1
ViaEurope B.V. te Rozenburg,
2. ViaEurope International B.V. te Rozenburg,
eiseressen,
advocaten mrs. R.G. Varkevisser te Groningen en B.J.B. Boersma te Heerenveen,
de Staat der Nederlanden (ministerie van Financiën) te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. W.I. Wisman en M.R. Botman te Den Haag.
Eiseressen worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘ViaEurope’ en gedaagde als ‘de Staat’.
1
Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Deze zaak draait om de door de Staat voorgenomen invoering van een nationale handelingskostenvergoeding (ook wel handling fee) voor e-commercezendingen die van buiten de Europese Unie (hierna: de EU) Nederland binnenkomen (de handling fee wordt hierna aangeduid als: de Nationale fee). Het gaat daarbij om zendingen met een waarde van niet meer dan € 150,00 die rechtstreeks aan Europese consumenten worden geleverd. Voor die zendingen moet als het aan de Staat ligt vanaf begin 2026 een vergoeding van € 2,00 per aangifteregel worden betaald. Nederland loopt hiermee vooruit op een Europese handling fee die naar verwachting per 1 november 2026 wordt ingevoerd. Volgens de Staat is (eerdere) invoering van de Nationale fee nodig, omdat België, Frankrijk en Luxemburg per 1 januari 2026 een nationale handeling fee willen invoeren. (Voetnoot 1) In totaal handelen Nederland, België en Frankrijk nu ongeveer 80% van alle zendingen die de EU binnenkomen af. Als Nederland niet ook zelf een soortgelijke maatregel treft, zal naar verwachting van de Staat de stroom van e-commercezendingen uit die landen zich naar Nederland verplaatsen met alle (ernstige) gevolgen voor de douaneafhandeling van de totale stroom van goederen die in Nederland worden geïmporteerd van dien.
1.2.
ViaEurope is een logistieke dienstverlener die de aangifte van de hiervoor bedoelde e-commercezendingen voor haar veelal buiten de EU gevestigde opdrachtgevers bij de douane verzorgt. Zij zal de in te voeren Nationale fee voor de door haar aangegeven zendingen in eerste instantie moeten betalen. Met dit kort geding probeert ViaEurope te voorkomen dat de Nationale fee wordt ingevoerd, althans de invoering daarvan uit te stellen.
1.3.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van ViaEurope af. Het is aan de regering om vast te stellen in welke gevallen belanghebbenden kosten verschuldigd zijn voor douanewerkzaamheden. Dat is in lijn met het Nederlandse staatsbestel, waarin besluitvorming over wet- en regelgeving toekomt aan de regering en het parlement. De voorzieningenrechter kan niet ingrijpen in een lopend wet- of regelgevingsproces, wat zij wel zou doen als zij een oordeel geeft over de (on)rechtmatigheid van de voorgenomen invoering van de Nationale fee, zoals ViaEurope van haar vraagt.
1.4.
Hierna zal worden weergegeven hoe de procedure is verlopen, welke feiten de voorzieningenrechter in dit kort geding tot uitgangspunt neemt, wat ViaEurope precies vordert en wat zij daar – kort samengevat – aan ten grondslag legt en wat de overwegingen en de beslissing van de voorzieningenrechter zijn.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
ViaEurope verleent diensten op het gebied van douane-inklaring en logistiek aan verschillende e-commerce opdrachtgevers, waaronder rechtspersonen verbonden aan TEMU en SHEIN. Deze opdrachtgevers zijn vrijwel allemaal buiten de EU gevestigd. Haar magazijnen (e-HUB’s) bevinden zich in verschillende lidstaten van de EU.
3.2.
Bij e-commerce gaat het om de online koop en verkoop van (fysieke) goederen en diensten. Die onlinehandel heeft de afgelopen jaren binnen de EU geleid tot een enorme toestroom van goederen uit met name China. Het gaat daarbij om goederen die rechtstreeks door buiten de EU gevestigde ondernemingen naar Europese consumenten worden verzonden (Business to Consumer, ook wel B2C) en om goederen die door ondernemingen van buiten de EU naar een warehouse binnen de EU worden verplaatst en van daaruit worden geleverd aan de consument (Business to Business to Consumer, ook wel B2B2C). De huidige toestroom van goederen brengt uitdagingen met zich op het gebied van douaneafhandeling, naleving van productveiligheidseisen en fiscale handhaving.
3.3.
Voor e-commercezendingen bestaande uit goederen die een waarde hebben van niet meer dan € 150,00 hoeven binnen de EU geen invoerrechten te worden betaald. (Voetnoot 2) Deze zendingen worden bij de douane aangegeven via een apart systeem: het DECO-aangiftesysteem.
3.4.
In 2024 werden er in de EU bijna 4,6 miljard goederen met een waarde van niet meer dan € 150,00 geïmporteerd (wat neerkomt op gemiddeld 12 miljoen goederen per dag). In 2023 waren dat er ruim 2,3 miljard en in 2022 ongeveer 1,4 miljard. (Voetnoot 3)
3.5.
Nederland heeft in de afhandeling van die e-commercegoederenstromen een relatief groot aandeel. In 2024 verwerkte de Nederlandse douane bijna 1,1 miljard aangifteregels die zagen op goederen met een waarde van niet meer dan € 150,00 (wat neerkomt op gemiddeld 3 miljoen aangifteregels per dag). In 2022 waren dat nog 341 miljoen aangifteregels. (Voetnoot 4) Andere landen die een groot aandeel hebben in de afhandeling van e-commercezendingen van buiten de EU zijn Frankrijk en België. Deze landen werken samen circa 5 miljoen aangifteregels per dag af. In totaal handelen Nederland, België en Frankrijk ongeveer 80% van alle zendingen die de EU binnenkomen af. Een deel van deze zendingen (in Nederland ruim 80%) wordt na binnenkomst verder getransporteerd naar andere lidstaten.
3.6.
Door de toenemende stroom aan e-commercezendingen en de uitdagingen die dit met zich brengt, bestaat binnen de EU de wens tot hervorming van de Douane-unie. Daartoe is een pakket aan maatregelen voorgesteld. Dit pakket bestaat onder meer uit een voorstel voor een nieuw Douanewetboek van de Unie (NDWU) en het afschaffen van de in 3.3. genoemde vrijstelling van invoerrechten voor goederen met een waarde tot € 150,00. Ook is begin dit jaar door de Europese Commissie een voorstel gedaan tot invoering van een “non-discriminatory handling fee” (hierna: de Europese fee) voor goederen die rechtstreeks naar consumenten worden verzonden. Het doel van die fee is volgens de commissie “to address the scaling costs of supervising the compliance of such consignments with EU rules.” (Voetnoot 5)
3.7.
Het voornemen is om de Europese fee op 1 november 2026 in te voeren. Verschillende lidstaten van de EU, waaronder België, Frankrijk en Luxemburg, hebben kenbaar gemaakt dat zij overwegen om vooruitlopend hierop per 1 januari 2026 een (tijdelijke) nationale handling fee in te voeren. De verwachte gevolgen hiervan hebben de Nederlandse regering doen besluiten om onderzoek te doen naar de mogelijkheden om ook in Nederland zo’n nationale fee in te voeren.
3.8.
Een en ander is aan e-commerce- en logistieke dienstverleners, waaronder ViaEurope, toegelicht in een op 29 september 2025 door het Landelijk Team e-commerce van de Nederlandse douane verzonden e-mail. De inhoud van die e-mail luidt als volgt:
"Tijdens onderhandelingen over het nieuw Douanewetboek van de Unie is voorgesteld dat er met ingang van november 2026 een Europese handling fee wordt ingevoerd. Deze vaste vergoeding is bedoeld ter dekking van de kosten die de Douane maakt voor het verwerken van de stroom e-commerce zendingen.
Wij zijn er van op de hoogte dat andere EU-lidstaten, vooruitlopend op de Europese handling fee, overwegen per 1 januari 2026 een nationale handling fee in te voeren.
Nederland heeft een voorkeur voor de invoering van een Europese handling fee. Met het oog op het scenario dat er een waterbed effect naar Nederland optreedt wanneer andere EU-lidstaten een nationale handling fee invoeren, verkent Nederland de mogelijkheid om een nationale handling fee in te voeren. Wij trekken hierbij op met andere EU-lidstaten.
Ter waarborging van consistentie binnen de markt zal de nationale handling fee, net als de Europese variant, een vast bedrag per aangifteregel bedragen. Deze vergoeding zal van toepassing zijn op alle goederen die via het douaneaangiftesysteem DECO worden ingevoerd en zal maandelijks gefactureerd worden aan de indiener.
Wij verwachten half november meer duidelijkheid te kunnen bieden of deze nationale handling fee er daadwerkelijk gaat komen. Daarom willen we rond die tijd een webinar organiseren waarin we u graag willen bijpraten. De uitnodiging volgt.
Wij zijn ons ervan bewust dat deze ontwikkeling mogelijk aanzienlijke impact heeft op uw bedrijfsvoering en kan leiden tot tijdsdruk binnen uw organisatie. Om u tijdig te informeren, brengen wij u middels deze brief op de hoogte van deze mogelijke maatregel, vooruitlopend op de officiële besluitvorming en communicatie. Uiteraard ontvangt u nadere informatie zodra het besluit definitief is genomen.
Indien u naar aanleiding van dit schrijven behoefte heeft aan een persoonlijk gesprek met de Douane, dan verzoeken wij u contact met ons op te nemen (…). Indien u een gesprek op prijs stelt, biedt dit de mogelijkheid voor nadere uitleg over de in te voeren fee. Daarnaast kan tijdens het gesprek worden ingegaan op de specifieke situatie van uw bedrijf en de daaruit voortkomende vragen.”
3.9.
Over de voorgenomen invoering van de Nationale fee heeft de douane diverse gesprekken gevoerd met koepelorganisaties uit het bedrijfsleven en ook met individuele ondernemingen die door de invoering van de fee worden geraakt, waaronder ViaEurope. ViaEurope heeft in verband met deze gesprekken aan de douane gevraagd duidelijkheid te geven over onder meer de planning van de invoering, de wettelijke grondslag en de timing / praktische uitvoerbaarheid van de Nationale fee en haar zorgen geuit over de (financiële) gevolgen van de invoering van die fee. Ook diverse andere partijen hebben in (media)publicaties hun bedenkingen geuit over de invoering van de Nationale fee en de snelheid waarmee de Staat die fee wil invoeren.
3.10.
In de Ministerraad van 14 november 2025 is een principebesluit genomen tot wijziging van het Algemeen douanebesluit in verband met de invoering van een handelingskostenvergoeding voor e-commercezendingen (de Nationale fee). De voorgenomen wijziging richt zich op artikel 1:4 van het Algemeen Douanebesluit. Aan lid 1 van dat artikel wordt een onderdeel e. toegevoegd dat betrekking heeft op aangiftes van goederen met een waarde van niet meer dan € 150,00. Daarnaast krijgt het artikel bij inwerkingtreding van het besluit twee nieuwe leden waarin – samengevat – staat dat de indiener van de aangifte de kosten betaalt en dat die kosten na afloop van de maand waarin de kosten zijn ontstaan in één keer in rekening worden gebracht.
3.11.
Volgens de toelichting op het besluit is het doel van de Nationale fee (evenals bij de Europese fee) de douane “te compenseren voor de kosten die voortvloeien uit de werkzaamheden bij het in het vrije verkeer brengen van e-commercegoederen, de kosten om de e-commercestroom te controleren en om dit toezicht te intensiveren”. Ook staat in de toelichting dat de Nederlandse fee (evenals de Europese fee) op € 2,00 zal worden vastgesteld. Dat bedrag komt voort uit een berekening van de gemiddelde werkelijke kosten, die volgens de toelichting € 2,12 bedragen. De uitkomst van de berekening is naar beneden afgerond om de uniformiteit met de omringende landen en de toekomstige Europese fee te waarborgen en handelsverstoringen en concurrentievervalsing tussen de belangrijkste e-commercehubs van de EU te vermijden, zo volgt uit de toelichting.
3.12.
De tekst van het besluit is voorgelegd aan de Raad van State voor advies.
3.13.
Op 19 november 2025 heeft de douane een webinar gegeven over de Nationale fee. In dit webinar hebben vertegenwoordigers van het Ministerie van Financiën en de douane onder andere toegelicht welke gevolgen de fee heeft voor marktpartijen.
3.14.
Naar aanleiding van het voornemen tot invoering van de Nationale fee heeft de Europese Commissie de douane bij brief van 28 november 2025 het volgende bericht:
“(…) several Member States have autonomously explored the possibility of introducing a national customs handling fee, with differing designs and rationales. In this context, the Commission would like to recall that, under the current legal framework, the only possible legal basis for national customs handling fees appears to be Article 52 of the existing Union Customs Code (UCC).
Under Article 52 UCC, customs formalities and controls carried out by customs authorities
are, as a rule, free of charge. Fees or charges may be imposed on operators only by way of
exception, and only when they correspond to a specific, service actually rendered by the
customs administration.
According to existing case-law, legally acceptable fees must remunerate a service actually
provided and must be proportionate to the cost of that service.
Member States must therefore ensure a transparent and evidence-based approach when
considering any national handling fee with, for instance, a clear description of the specific
service concerned, the methodology for calculating actual average costs and a mechanism
for periodic review and adjustment of the fee to reflect real costs and its evolution without
over-recovery. Furthermore, to avoid distortions to the internal market, Member States
introducing a national handling fee should align their approach.
The Commission also underlines that any handling fee not linked to a customs service or
control may be considered a charge having equivalent effect, contrary to Articles 28, 30
and 110 TFEU. The risk is particularly high where the fee is imposed on parcels originating
in third countries irrespective of the place of customs clearance, as the place of release for
free circulation is the only point where customs services are actually rendered.
Member States are therefore strongly encouraged to ensure that any national customs
handling fee is fully compliant with the conditions of Article 52 UCC. Until the revision
of the current framework, administrations are invited to remain within these limits when
designing or applying any such measures. Doing so will help avoid potential legal
challenges and the need to reimburse fees that might subsequently be found incompatible
with EU law.”
3.15.
Na afloop van de zitting, op 16 december 2025, heeft de Staat, met toestemming van ViaEurope, nog een tweetal producties in het geding gebracht, vergezeld van een in gezamenlijk overleg tot stand gekomen begeleidend schrijven. Uit deze stukken blijkt het volgende. De Staatssecretaris van Financiën, Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane heeft bij brief van 15 december 2025 de Tweede Kamer bericht dat Frankrijk, België en Luxemburg hebben aangegeven hun nationale handling fee niet voor 1 februari [2026] in te voeren en dat hij op dit moment voorbereidingen treft voor de invoering van een nationale handling fee, zodat het kabinet kan overwegen om deze landen te volgen indien zij ook daadwerkelijk overgaan tot invoering. In de bijbehorende beslisnota valt te lezen dat er begin januari weer een overleg is “op niveau bewindspersonen” en dat men zich richt op formele besluitvorming in de ministerraad van 16 januari 2026. Daarbij wordt opgemerkt: “Dit geeft ons ook de ruimte om het advies van de RvS (verwacht op 17/18 december) en de uitspraak van de voorzieningenrechter mee te nemen in de aanpassing van het concept-AMvB.”
Overwegingen
5
De beoordeling van het geschil
5.1.
De voorzieningenrechter is met ViaEurope van oordeel dat zij kan worden ontvangen in haar vorderingen. Op dit moment staat er nog geen met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang open waarin de standpunten van ViaEurope ten aanzien van de Nationale fee kunnen worden getoetst en waarin eenzelfde of een vergelijkbaar resultaat kan worden bewerkstelligd als ViaEurope beoogt met haar vorderingen in deze procedure. Er is dus sprake van een rechtstekort, in welk geval de burgerlijke rechter als ‘restrechter’ aanvullende rechtsbescherming biedt. De Staat heeft de ontvankelijkheid van ViaEurope overigens ook niet betwist.
5.2.
Bij de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van ViaEurope stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Het is op grond van artikel 1:19 lid 1 van de Algemene Douanewet (Adw) aan de regering om bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen in welke gevallen belanghebbenden kosten verschuldigd zijn voor door de douane te verrichten werkzaamheden. In lid 2 van dat artikel is bepaald dat het tarief van die kosten bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. Dat is in lijn met het Nederlandse staatsbestel, waarin besluitvorming over wet- en regelgeving toekomt aan de regering en het parlement. De vraag of, wanneer en in welke vorm een wet of regeling tot stand zal komen, moet worden beantwoord op grond van politieke besluitvorming en afweging van de daarbij betrokken belangen. De op de Grondwet berustende verdeling van bevoegdheden van de verschillende staatsorganen brengt mee dat de (voorzieningen)rechter zich niet dient te mengen in de politieke besluitvorming met betrekking tot de opportuniteit van het tot stand brengen van wet- en regelgeving met een bepaalde, concreet omschreven inhoud. Het is, gelet op de staatsrechtelijke verhoudingen, uitsluitend aan de betrokken wetgever zelf om te bepalen of wet- of regelgeving met een bepaalde inhoud tot stand komt. De rechter kan de wetgever dan ook geen bevel geven om wet- of regelgeving met een bepaalde inhoud tot stand te brengen.
5.3.
Het voorgaande staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan toewijzing van de vorderingen van ViaEurope in de weg. De Nationale fee die ViaEurope met haar vorderingen aan het oordeel van de voorzieningenrechter wenst te onderwerpen, is nog niet ingevoerd. Op dit moment ligt er enkel een principebesluit tot wijziging van het Algemene douanebesluit (Adb) waarmee de invoering van die fee mogelijk wordt gemaakt. Dat besluit is aan de Raad van State voorgelegd voor advies, waarbij ook de brief van de Europese Commissie van 28 november 2025 onder de aandacht is gebracht. Zoals door de Staat ter zitting is toegelicht zal afhankelijk van de inhoud van het advies van de Raad van State de voorgenomen wijziging, althans de toelichting daarop, mogelijk nog worden aangepast voordat definitieve besluitvorming over de Nationale fee door de ministerraad zal plaatsvinden. Bovendien is tijdens de zitting duidelijk geworden dat er nog geen absolute zekerheid bestaat over de vraag of zowel België, Frankrijk als Luxemburg daadwerkelijk per 1 januari 2026 overgaan tot invoering van een nationale handeling fee, terwijl de invoering van de Nederlandse Nationale fee daarvan afhankelijk is gesteld. In dit verband is door de Staat opgemerkt dat als slechts een van die landen overgaat tot invoering van een handling fee opnieuw overleg met de betrokken bewindspersonen zal moeten plaatsvinden over de vraag of Nederland deze wenst in te voeren. Anders dan ViaEurope kennelijk meent, is aldus niet aannemelijk dat instemming van de ministerraad met het besluit tot wijziging van de Adb nog slechts een formaliteit is, omdat hooguit de toelichting op het besluit wordt aangepast. Ook uit de door de Staat op 16 december 2025 nagestuurde informatie over de actuele stand van zaken blijkt dat het nog geenszins zeker is dat (en zo ja per wanneer) de drie genoemde landen daadwerkelijk zullen overgaan tot invoering van de nationale handling fee, dat de inhoud van het voorgenomen besluit nog niet vaststaat én dat er nog politieke besluitvorming moet plaatsvinden. Vooralsnog is dus onbekend of, wanneer en in welke vorm een Nationale fee zal worden ingevoerd. Bij die stand van zaken, waarin het proces van politieke besluitvorming over de wijziging van de Adb nog gaande is, het besluit nog niet in werking is getreden en er ook nog geen ministeriële regeling is als bedoeld in lid 2 van artikel 1:19 Adw, is het gelet op de in 5.2. genoemde bevoegdheidsverdeling niet aan de voorzieningenrechter om enig inhoudelijk oordeel te geven over de voorgenomen maatregel. Daarmee zou het besluitvormingsproces worden doorkruist. Immers als de voorzieningenrechter, zoals ViaEurope van haar vraagt, een oordeel zou vellen over de (on)rechtmatigheid van de voorgenomen Nationale fee, zou zij daarmee dit proces en/of de uitkomst daarvan kunnen sturen of beïnvloeden. Daarmee zou de voorzieningenrechter buiten haar taak en bevoegdheid treden.
5.4.
Dit betekent dat alle vorderingen moeten worden afgewezen, omdat deze in essentie ertoe strekken dat wordt ingegrepen in de politieke besluitvorming over de Nationale fee.
5.5.
ViaEurope is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.999,00
5.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Beslissing
6.1.
wijst de vorderingen van ViaEurope af;
6.2.
veroordeelt ViaEurope in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als ViaEurope niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet ViaEurope € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
6.3.
veroordeelt ViaEurope in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.4.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2025 .