Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Dit kort geding vloeit voort uit de samenwerking van partijen in het project
[Project]
te
[plaats 3]
. Dat project betreft de realisatie van woningen en bedrijfsruimten op een aantal percelen aan de
[Straatnaam]
(hierna: het project).
[eiseres]
heeft een perceel, dat zij in privé bezat in het projectgebied, voor 4,3 miljoen euro verkocht aan
[B.V. II]
. (hierna:
[B.V. II]
); de onderneming die het project mede realiseerde. Ook was bij het project betrokken
[B.V. III]
(hierna:
[B.V. III]
), die eveneens een perceel in het projectgebied bezat. De aandelen in
[B.V. III]
werden direct dan wel indirect gehouden door alle bij dit geding betrokken partijen (
[gedaagde sub 3]
via
[de B.V.]
) en door de partner van
[eiseres]
, de heer
[Naam 1]
(via
[B.V. IV]
zijnde de bestuurder en aandeelhouder van
[B.V. III]
).
2.2.
Tussen de aandeelhouders van
[B.V. III]
onderling zijn in 2020 diverse geschillen gerezen, die hebben geleid tot diverse juridische procedures.
2.3.
In december 2020 is
[B.V. V]
(
[B.V. V]
) als samenwerkingspartner van
[B.V. II]
. betrokken geraakt bij het project.
[B.V. V]
is in overleg getreden met alle betrokkenen om tot een totaaloplossing te komen. Als resultaat van dat overleg zijn diverse (vaststellings)overeenkomsten gesloten, waaronder op 30 maart 2021 tussen (onder meer)
[de B.V.]
,
[gedaagde sub 2]
,
[gedaagde sub 3]
,
[B.V. III]
,
[eiseres]
,
[B.V. IV]
,
[Naam 1]
,
[B.V. II]
en
[B.V. V]
(hierna: de vaststellingsovereenkomst). In de vaststellingsovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
(…)
Artikel 1 Procedures, vorderingen en aanspraken
komen Partijen overeen dat zij (…) volledig en finaal tegen elkaar zijn gekweten en niets meer van elkaar te vorderen hebben, hoegenaamd en op welke grond dan ook, (…)
(…)
Artikel 2 Communicatie
2.1
Partijen verplichten zich te onthouden van negatieve communicatie over en weer. Voorts zullen zij geheimhouding betrachten naar derden – uitgezonderd hun adviseurs – over de inhoud van deze Overeenkomst en de processen die tot de totaaloplossing en de individuele overeenkomsten hebben geleid.
(…)”
2.4.
[B.V. III]
heeft haar perceel uiteindelijk voor 4,15 miljoen euro verkocht aan
[B.V. V]
. De aandelen van
[de B.V.]
(
[gedaagde sub 3]
) en
[gedaagde sub 2]
zijn voor een bedrag van 3 miljoen euro overgenomen door
[B.V. III]
.
2.5.
[de B.V. c.s.]
zijn in 2023 een kort geding gestart tegen
[eiseres]
naar aanleiding van door haar gedane uitlatingen, die volgens
[de B.V. c.s.]
in strijd waren met de vaststellingsovereenkomst. De voorzieningenrechter heeft in dat kort geding in een op 16 oktober 2023 gewezen vonnis geoordeeld dat
[eiseres]
met bepaalde uitlatingen heeft gehandeld in strijd met artikel 2.1 van de vaststellingsovereenkomst. Naast een veroordeling om bepaalde uitlatingen te rectificeren, is
[eiseres]
in dat vonnis verboden om zich jegens derden uit te laten over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en om jegens derden te verklaren dat de vaststellingsovereenkomst onder invloed van bedreiging, chantage en/of afpersing tot stand is gekomen (hierna: het verbod) en is bepaald dat
[eiseres]
een dwangsom verbeurt van € 10.000,00 per keer dat zij zich niet houdt aan het verbod, met een maximum van € 500.000,00.
2.6.
[de B.V. c.s.]
hebben op 22 april 2024 het vonnis van 16 oktober 2023 aan
[eiseres]
laten betekenen en aan haar bevel gedaan om (onder meer) een verbeurde dwangsom van € 10.000,00 te betalen. De deurwaarder heeft desgevraagd door mr. Vermeulen namens
[eiseres]
op 23 april 2024 verklaard dat de dwangsom is verbeurd omdat
[eiseres]
heeft gehandeld in strijd met het verbod door jegens een derde – waarbij het gaat om mevrouw
[Naam 2]
– te verklaren dat de vaststellingsovereenkomst onder invloed van afpersing tot stand is gekomen.
2.7.
Omdat
[eiseres]
niet heeft voldaan aan het bevel om de dwangsom te betalen, hebben
[de B.V. c.s.]
op 3 juni 2024 executoriaal beslag laten leggen ten laste van
[eiseres]
onder Aegon Bank N.V.
3.1.
[eiseres]
vordert, zakelijk weergegeven, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
[de B.V. c.s.]
te verbieden om het vonnis van 16 oktober 2023 ten uitvoer te leggen, voor zover het gaat om de beweerdelijke overtreding van dat vonnis waarvoor op 3 juni 2024 beslag is gelegd, met veroordeling van
[de B.V. c.s.]
in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert
[eiseres]
– samengevat – het volgende aan.
[eiseres]
heeft zich niet tegen mevrouw
[Naam 2]
uitgelaten op de wijze zoals
[de B.V. c.s.]
stellen. Zij heeft het verbod ook niet op andere wijze overtreden. Als al zou worden aangenomen dat
[eiseres]
zich wel heeft uitgelaten op de wijze zoals
[de B.V. c.s.]
stellen, dan heeft te gelden dat
[de B.V. c.s.]
in redelijkheid geen aanspraak kunnen maken op een dwangsom, omdat 1) die uitlatingen niet in strijd zijn met het verbod en 2)
[gedaagde sub 3]
meermaals heeft erkend dat hij
[eiseres]
heeft bewogen/onder druk heeft gezet om diverse overeenkomsten aan te gaan.
3.3.
[de B.V. c.s.]
voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4
De beoordeling van het geschil
4.1.
In een executiegeschil als dit, waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een verbod niet of onvoldoende is nageleefd, heeft de voorzieningenrechter niet tot taak de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen. Zij dient zich ertoe te beperken de na het vonnis verrichte handelingen – in dit geval de na het vonnis gedane uitlatingen – te toetsen aan (de inhoud van) het verbod, zoals dit door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de voorzieningenrechter het doel en de strekking van het verbod tot richtsnoer te nemen in die zin dat het verbod niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
4.2.
[de B.V. c.s.]
hebben ter onderbouwing van de uitlatingen die
[eiseres]
volgens hen na het vonnis van 16 oktober 2023 heeft gedaan, verwezen naar een in het geding gebrachte geluidsopname van een gesprek dat op 15 april 2024 zou hebben plaatsgevonden tussen
[eiseres]
,
[Naam 1]
en mevrouw
[Naam 2]
, die werkzaam is bij
[de B.V.]
.
[de B.V. c.s.]
hebben voorts geconcretiseerd met welke uitlatingen tijdens dat gesprek
[eiseres]
volgens hen het verbod heeft overtreden. Het gaat daarbij om: “
[…]
zo is het bij mij ook gegaan. Ik ben gewoon jaren afgeperst […]
” en (in antwoord op de vraag “door
[Naam X]
”)
“Ja pand leveren inkoop voor mij en anders gaat het allemaal zo naar je vent toe. Gewoon chantabel gemaakt en daar zit ik in en heb ik een verhaal, en heeh pas op he een druk op de knop Albanezen in je nek Marokkanen aan de deur […]
” en
“[…]
Maar mij is het wel allemaal aangedaan en ik moet er maar mee zien te dealen. [nummer]
is mijn kavel, heb ik gekocht, heb ik in belegd. Heel die [Naam X]
kende ik niet heb ik betaald en op het moment dat ik ergens tussen zit ben ik chantabel ik weet precies hoe het is gegaan. Gewoon afgeperst. Keihard.[…]
” en (in antwoord op de vraag:
[Naam X]
, witwassen?)
“Ja, hij heeft toch niks. Helemaal niets. Hij heeft helemaal niks.. Hij heeft één ton geïnvesteerd en de rest komt nog. Nou toevallig kwam de rest helemaal niet en op een gegeven moment wordt de hele boel onderdrukt en afgeperst.” en
“[…]
Hey en chantabel gemaakt dus ik kan er niks mee dan zit je vast.[…]
”
4.3.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om eerst te beoordelen of met deze uitlatingen – als deze door
[eiseres]
zijn gedaan – het verbod wordt overtreden. De voorzieningenrechter overweegt in dat kader dat duidelijk is dat de uitlatingen betrekking hebben op de inhoud van de vaststellingsovereenkomst.
[eiseres]
heeft dat ook niet weersproken. Dat is op zichzelf al in strijd met het verbod. Daarnaast heeft
[eiseres]
meerdere keren en op verschillende manieren gezegd dat zij is gechanteerd en afgeperst, waarbij zij kennelijk met ‘
[Naam X]
’ refereert aan
[gedaagde sub 3]
, als degene die dat heeft gedaan. Ook dat is in strijd met het verbod.
[eiseres]
heeft ook dat niet weersproken. Zij heeft weliswaar gesteld dat deze opmerkingen niets te maken hebben met de processen waarop het geheimhoudingsbeding ziet, zoals geformuleerd in artikel 2.1 van de vaststellingsovereenkomst, maar dat is hier niet van belang. Aan
[eiseres]
is in het vonnis van 16 oktober 2023 een verbod opgelegd omdat zij de afspraak om zich te onthouden van negatieve communicatie over en weer niet was nagekomen. Dat verbod is aldus geformuleerd dat het
[eiseres]
is verboden om zich jegens derden uit te laten over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en om jegens derden te verklaren dat de vaststellingsovereenkomst onder invloed van bedreiging, chantage en/of afpersing tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt dat verbod met de hiervoor geciteerde uitlatingen overtreden.
4.4.
Wat betreft het primaire verweer van
[eiseres]
overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
[eiseres]
heeft desgevraagd erkend dat de stem op de opname haar stem is of hierop in ieder geval erg lijkt, maar zij betwist dat zij het gesprek met
[Naam 2]
, zoals te horen op de geluidsopname, heeft gevoerd en dat zij de daarop te horen uitlatingen heeft gedaan. Zij stelt zich op het standpunt dat met de opname moet zijn gemanipuleerd. Die enkele niet nader onderbouwde stelling acht de voorzieningenrechter tegenover het gemotiveerde betoog van
[de B.V. c.s.]
onvoldoende redengevend om op basis daarvan de door
[eiseres]
gevorderde ordemaatregel te treffen.
[de B.V. c.s.]
hebben toegelicht wanneer het gesprek tussen
[Naam 2]
en
[eiseres]
heeft plaatsgevonden en hoe de opname is gemaakt. Zij hebben voorts verwezen naar het feit dat kort voor het gesprek van 15 april 2024 op 5 april 2024 ook al een gesprek heeft plaatsgevonden tussen
[Naam 2]
en
[Naam 1]
. In een tegen
[Naam 1]
gewezen kort geding vonnis van 16 juli 2024 is op basis van dat gesprek (waarvan tussen partijen vaststaat dat dat heeft plaatsgevonden) geconcludeerd dat
[Naam 1]
de afspraken in de vaststellingsovereenkomst heeft overtreden en is aan hem een verbod opgelegd dat vergelijkbaar is met het verbod in het vonnis van 16 oktober 2023. Het had naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook op de weg van
[eiseres]
gelegen om haar betwisting nader te onderbouwen, bijvoorbeeld met een (getuigen)verklaring waaruit blijkt dat zij het gesprek met
[Naam 2]
op 15 april 2024 niet heeft gevoerd en/of niet heeft kunnen voeren of haar stelling op andere wijze aannemelijk te maken. Dat heeft zij echter nagelaten.
4.5.
Het verweer van
[eiseres]
dat
[de B.V. c.s.]
in redelijkheid geen aanspraak kunnen maken op de dwangsom, omdat
[gedaagde sub 3]
inmiddels meermaals heeft erkend dat hij
[eiseres]
heeft bewogen/onder druk heeft gezet om diverse overeenkomsten aan te gaan, wordt verworpen. Indien
[eiseres]
van mening is dat er rond het sluiten van de vaststellingsovereenkomst van de zijde van
[de B.V. c.s.]
sprake is geweest van ongeoorloofde druk en/of bedreiging, ligt het op haar weg om dat in een bodemprocedure aan de orde te stellen. Een kort geding als dit leent zich niet voor bewijslevering over de feitelijke gang van zaken.
[de B.V. c.s.]
betwisten immers dat er sprake is geweest van ongeoorloofde druk en/of bedreiging en zij stellen voorts dat wat
[gedaagde sub 3]
heeft gezegd niet in een causaal verband staat tot de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst.
[eiseres]
is tot op heden echter geen bodemprocedure gestart om de geldigheid van de vaststellingsovereenkomst aan te tasten. Ook heeft zij tegenover
[de B.V. c.s.]
geen beroep op de ontbinding of de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst gedaan. In het vonnis van 16 oktober 2023 is dit ook al overwogen.
[eiseres]
heeft in deze procedure desgevraagd bij monde van haar advocaat verklaard dit nog steeds wel van plan te zijn. Zij heeft daarbij toegelicht welke recente privé omstandigheden ertoe hebben dat zij daar de afgelopen periode niet toe is overgegaan. Het gaat daarbij om trieste omstandigheden, maar dat laat onverlet dat
[eiseres]
het vonnis van 16 oktober 2023 moet naleven en zich jegens derden niet mag uitlaten over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en jegens derden niet mag verklaren dat de vaststellingsovereenkomst onder invloed van bedreiging, chantage en/of afpersing tot stand is gekomen, zoals haar is verboden in dat vonnis (waartegen zij geen hoger beroep heeft ingesteld).
4.6.
Gelet op al het vorenstaande is de vordering van
[eiseres]
in dit kort geding niet voor toewijzing vatbaar. Nu
[eiseres]
in het ongelijk is gesteld, moet zij de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van
[de B.V. c.s.]
worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.973,00