2
De feiten in conventie en in reconventie
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
DGP is de organisator van de Formule 1 Heineken Dutch Grand Prix in Zandvoort (hierna ‘Dutch GP’), die dit jaar van vrijdag 23 tot en met zondag 25 augustus plaatsvindt. DGP is onder meer belast met de verkoop van tickets voor de Dutch GP. Daarnaast exploiteert DGP de daarbij behorende accommodaties en faciliteiten.
2.2.
In het kader van de (weder)verkoop van de tickets voor de Dutch GP heeft DGP op 19 september 2023 een overeenkomst gesloten met PG, hierna ‘de overeenkomst’ (toevoeging voorzieningenrechter: hoewel in de overeenkomst als contractspartij ‘Dutch Grand Prix B.V.’ is genoemd zijn partijen het er over eens dat de overeenkomst is aangegaan door DGP). In de overeenkomst is in artikel 4.2. onder meer opgenomen:
2.3.
De belangrijkste verplichtingen van partijen zijn in artikel 1 van de overeenkomst als volgt omschreven:
2.4.
Partijen zijn in artikel 4.5 van de overeenkomst overeengekomen dat DGP ook andere resellers mag aanstellen om internationaal tickets voor de Dutch GP te (weder)verkopen. Zij hebben dit als volgt verwoord:
2.5.
Voor de Dutch GP 2024 heeft DGP 35.000 tickets aan PG ter beschikking gesteld voor (weder)verkoop. In artikel 6 van de overeenkomst is vastgelegd dat PG de verschuldigde prijs voor de tickets in vier gelijke termijnen aan DGP zal voldoen, op de in de overeenkomst beschreven wijze. Partijen hebben voor de Dutch GP 2025 gelijkluidende afspraken gemaakt.
2.6.
In artikel 8.1. van de overeenkomst zijn partijen overeengekomen:
2.7.
Partijen zijn verder overeengekomen dat PG de door DGP beschikbaar gestelde tickets onder de in artikel 9.8 van de overeenkomst vermelde voorwaarden aan DGP in consignatie kan geven. Partijen hebben dit als volgt vastgelegd:
2.8.
PG verkoopt de tickets voor de Dutch GP via haar online verkoopplatforms ‘www.gootickets.com’ en ‘www.formula1.com’. In verband met achterblijvende verkoopresultaten voor de Dutch GP 2024 hebben partijen begin juli 2024 met elkaar gesproken. PG heeft daarbij (samengevat) haar onvrede geuit over (de uitvoering van) de afspraken over de mogelijkheid om tickets in consignatie te geven. DGP heeft op verzoek van PG 10.000 tickets van PG teruggenomen om in consignatie te verkopen en zij heeft in verband daarmee in een e-mailbericht van 9 juli 2024 een voorstel aan PG gedaan om te proberen om de onverkochte tickets van PG te verkopen.
2.9.
Mr. Leijten, voornoemd, heeft in een brief van 13 juli 2024 namens PG aan DGP meegedeeld dat PG zich op het standpunt stelt dat DGP haar verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen, meer in het bijzonder omdat (1) DGP het andere resellers in strijd met de gemaakte exclusiviteitsafspraken toestaat om te concurreren met PG en (2) DGP haar verplichtingen met betrekking tot de consignatieverkoop niet nakomt. Om tot een oplossing te komen wordt onder meer voorgesteld dat DGP voor 2025 akkoord gaat met een herziening van de overeengekomen voorwaarden en dat DGP alle onverkochte tickets van PG onvoorwaardelijk terugneemt. Verder is namens PG meegedeeld dat PG informatie van DGP verlangt met betrekking tot de schending van de exclusiviteit van PG en de consignatieverkoop.
2.10.
Bij brief van 16 juli 2024 heeft mr. A. van de Beek, advocaat te Utrecht, namens DGP op de brief van PG van 13 juli 2024 gereageerd en de gemaakte verwijten weersproken. Daarbij is aan PG meegedeeld dat zij op basis van artikel 6 van de overeenkomst uiterlijk op 24 juni 2024 de laatste termijn voor de door PG gekochte tickets ad € 3.838.631,63 aan DGP had moeten voldoen en is PG gesommeerd om alsnog tot betaling over te gaan.
2.11.
In een brief van 18 juli 2024 heeft mr. Leijten namens PG aan DGP meegedeeld dat een aantal bepalingen in de overeenkomst in strijd is met het mededingingsrecht. Daarbij zijn de volgende bepalingen in de overeenkomst genoemd:
artikel 9.2. ii. (“the tickets are never sold under Face Value (as published on the website, including Retribution tax)”)
artikel 9.3 ii. (“The Face Value price of the ticket can be increased by a mark-up by PG within a range that will be approved by DGP. PG will give visibility on mark-up variations.”)
artikel 9.4 ii. (“The Sub-Reseller sells the tickets to end-users only (not to other resellers). If the Sub-Reseller does intend to sell tickets to a sub-sub-reseller this can only happen upon approval from DGP.”)
artikel 9.4 iii. (“The Face Value price of the ticket can be increased by a mark-up by PG. The mark-up limitation of Sub-Resellers will be set-forth in a Sub-Reseller contract shared by PG and validated by DGP.”)
2.12.
In een andere brief van 18 juli 2024 heeft mr. Leijten namens PG gereageerd op de brief van DGP van 16 juli 2024. Daarbij zijn de eerder door PG ingenomen standpunten gehandhaafd en is voorgesteld om met elkaar in gesprek te gaan. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 21 juli 2024, waarbij PG onder meer heeft voorgesteld dat DGP alle 13.000 nog onverkochte kaarten van PG terugkoopt en dat de gemaakte afspraken voor de Dutch GP 2025 komen te vervallen.
2.13.
DGP heeft op 24 juli 2024 een brief aan PG gestuurd waarin zij (nogmaals) heeft gereageerd op de standpunten van PG, waarin zij PG heeft gesommeerd om de gemaakte afspraken na te komen en waarbij zij opnieuw aanspraak heeft gemaakt op betaling door PG van het nog verschuldigde bedrag van € 3.838.631,63.
2.14.
Bij brief van 25 juli 2024 heeft mr. Leijten namens PG aan DGP meegedeeld dat PG haar standpunt dat DGP de overeengekomen bepalingen met betrekking tot de exclusiviteit en de consignatieverkoop heeft geschonden onverkort handhaaft en dat DGP clausules aan PG heeft opgedrongen waarvan nu is gebleken dat deze het Europese en het Nederlandse mededingingsrecht schenden, ondanks de expliciete bevestiging van DGP voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst dat daarvan geen sprake was. PG heeft de overeenkomst daarom ontbonden op grond van artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dan wel op grond van artikel 14.3 (a) van de overeenkomst, waarin (samengevat) is vastgelegd dat PG de overeenkomst mag beëindigen als DGP in enig materieel opzicht niet voldoet aan de voorwaarden van de overeenkomst.
2.15.
In een e-mailbericht van 26 juli 2024 heeft DGP aan PG meegedeeld dat zij naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van PG in een e-mailbericht van dezelfde datum zal overgaan tot het teruggeven van 158 van de aan DGP in consignatie verstrekte tickets, zodat deze beschikbaar komen voor XS2. Daarbij heeft DGP PG erop gewezen dat PG op haar website met betrekking tot een aantal tickets heeft vermeld dat deze zijn uitverkocht, terwijl deze nog beschikbaar zijn in de door PG aan DGP in consignatie verstrekte tickets. Om die reden verzoekt DGP PG om te laten weten welke van de in consignatie gegeven tickets PG zelf niet meer beschikbaar heeft, zodat DGP die tickets (gedeeltelijk) kan vrijgeven.
2.16.
DGP heeft in een brief van 29 juli 2024 aan PG meegedeeld dat de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst door PG niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft zij PG opnieuw gesommeerd om het nog verschuldigde bedrag van € 3.838.631,63 aan DGP te betalen, om zich in te spannen om tickets voor de Dutch GP 2024 te verkopen en om aan DGP te bevestigen dat zij de overeenkomst niet buitengerechtelijk heeft ontbonden.
2.17.
Nadat DGP op 31 juli 2024 aan PG had meegedeeld dat zij 5.000 consignatietickets aan PG kon vrijgeven, heeft PG in een e-mailbericht van dezelfde datum aan DGP laten weten dat zij alleen de tickets terug wenst te ontvangen die zij feitelijk nodig heeft.
2.18.
Op 31 juli 2024 heeft mr. Leijten namens PG aan DGP meegedeeld dat PG haar standpunten handhaaft. Als bijlage bij de brief zijn screenshots gevoegd waaruit volgens PG blijkt dat Verstappen Travel gebruik maakt van een Google Adwords campagne. Verder is in de brief vermeld dat DGP niet heeft aangetoond dat zij zich met betrekking tot XS2 en P1 aan de gemaakte afspraken heeft gehouden en dat DGP pas op 29 juli 2024 informatie heeft gegeven over de consignatieverkopen. Ten slotte is namens PG herhaald dat de overeenkomst is ontbonden en dat DGP alle tickets van PG moet terugnemen.
2.19.
In een e-mailbericht van 2 augustus 2024 heeft PG voor zover hier van belang aan (een van de advocaten van) DGP meegedeeld dat zij op dezelfde manier en met dezelfde inspanning als zij altijd doet kaarten voor de Dutch GP verkoopt en zal blijven verkopen, totdat DGP haar anders instrueert. Daarbij heeft zij onder meer vermeld:
Verder heeft PG in dit e-mailbericht een gespecificeerd overzicht gegeven van de door haar in juni en juli 2024 in het kader van de Dutch GP verrichte promotieactiviteiten.
3.1.
DGP vordert – samengevat en zakelijk weergegeven – (1) PG te veroordelen tot betaling aan DGP van een bedrag van € 3.838.631,63, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente zoals omschreven in de dagvaarding; (2) PG te veroordelen tot betaling aan DGP van de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en (3) PG te veroordelen tot nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, op straffe van een dwangsom, een en ander met veroordeling van PG in de proceskosten.
3.2.
Daartoe stelt DGP – samengevat – het volgende. Op grond van de overeenkomst tussen partijen moet PG een bedrag van € 3.838.631,63 aan DGP betalen en moet zij haar verplichtingen met betrekking tot de ticketverkoop nakomen. PG heeft zich echter ten onrechte op het standpunt gesteld dat DGP is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst met betrekking tot exclusiviteit en consignatieverkoop. Verder heeft PG betoogd dat de overeenkomst inbreuk maakt op het mededingingsrecht. PG heeft de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden, maar die ontbinding is niet rechtsgeldig. Nu PG ondanks herhaalde sommaties weigert om haar verplichtingen uit de overeenkomst na te komen en de Dutch GP al op zeer korte termijn van start gaat, heeft DGP er een spoedeisend belang bij dat PG in deze kortgedingprocedure tot die nakoming wordt veroordeeld.
3.3.
PG concludeert tot niet-ontvankelijkheid van DGP in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan. Haar verweer zal hierna voor zover nodig worden besproken.
3.4.
PG vordert – samengevat en zakelijk weergegeven – DGP te bevelen om binnen veertien dagen na de datum van het vonnis een afschrift aan PG te verstrekken van documenten waaruit informatie volgt over (samengevat) aan XS2, Verstappen Travel en andere internationale resellers toegewezen tickets, contracten met resellers, de acties die DGP heeft ondernomen om te zorgen dat resellers zich aan de opgelegde beperkingen houden en om de voor consignatieverkoop beschikbare tickets van PG te verkopen, de door DGP verkochte tickets die oorspronkelijk van PG waren en de door DGP en andere resellers verkochte tickets, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van DGP in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
Daartoe stelt PG – samengevat – het volgende. PG vordert op grond van het bepaalde in artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) afgifte van de genoemde bescheiden, omdat die relevant zijn voor het geschil tussen partijen met betrekking tot de schending van de exclusiviteit en het recht op ‘consignment resale’ van PG door DGP. DGP beschikt over alle informatie en de aanvullende bescheiden die de schendingen en de omvang daarvan kunnen aantonen. Nu DGP ondanks daartoe gesommeerd te zijn, weigert om de verlangde informatie aan PG ter beschikking te stellen, heeft PG er belang bij om de afgifte daarvan in dit kort geding af te dwingen.
3.6.
DGP concludeert tot afwijzing van het gevorderde. Haar verweer zal hierna voor zover nodig worden besproken.
4
De beoordeling van het geschil
in conventie en in reconventie
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een forumkeuze hebben gemaakt voor de bevoegde rechter van de rechtbank Den Haag en dat Nederlands recht op de overeenkomst en de daaruit voortvloeiende geschillen van toepassing is.
4.2.
De voorzieningenrechter behandelt eerst de vorderingen die betrekking hebben op de Dutch GP 2024.
4.3.
PG heeft allereerst betwist dat DGP een spoedeisend belang bij toewijzing van haar vorderingen heeft. Volgens PG heeft DGP haar spoedeisend belang bij betaling van de door PG betwiste geldsom niet onderbouwd en heeft zij evenmin een spoedeisend belang bij nakoming van de overeenkomst, omdat PG nog altijd tickets voor de Dutch GP 2024 promoot en verkoopt.
4.4.
DGP heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat PG zich onvoldoende inspant om de tickets die zij aan DGP in consignatie heeft gegeven via haar kanalen te verkopen en dat PG ten onrechte op haar website heeft vermeld dat bepaalde tickets zijn uitverkocht. Verder heeft DGP gesteld dat vrijwel alle kosten voor de Dutch GP ‘up-front’ worden gemaakt, waarbij DGP het grootste deel van de financiële risico’s draagt, en dat zij eigen leveranciers heeft die betaald moeten worden om de organisatie van de Dutch GP 2024 tijdig rond te krijgen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat DGP haar spoedeisend belang daarmee voldoende heeft onderbouwd.
Betaling van een bedrag van € 3.838.631,63.
4.5.
DGP heeft gevorderd om PG te veroordelen tot betaling van de openstaande laatste termijn voor de door PG van DGP gekochte tickets voor de Dutch GP 2024. Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Onderzocht moet worden of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. Dat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen. Daarnaast moet sprake zijn van feiten of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Voorts dient in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken te worden.
4.6.
Op grond van artikel 6 van de overeenkomst moest PG uiterlijk op 24 juni 2024 de laatste termijn van € 3.838.631,63 van de koopprijs van de tickets aan DGP betalen. Verder zijn partijen in de artikelen 8.1 en 9.8 van de overeenkomst overeengekomen dat het risico voor het niet-verkopen van de tickets voor de Dutch GP bij PG ligt. De omstandigheid dat een deel van de kaarten niet is verkocht ontslaat PG daarom in beginsel niet van haar verplichting om de koopprijs voor de tickets aan DGP te voldoen.
4.7.
Volgens PG heeft zij de overeenkomst op goede gronden ontbonden vanwege tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst aan de zijde van DGP en vanwege schending van het mededingingsrecht en hoeft zij daarom de koopprijs voor de tickets niet aan DGP te betalen. Hierna zal worden beoordeeld of deze argumenten de daaraan door PG verbonden conclusie kunnen dragen. Daarbij stelt de voorzieningenrechter voorop dat PG pas in juli 2024, en daarmee na het opeisbaar worden van de laatste termijn van de koopprijs van de tickets op 24 juni 2024, voor het eerst aan DGP kenbaar heeft gemaakt dat zij vond dat DGP was tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen.
4.8.
PG heeft aangevoerd dat DGP de gemaakte exclusiviteitsafspraken heeft geschonden. Volgens PG heeft zij op grond van de overeenkomst een exclusief verkooprecht voor de internationale markt en mogen alleen zij zelf en andere resellers met haar toestemming tickets op de internationale markt verkopen. Dit betekent, aldus PG, dat andere resellers alleen actief tickets mogen verkopen op de internationale markt voor zover zij ‘travel packages’ verkopen. Door losse tickets te verkopen aan andere resellers die tickets verkopen op de internationale markt heeft DGP in strijd met de overeenkomst gehandeld, zo heeft PG betoogd.
4.9.
Partijen hebben in artikel 4.2 van de overeenkomst vastgelegd dat PG de “main International Authorized/Official Reseller for ticket only products” is. Daarnaast zijn zij in artikel 4.5 van de overeenkomst overeengekomen dat Dutch GP 1.000 tickets aan XS2 mag toewijzen voor verkoop op de internationale markt en dat DGP ‘partnerships’ heeft met Verstappen Travel voor verkoop van travel packages binnen Nederland, die niet in conflict komen met de aard van de overeenkomst. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft PG hiermee de gestelde exclusiviteit voor de verkoop van losse tickets op de internationale markt voldoende aannemelijk gemaakt.
4.10.
PG heeft echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door haar aangevoerde schendingen van die overeengekomen ‘exclusiviteit’ ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
4.11.
Volgens PG heeft DGP de gemaakte afspraken geschonden door zonder restricties toe te staan dat Verstappen Travel een internationale marketingcampagne voert met gebruikmaking van Google Adwords en actief via een website in de Duitse, Spaanse en Engelse taal aan internationale klanten tickets verkoopt, die onder het exclusieve verkooprecht van PG vallen. Volgens PG heeft DGP voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst bevestigd dat er tussen DGP en Verstappen Travel een overeenkomst is gesloten voor “ticket only resales in NL”, terwijl in de overeenkomst is vastgelegd dat er een samenwerking bestaat tussen DGP en Verstappen Travel “designated for Netherlands-based sales only and F1 Experiences (travel packages) which do not confict with the nature of this Agreement”.
4.12.
DGP heeft hiertegenover naar voren gebracht dat de omstandigheid dat de website van Verstappen Travel in meerdere talen beschikbaar is nog niet betekent dat DGP gedoogt of faciliteert dat Verstappen Travel internationaal losse tickets voor de Dutch GP verkoopt. Daarbij heeft DGP benadrukt dat Verstappen Travel pakketten en geen losse tickets aanbiedt en dat Verstappen Travel in totaal ongeveer 570 tickets internationaal heeft verkocht. GP heeft dat aantal niet betwist. Het gaat dus om minder dan 2% van het aantal aan PG verkochte tickets. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft DGP daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat door Verstappen Travel slechts een relatief zeer beperkt aantal kaarten in het buitenland is verkocht, terwijl DGP ook heeft toegelicht dat die verkoop bovendien mogelijk ‘passief’ heeft plaatsgevonden. Voorop staat dat uit artikel 6:265 lid 1 BW volgt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen de wederpartij de bevoegdheid geeft de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is aannemelijk geworden dat de gestelde tekortkoming met betrekking tot door Verstappen Travel internationaal verkochte kaarten, die zo daar sprake van is dus zeer gering is gebleken, de ontbinding van die overeenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.13.
Verder heeft PG naar voren gebracht dat DGP zonder toestemming van PG tickets aan P1 heeft geleverd en dat de website van P1 duidelijk maakt dat P1 wereldwijd met Google Adwords adverteert en dat zij tickets zowel ‘ticket only’ als in een ‘package’ verkoopt. Daarmee heeft DGP volgens PG haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst geschonden. DGP heeft gemotiveerd betwist dat zij ‘ticket only’-producten aan PI heeft verkocht en zij heeft voldoende toegelicht dat zij uitsluitend enkele zogenoemde ‘hospitality pakketten’ aan P1 heeft verkocht. DPG heeft er verder op gewezen dat P1 een reseller is van PG en door PG juist is aangesteld om tickets buiten Nederland te verkopen. Hiertegenover heeft PG de door haar aangevoerde tekortkoming door DGP onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.14.
In de conclusie van antwoord, tevens houdende een eis in reconventie, heeft PG aangevoerd dat DGP in strijd met de op haar rustende verplichtingen heeft gehandeld door na te laten om PG te informeren over de toewijzing van tickets aan XS2. Tijdens de mondelinge behandeling heeft PG dit verweer niet herhaald. Tegenover het standpunt van DGP dat zij op grond van de overeenkomst maximaal 1.000 kaarten aan XS2 mocht verkopen, dat uit een door DGP overgelegde verklaring van XS2 blijkt dat zij 999 tickets van DGP heeft ontvangen en dat DGP XS2 naar PG heeft verwezen voor de aankoop van aanvullende tickets, heeft PG de juistheid van haar (eerdere) stelling op dit punt onvoldoende concreet gemaakt, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
4.15.
Tussenconclusie is dat voorshands niet aannemelijk is dat PG de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden op de grond dat DGP de exclusiviteitsafspraken heeft geschonden.
Tekortkoming consignatieverkoop
4.16.
Verder heeft PG naar voren gebracht dat partijen zijn overeengekomen dat PG een ongelimiteerd recht heeft om tickets aan DGP terug te geven voor consignatieverkoop (de ‘consignment resale’) en dat DGP dat recht heeft geschonden. Volgens PG hebben partijen in de overeenkomst afgesproken dat DGP gedurende een tweetal specifieke in de overeenkomst genoemde periodes de tickets van PG zou verkopen en heeft DGP de eerste periode geannuleerd en in de tweede periode uitsluitend haar eigen tickets en niet die van PG verkocht, althans heeft zij onvoldoende inzicht gegeven in de aantallen tickets die zij voor PG heeft verkocht.
4.17.
DGP heeft hiertegenover gesteld dat partijen in onderling overleg hebben besloten om de consignatieverkoop voor de eerste verkoopcyclus te annuleren en dat DGP in het kader van de tweede verkoopcyclus 10.000 tickets van PG voor consignatieverkoop heeft geaccepteerd. Daarbij heeft DGP toegelicht dat zij de door PG geretourneerde tickets heeft gepromoot door e-mailberichten aan haar database, door berichten op sociale media en door het installeren van een pop-up op haar website. DGP heeft daarnaast betwist dat partijen afspraken hebben gemaakt over de manier waarop de consignatieverkoop moest worden uitgevoerd en dat partijen zijn overeengekomen dat DGP voorrang zou moeten verlenen aan de door PG in consignatie gegeven tickets en erop gewezen dat de overeenkomst daaromtrent geen nadere verplichtingen voor DPG inhoudt. Ten slotte heeft DGP zich op het standpunt gesteld dat zij al in haar correspondentie aan PG heeft meegedeeld dat zij informatie aan PG zal verstrekken met betrekking tot de status van de consignatieverkopen en dat zij hier inmiddels ook toe over is gegaan.
4.18.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat PG tegenover het gemotiveerde standpunt van DGP niet aannemelijk heeft gemaakt dat DGP tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen met betrekking tot de consignatieverkoop.
Schending mededingingsrecht
4.19.
PG heeft zich op het standpunt gesteld dat DGP door middel van de overeenkomst beperkingen aan PG heeft opgelegd die in strijd zijn met het Europese en Nederlandse mededingingsrecht. Deze beperkingen bestaan volgens PG uit een verbod om tickets onder de door DGP opgelegde minimumprijs te verkopen en uit een beperking met betrekking tot de wederverkoop van tickets doordat PG haar sub-resellers moet verbieden om tickets zonder toestemming van DGP aan andere resellers te verkopen. Hierdoor worden de prijzen hoog gehouden en wordt iedere vorm van prijsconcurrentie uitgesloten en daarmee is de overeenkomst nietig, aldus PG.
4.20.
DGP heeft naar voren gebracht dat PG heeft nagelaten om aannemelijk te maken dat sprake is van schending van het mededingingsrecht. Daarbij heeft DGP gesteld dat zogenoemde verticale overeenkomsten (zoals die tussen partijen) doorgaans minder schadelijk zijn voor de mededinging en dat PG niet heeft aangetoond dat een verticale prijsafspraak en een eventuele beperking van de concurrentie tussen resellers van tickets voor de Dutch GP ook effect hebben gehad op de concurrentie tussen de Dutch GP en andere evenementen op de markt. Verder heeft DGP steeds benadrukt dat zij de bepalingen 9.2 (ii), 9.3 (ii) en 9.4 (iii) uit de overeenkomst nooit heeft gehandhaafd en dat zij dit ook niet zal doen. Met betrekking tot het bepaalde in artikel 9.4 (ii) van de overeenkomst heeft DGP gesteld dat PG die bepaling te strikt uitlegt en dat DGP in de praktijk, op één uitzondering na, steeds een positief advies heeft uitgebracht over de door PG voorgedragen sub-resellers, zodat PG op dit punt niet is beperkt in haar keuzes.
4.21.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door DGP heeft PG naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende concreet gemaakt dat de gehele overeenkomst vanwege de daarin opgenomen bepalingen met betrekking tot de mededinging nietig zou zijn. Dit geldt te meer nu DGP naar voren heeft gebracht dat een eventuele in de overeenkomst opgenomen beperking in strijd met het mededingingsrecht hooguit tot gevolg kan hebben dat de betreffende bepaling nietig is en niet de overeenkomst als geheel, omdat de bepalingen met betrekking tot de mededingen niet in een onverbrekelijk verband met de overige bepalingen van de overeenkomst staan. Dit standpunt overtuigt voorshands, vooral vanwege het door DPG ingenomen onbetwiste standpunt dat zij de gewraakte bepalingen niet heeft gehandhaafd het afgelopen jaar.
4.22.
Voor zover PG aan de ontbinding mede ten grondslag heeft gelegd dat DGP clausules aan PG heeft opgedrongen waarvan nu is gebleken dat deze, ondanks de expliciete bevestiging van DGP voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst dat geen sprake was van illegale clausules, het Europese en het Nederlandse mededingingsrecht schenden, wordt zij ook in dat standpunt niet gevolgd. Dit bezwaar van PG betreft de totstandkoming van de overeenkomst en niet de nakoming ervan.
4.23.
De voorzieningenrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat er in het kader van deze kortgedingprocedure niet zonder meer van uit kan worden gegaan dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat PG de overeenkomst terecht buitengerechtelijk heeft ontbonden. De door PG gestelde tekortkomingen zijn daarvoor onvoldoende aannemelijk geworden, althans te gering, en deze rechtvaardigen daarom vooralsnog niet dat het risico voor het niet-verkopen van de tickets, dat op grond van de overeenkomst op PG rust, bij DGP komt te liggen. Bij die stand van zaken kan in het midden blijven of, zoals DGP heeft gesteld, PG de overeenkomst vanwege schuldeisersverzuim sowieso niet mocht ontbinden.
4.24.
Een en ander betekent dat PG gehouden is om aan haar betalingsverplichting aan DGP te voldoen. DGP heeft voldoende concreet gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij betaling, vanwege haar eigen betalingsverplichtingen ten opzichte van haar leveranciers. Verder is genoegzaam gebleken dat DGP financieel in staat is om het door PG te betalen bedrag terug te betalen als in een bodemprocedure anders zou worden geoordeeld, zodat van een relevant restitutierisico geen sprake is. Daartegenover weegt het belang van PG om (nog) niet te betalen in afwachting van de uitkomst van een bodemprocedure minder zwaar. Dit betekent dan aan de in 4.5. vermelde voorwaarden voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is voldaan.
4.25.
In de omstandigheid dat partijen tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling hebben afgesproken dat PG een ‘proof of funds’ en een bankgarantie ten bedrage van € 3.000.000,-- aan DGP zal verstrekken, ziet de voorzieningenrechter – mede in het licht van de betwisting van de hoogte van de geldvordering door PG – aanleiding om de vordering tot een bedrag van € 3.000.000,-- toe te wijzen. Partijen zijn het er gelet op die afspraak immers kennelijk over eens dat, na vermindering van de koopsom in verband met door DGP in consignatie genomen verkochte tickets en andere posten, dit bedrag resteert.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.26.
DGP heeft aanspraak gemaakt op een vergoeding van de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, nu zij incassomaatregelen heeft getroffen, waaronder het versturen van (sommatie)brieven.
4.27.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat DGP niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden waarvan zij betaling vordert meer omvatten dan het sturen van een (eventueel herhaalde) sommatiebrief, het doen van een schikkingsvoorstel of het samenstellen van het dossier, voor welke werkzaamheden de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een vergoeding bieden. DGP heeft niet onderbouwd dat daarnaast nog kosten zijn gemaakt voor werkzaamheden die buiten de reikwijdte van die vergoeding vallen. De vordering wordt daarom afgewezen.
Nakoming van de overeenkomst
4.28.
DGP heeft gevorderd om PG te veroordelen tot nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst, met betrekking tot zowel de Dutch GP 2024 als de Dutch GP 2025. Volgens DGP blijkt uit het handelen van PG dat zij zich niet langer actief inzet om tickets te verkopen, te meer nu zij heeft geweigerd om consignatietickets terug te nemen voor verkoop en zij op haar website met betrekking tot bepaalde tickets heeft vermeld dat deze uitverkocht zijn. Nu PG de overeenkomst heeft ontbonden gaat DGP ervan uit dat PG haar verplichtingen in 2025 evenmin zal nakomen.
4.29.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat PG met betrekking tot de Dutch GP 2024 voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich ervoor inspant om nog zoveel mogelijk kaarten te verkopen. Zij heeft deze inspanningen gemotiveerd toegelicht in haar e-mailbericht van 2 augustus 2024 (zie hiervoor in 2.19.), waarvan de inhoud door DGP niet is weersproken. Tegen die achtergrond heeft DGP onvoldoende aannemelijk gemaakt welk (spoedeisend) belang zij heeft bij een veroordeling van PG tot nakoming van dat onderdeel van de overeenkomst. De daartoe strekkende vordering wordt daarom afgewezen.
4.30.
Vervolgens wordt de vordering van DGP die betrekking heeft op 2025 beoordeeld.
Met betrekking tot de Dutch GP 2025
4.31.
Met haar stelling dat de ticketverkoop van de Dutch GP 2025 al op korte termijn (in oktober 2024) van start gaat, terwijl gevreesd moet worden dat PG zich niet langer gebonden acht aan de overeenkomst, heeft DGP haar spoedeisend belang bij haar vordering ten aanzien van de Dutch GP 2025 genoegzaam onderbouwd.
4.32.
DGP heeft gesteld dat uit de niet-nakoming van de verplichtingen met betrekking tot 2024 en de ontbinding van de overeenkomst door PG moet worden afgeleid dat PG ook de afspraken voor 2025 niet zal nakomen, zodat zij tot die nakoming moet worden verplicht. Deze verplichting vloeit echter al voort uit de naar voorlopig oordeel nog steeds bestaande overeenkomst. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan die nakoming thans een dwangsom te verbinden, zoals DGP heeft gevorderd. Daarvoor is van belang dat deze niet door partijen is overeengekomen, maar ook dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat er van de zijde van GP, gelet op alle relevante omstandigheden van het geval, gerechtvaardigde aanpassingen aan de overeenkomst zullen worden voorgesteld. Gelet op de omstandigheid dat de verkoop van de internationale tickets voor de Dutch GP 2024 is achtergebleven bij de verwachtingen van beide partijen en de discussie over de mededingingsrechtelijke clausules, weegt het belang van GP om de mogelijkheid te hebben te onderhandelen over eventuele aanpassingen van de overeenkomst, hetgeen zij kennelijk wenst, zwaarder dan het belang van DGP bij het onverkort houden van PG aan de overeenkomst in de huidige vorm op straffe van een dwangsom. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat partijen voordat de (weder)verkoop van de tickets voor de Dutch GP 2025 in oktober 2024 van start gaat nog ruim de tijd hebben om met elkaar in overleg te treden over de wijze waarop de samenwerking in 2025 zou kunnen worden voortgezet. Bij die stand van zaken is een veroordeling van PG tot nakoming van de overeenkomst voor zover die betrekking heeft op de Dutch GP 2025 niet op zijn plaats. De daartoe strekkende vordering wordt dan ook afgewezen.
4.33.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat PG zal worden veroordeeld tot betaling aan DGP van een bedrag van € 3.000.000,-- en dat de overige vorderingen worden afgewezen.
4.34.
PG is de overwegend in het ongelijk gestelde partij en zij moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van DGP worden begroot op:
- dagvaarding
€
112,37
- griffierecht
€
9.825,--
- salaris advocaat
€
1.107,--
- nakosten
€ 139,--
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
€
11.183,37
4.35.
PG heeft gevorderd om DGP te veroordelen tot afgifte van de in de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, omschreven bescheiden. Volgens PG heeft zij belang bij die bescheiden om de aard en de omvang van de schending van de overeenkomst door DGP vast te kunnen stellen.
4.36.
DGP heeft allereerst betwist dat PG een spoedeisend belang heeft. DGP heeft aangevoerd dat PG niet heeft onderbouwd waarom zij geen bodemprocedure zou kunnen afwachten. Verder heeft DGP betoogd dat PG geen rechtmatig belang heeft bij de gevraagde stukken. Daar komt volgens DGP nog bij dat de door PG gevorderde stukken gedeeltelijk vertrouwelijke gegevens bevatten, terwijl een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder de gevraagde stukken gewaarborgd is, omdat PG al beschikt over de overeenkomst waarop zij haar vorderingen baseert en over gegevens met betrekking tot Verstappen Travel en XS2.
4.37.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat DGP de vordering van PG daarmee gemotiveerd heeft weersproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft PG hierop niet gereageerd, anders dan door te stellen dat DGP de door PG verlangde informatie nog altijd niet heeft verstrekt. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat PG haar stellingen ter onderbouwing van de vordering onvoldoende gemotiveerd heeft gehandhaafd en dat zij haar belang bij toewijzing van de vordering, tegenover de gemotiveerde betwisting door DGP, onvoldoende heeft onderbouwd. De vordering wordt daarom afgewezen.
4.38.
PG is in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van DGP worden begroot op:
- salaris advocaat
€
1.107,--
- nakosten
€ 139,--
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
€
1.246,--