name om te kunnen beoordelen of
[eiser]
(voldoende) in staat was tot samenwerking, mede gelet op de belangrijke en verantwoordelijke positie waarop
[eiser]
solliciteerde. Maar juist omdat Universiteit Leiden de keuze had om
[eiser]
niet te benoemen bij twijfel over diens capaciteiten op dit punt, kan niet gesproken worden van een voldoende zwaarwegend belang om – zonder toestemming van
[eiser]
– bij derden te informeren over
[eiser]
. Doordat artikel 5.1 NVP-code vooropstelt dat geen onderzoek wordt gedaan zonder toestemming van de sollicitant, ligt de drempel voor het aannemen van een dergelijk zwaarwegend belang hoog. Omdat
[gedaagde 3]
aan de door hem benaderde derden kenbaar heeft gemaakt dat
[eiser]
had gesolliciteerd op de vacature bij de Universiteit Leiden, terwijl zij niet als referent door
[eiser]
waren genoemd en om een vertrouwelijke evaluatie over
[eiser]
werd verzocht, was er sprake van een evidente en ingrijpende inbreuk op de privacy van
[eiser]
, die onder de gegeven omstandigheden niet te rechtvaardigen is.

4.9.

Universiteit Leiden c.s. heeft nog betoogd – zo interpreteert de rechtbank haar standpunt – dat van onrechtmatigheid geen sprake is, omdat de verkregen informatie niet is gebruikt bij de ‘ranking’ van de sollicitanten door de leden van de benoemingsadviescommissie en aldus niet van wezenlijke invloed is geweest op het beoordelingsproces van de benoemingsadviescommissie. In die visie gaat de rechtbank niet mee. Ter zitting heeft

[eiser]
er terecht op gewezen dat de nadere informatie in ieder geval
[gedaagde 3]
als lid van de benoemingsadviescommissie heeft beïnvloed. Bovendien is het zeer de vraag of door de handelwijze van
[gedaagde 3]
niet verhinderd is dat, nadat de leden van de benoemingsadviescommissie een eerste oordeel hadden gegeven, nog een open discussie is gevoerd over de geschiktheid van ieder van de kandidaten. Verder is het de vraag of en in hoeverre de kennis die
[gedaagde 3]
had opgedaan niet op een non verbaal niveau van invloed is geweest op de oordeelsvorming. Dit alles maakt dat er geen grond is voor het oordeel dat de nadere informatie die door toedoen van
[gedaagde 3]
is verkregen niet relevant is geweest voor het verloop van de procedure.

4.10.

Voor de goede orde overweegt de rechtbank nog dat het hiervoor besproken onrechtmatig handelen in overwegende mate terug te voeren is op de handelwijze van

[gedaagde 3]
, als lid van de benoemingsadviescommissie en werknemer van de Universiteit Leiden. Vanwege zijn positie bij de Universiteit Leiden en – uit dien hoofde – in de genoemde commissie, hebben zijn gedragingen in het maatschappelijk verkeer te gelden als gedragingen van Universiteit Leiden (HR 6 april 1979, ECLI:NL:PHR:1979:AH8595 Kleuterschool Babbel).

4.11.

Over de andere verwijten van

[eiser]
die zijns inziens een grond vormen voor het oordeel dat tegenover hem onrechtmatig is gehandeld – waarin de rechtbank hem niet volgt – overweegt de rechtbank nog als volgt.

4.12.

Tegenover de stelling van

[eiser]
dat Universiteit Leiden c.s. bij de samenstelling van de benoemingsadviescommissie onrechtmatig tegenover
[eiser]
heeft gehandeld heeft Universiteit Leiden c.s. een deugdelijke toelichting verschaft: zij heeft uiteengezet waarom in dit geval is afgeweken van de gebruikelijke commissiesamenstelling.
[eiser]
heeft daarop zijn verwijt niet voldoende nader met feiten en omstandigheden onderbouwd. Dat hij een probleem had met het commissielid
[B]
is niet gestaafd met enig concreet bezwaar van
[eiser]
dat betrekking heeft op de gang van zaken rondom en tijdens de sollicitatieprocedure.

4.13.

Ook de stelling van

[eiser]
dat Universiteit Leiden c.s. onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld door het liegen tegenover althans misleiden van hem over het verzamelen en verkrijgen van de informatie door
[gedaagde 3]
, acht de rechtbank niet overtuigend. Hoewel het opmerkelijk is dat
[gedaagde 3]
e-mail van 20 april 2016 en de daarop binnen gekomen reactie van
[L]
van 21 april 2016 pas ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor voor deze rechtbank boven water kwamen, bestaat onvoldoende houvast hierin, op zichzelf, onrechtmatig handelen van de Universiteit Leiden aan te nemen. Ook de e-mail van
[gedaagde 3]
van 27 juli 2016 (zie 2.31), waarin hij aangeeft dat hij niet “als lid van de benoemingscommissie iemand die werkzaam is bij de Universiteit van
[de Universiteit]
(heeft) benaderd met als doel informatie in te winnen over de heer
[eiser]
” bevat - strikt genomen - geen feitelijke onjuistheden.

4.14.

[eiser]
heeft (kort gezegd) gesteld dat Universiteit Leiden onzorgvuldig heeft gehandeld door de benoemingsadviescommissie te ontbinden en direct een nieuwe benoemingsadviescommissie samen te stellen, zonder een deugdelijk onderzoek (af te ronden). Datzelfde geldt voor het nalaten gepaste maatregelen te nemen tegen de direct betrokken werknemers van de Universiteit Leiden die onzorgvuldig hebben gehandeld tegenover
[eiser]
.

De rechtbank is van oordeel dat

[eiser]
niet, en zeker niet formeel, is afgewezen, zodat in zoverre niet onrechtmatig tegenover
[eiser]
is gehandeld. De benoemingsadviescommissie werd ontbonden voordat er een benoemingsadvies aan het faculteitsbestuur was opgesteld. Toen de nieuwe benoemingsadviescommissie werd samengesteld is
[eiser]
ten minste tweemaal, namelijk bij e-mails van 26 mei 2016 en 21 juni 2016, uitdrukkelijk uitgenodigd zijn sollicitatie op de vacature voort te zetten. Dat
[eiser]
daar niet aan heeft willen meewerken en dus de kans alsnog als beste kandidaat uit de bus te komen heeft gefrustreerd, komt voor zijn rekening en risico.Het nalaten van de Universiteit Leiden maatregelen te treffen tegen één of meer leden van de benoemingsadviescommissie – wat daar overigens van zij – is niet onrechtmatig te noemen tegenover
[eiser]
. Zijn belang – voor zover dat althans in rechte beschermd wordt – wordt immers niet gediend met dergelijke maatregelen.

4.15.

Evenmin ziet de rechtbank voldoende aanknopingspunten voor de stelling dat Universiteit Leiden c.s. door haar handelen de reputatie van

[eiser]
heeft beschadigd, dan wel dat Universiteit Leiden c.s. niet heeft nagestreefd de schade voor
[eiser]
te beperken.
[eiser]
heeft er zelf voor gekozen met het breed verspreide persbericht in juni 2016 en zijn medewerking aan diverse interviews, in ruime kring bekendheid te geven aan zijn sollicitatie-ervaring bij Universiteit Leiden. Universiteit Leiden c.s. heeft er daarentegen bewust voor gekozen aan de gang van zaken zo weinig mogelijk ruchtbaarheid te geven. Voor zover moet worden aangenomen –
[eiser]
zegt daar aanwijzingen voor te hebben – dat de gang van zaken rondom en tijdens de sollicitatieprocedure van betekenis is (geweest) voor de reputatie van
[eiser]
, komen de gevolgen daarvan voor zijn rekening. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de toon van het verzoek van
[gedaagde 3]
om inlichtingen over
[eiser]
neutraal was. Van onrechtmatige beschadiging van de reputatie van
[eiser]
dan wel zijn eer en goede naam die toe te rekenen is aan Universiteit Leiden is daarom geen sprake.

Onrechtmatig handelen

[gedaagde 2]
,
[gedaagde 3]
en
[gedaagde 4]
persoonlijk

4.16.

[eiser]
houdt
[gedaagde 2]
,
[gedaagde 3]
en
[gedaagde 4]
ook persoonlijk aansprakelijk voor de door hem geleden en te lijden schade. De rechtbank komt tot een ander oordeel.
[gedaagde 3]
en wellicht (maar zeker in mindere mate)
[gedaagde 2]
hebben in hun hoedanigheid van lid van de benoemingsadviescommissie de door de Universiteit Leiden op sollicitatieprocedures toegepaste norm, die hiervoor uitvoerig aan de orde kwam, niet correct nageleefd. Dat handelen is, als gezegd, toe te rekenen aan Universiteit Leiden. Maar naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat
[gedaagde 3]
en
[gedaagde 2]
persoonlijk een tegenover
[eiser]
in acht te nemen zorgvuldigheidsnorm hebben geschonden. De indruk van de rechtbank is dat bij deze leden van de benoemingsadviescommissie de bedoeling voorzat ervoor te zorgen dat een geschikte kandidaat zou worden benoemd. De gekozen route was, gelet op de door de Universiteit Leiden toegepaste sollicitatieprocedureregels, niet in orde, maar van een bedoeling bij
[gedaagde 3]
en
[gedaagde 2]
om
[eiser]
te beschadigen is de rechtbank niets gebleken.

4.17.

De handelwijze van

[gedaagde 4]
kan evenmin als persoonlijk onrechtmatig handelen tegenover
[eiser]
worden bestempeld. Bij het ongevraagd vragen van inlichtingen bij derden is
[gedaagde 4]
in het geheel niet betrokken geweest.
[gedaagde 4]
is wel (mede-)verantwoordelijk voor het onderzoek dat naar de gang van zaken in de benoemingsadviescommissie is gedaan en voor de ontbinding van de benoemingsadviescommissie en de samenstelling van een nieuwe benoemingsadviescommissie. Wellicht was een andere keuze ten aanzien van de vorm van het onderzoek wenselijk geweest en zou het afwachten van de uitkomsten daarvan mogelijk een betere optie zijn geweest, maar niet gezegd kan worden dat
[gedaagde 4]
hier een weg is ingeslagen die als onzorgvuldig tegenover
[eiser]
moet worden bestempeld. Daarbij valt nog te bedenken, zoals
[gedaagde 4]
ter zitting heeft verklaard, dat deze situatie zich niet eerder had voorgedaan en hij nooit eerder ten aanzien van een benoemingsadviescommissie van de mogelijkheid gebruik heeft hoeven maken om op de “resetknop” te drukken. De keuze van
[gedaagde 4]
voor een volledig nieuwe benoemingsadviescommissie en een vlotte herstart van het selectieproces ter vervulling van de vacature acht de rechtbank alleszins verdedigbaar, temeer omdat uit niets is gebleken dat
[eiser]
daarin een eerlijke kans onthouden zou worden.

Schade en causaliteit

4.18.

De rechtbank stelt voorop dat, anders dan

[eiser]
betoogt, uit alle feiten en omstandigheden niet kan worden opgemaakt dat
[eiser]
door de (eerste) benoemingsadviescommissie normaliter (de fouten in de procedure bij de benoemingsadviescommissie weggedacht) (vrijwel) zeker zou worden voorgedragen voor de hoogleraarsvacature.

4.19.

Uiteindelijk heeft

[eiser]
, terwijl hij daartoe uitdrukkelijk uitgenodigd was, besloten niet mee te doen aan de procedure met de tweede benoemingsadviescommissie. Daarmee heeft hij zich de kans ontnomen alsnog de door hem gewenste benoeming in de wacht te slepen. Aanwijzingen dat
[eiser]
bij deze geheel nieuwe benoemingsadviescommissie geen eerlijke kans zou hebben gehad zijn de rechtbank niet gebleken.

4.20.

Het voorgaande betekent, naar het oordeel van de rechtbank, dat een causaal verband tussen de onzorgvuldige gang van zaken rondom het zonder toestemming inwinnen van inlichtingen bij derden en het niet verwerven van de begeerde hoogleraarsfunctie door

[eiser]
, niet kan worden vastgesteld of aangenomen.

4.21.

Naar het oordeel van de rechtbank impliceert het voorgaande niet dat

[eiser]
in het geheel geen schade heeft geleden. Hiervoor is reeds overwogen dat Universiteit Leiden onrechtmatig heeft gehandeld. Dat dit handelen bij
[eiser]
schade heeft veroorzaakt, acht de rechtbank aannemelijk. Daarbij valt in ieder geval te denken aan de schade die
[eiser]
heeft geleden om boven water te krijgen dat en op welke wijze Universiteit Leiden tegenover hem onzorgvuldig heeft gehandeld waartoe
[eiser]
, niet onbegrijpelijk, een voorlopig getuigenverhoor heeft verzocht.

Conclusie

4.22.

De vordering van

[eiser]
genoemd in 3.1. onder I is voor toewijzing vatbaar, in die zin dat een verklaring voor recht wordt gegeven dat de Universiteit Leiden onrechtmatig jegens
[eiser]
heeft gehandeld door over hem als sollicitant informatie te verzamelen bij derden zonder zijn toestemming, en toe te staan verkregen informatie binnen de benoemingsadviescommissie te gebruiken, zonder dit met
[eiser]
te bespreken of aan hem mee te delen. Gelet op het voorgaande is de Universiteit Leiden aansprakelijk voor de schade die
[eiser]
heeft geleden als gevolg van dit onrechtmatige handelen van de Universiteit Leiden. Ook dat deel van de daartoe strekkende verklaring voor recht wordt toegewezen.

4.23.

Universiteit Leiden heeft zich verzet tegen verwijzing naar de schadestaatprocedure. Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is niet noodzakelijk dat ‘vaststaat’ dat schade is geleden. Voldoende is dat de mogelijkheid dat

[eiser]
door het handelen van de Universiteit Leiden schade heeft geleden of nog zal lijden, aannemelijk is gemaakt. Aan deze voorwaarde is naar het oordeel van de rechtbank voldaan, zoals de rechtbank zojuist al overwoog.

4.24.

De rechtbank acht het niet opportuun de schade, op vergoeding waarvan

[eiser]
aanspraak kan maken, in dit geding vast te stellen of te begroten. Een nader debat daarover in een separate procedure verdient de voorkeur.

4.25.

De rechtbank zal de zaak naar de schadestaatprocedure verwijzen, zodat dat het in 3.1 onder II gevorderde in het dictum wordt toegewezen. De rechtbank geeft partijen in overweging om te trachten hun (resterende) geschilpunten met elkaar in minnelijk overleg tot oplossing te brengen.

Proceskosten

4.26.

De Universiteit Leiden wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van

[eiser]
worden begroot op:

- dagvaarding € 114,33

- griffierecht € 287,00

- getuigenkosten € 90,40

- kosten voorlopig getuigenverhoor € 2.443,50 (4,5 punten × tarief II van € 543)

- salaris advocaat € 1.086,00 (2 punten × tarief II van € 543)

Totaal € 4.021,23

De veroordeling in de proceskosten wordt vermeerderd met wettelijke rente toegewezen zoals in het dictum staat vermeld.

4.27.

In de vorderingen tegenover

[gedaagde 2]
,
[gedaagde 3]
en
[gedaagde 4]
is
[eiser]
in het ongelijk gesteld. Hij wordt daarom veroordeeld tot betaling van hun proceskosten. Omdat Universiteit Leiden,
[gedaagde 2]
,
[gedaagde 3]
en
[gedaagde 4]
bij één advocaat zijn verschenen, begroot de rechtbank de proceskosten, gevallen aan de zijde van
[gedaagde 2]
,
[gedaagde 3]
en
[gedaagde 4]
, tot op heden op 75% van de kosten voor forfaitair salaris advocaat, te weten

€ 814,50 (75% van 2 punten x tarief II van € 543).

5
De beslissing

De rechtbank

5.1.

verklaart voor recht dat het handelen van Universiteit Leiden door over

[eiser]
als sollicitant informatie te verzamelen bij derden zonder zijn toestemming, en toe te staan verkregen informatie binnen de benoemingsadviescommissie te gebruiken, zonder dit met
[eiser]
te bespreken of aan hem mee te delen, onrechtmatig is geweest jegens
[eiser]
;

5.2.

veroordeelt de Universiteit Leiden om aan

[eiser]
te vergoeden de schade die
[eiser]
als gevolg van het onder 5.1 voor recht verklaarde onrechtmatig handelen van de Universiteit Leiden, lijdt;

5.3.

verwijst de zaak naar de schadestaatprocedure;

5.4.

veroordeelt de Universiteit Leiden in de proceskosten, aan de zijde van

[eiser]
tot op heden begroot op € 4.021,23, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis,

5.5.

veroordeelt de

[eiser]
in de proceskosten, aan de zijde van
[gedaagde 2]
,
[gedaagde 3]
en
[gedaagde 4]
tot op heden begroot op € 814,50,

5.6.

verklaart dit vonnis, ten aanzien van het onder 5.2 tot en met 5.5 bepaalde, uitvoerbaar bij voorraad,

5.7.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.W. Vogels, mr. H.J. Vetter en mr. H.J. van Harten en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2019.

Zie ook

Oozo.nl
Weten wat er in jouw buurt of straat gebeurt?
FaillissementsDossier.nl
Alle faillissementen en surseances in Nederland
FaillissementsDossier.be
Alle faillissementen en opschortingen in België
ProcedureCollective.fr
Alle faillissementen in Frankrijk
DatIsSlimBedacht.nl
Tips - Ideeën - Slimmigheden
  • Uitspraken.nl is een produkt van Binq Media B.V. - Mart Smeetslaan 1, 1217 ZE Hilversum - Kvk nummer 54506158