2
Verzoeken van de verdediging en reactie van de officieren van justitie
De verdediging heeft – kort samengevat – de rechtbank (deels opnieuw) verzocht om:
primair:
aanhouding van de onderhavige strafzaak in afwachting van de antwoorden van de Hoge Raad op prejudiciële vragen die in andere strafzaken over de onderhavige materie zijn gesteld;
subsidiair:
te beslissen op de navolgende onderzoekswensen, waarbij de rechtbank tevens een inhoudelijk oordeel geeft over de uitleg van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Dit betreffen de volgende onderzoekswensen:
- het onder ede horen van de getuigen [nummer 1] , [getuige 1] [nummer 2] en [nummer 3] en [getuige 2] ;
- het verstrekken van de volgende stukken aan de verdediging:
a. a)de volledige BOB-dossiers en zaaksdossiers van onderzoeken [onderzoek naam 1] , [onderzoek naam 2] en [onderzoek naam 3] ;
b)de stukken bevolen door de Franse rechter(s);
c)de processen-verbaal van bevindingen omtrent de ondersteuning bij de uitoefening van opsporingsbevoegdheden ten aanzien van Sky ECC;
d)de schriftelijke verslaglegging van (het vergelijken van) de hashing/hash-waardes alsmede de JSON-bestanden van die informatie;
e)het proces-verbaal van toestemming van de Amsterdamse rechter(s)-commissaris(sen) en de verslaglegging van de gemaakte zoekslagen in de onderhavige zaak;
f)de volledige Sky ECC-dataset, althans subsidiair alle chats van de accounts die in de onderhavige zaak voorkomen, alsmede die van het cluster-onderzoek (inclusief metadata/APN-gegevens);
g)de processen-verbaal van identificatie van alle Sky ECC-accounts in het onderhavige onderzoek voor zover deze er zijn, evenals de zaaksdossiers van die personen;
h)de processen-verbaal van volledigheid van alle (meta)data van de accounts die in het onderhavige onderzoek voorkomen, zoals het proces-verbaal inzake [naam] , dan wel het laten opmaken van die processen-verbaal voor zover deze nog niet bestaan;
voorwaardelijk:
indien het onder g genoemde verzoek niet wordt toegewezen, het horen van alle gebruikers van deze Sky ECC-accounts als getuigen. De verdediging heeft deze tot dusver gespecificeerd tot 39 gebruikers.
De officieren van justitie hebben de rechtbank uitdrukkelijk verzocht om te beslissen op de voorliggende onderzoekswensen van de verdediging en om te bepalen dat de zaak op een volgende zitting inhoudelijk kan worden behandeld. Ten aanzien van alle onderzoekswensen hebben de officieren van justitie zich verzet tegen de inwilliging daarvan.
Voor de verdere inhoud van de verzoeken en de verschillende standpunten wordt hier verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en de daaraan gehechte stukken.
3. Beoordeling
Beoordeling van het primaire verzoek
De verdediging heeft gevraagd om aanhouding van de onderhavige strafzaak in afwachting van de antwoorden van de Hoge Raad op prejudiciële vragen die in andere strafzaken over de onderhavige materie zijn gesteld.
De rechtbank wijst om de na volgende redenen het aanhoudingsverzoek af.
Artikel 553, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
De rechter kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van een betrokken procespartij de Hoge Raad een rechtsvraag stellen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, indien een antwoord op deze vraag nodig is om te beslissen en aan de beantwoording van deze vraag bijzonder gewicht kan worden toegekend, gelet op het met de vraag gemoeide zaaksoverstijgend belang.
Ten aanzien van de inmiddels gestelde prejudiciële vragen, is niet reeds nu aan te nemen dat de Hoge Raad die zal kwalificeren als rechtsvragen in de zin van artikel 553, eerste lid Sv en dat een prejudiciële procedure zal volgen.
Uit het aanhoudingsverzoek volgt dat de inmiddels gestelde rechtsvragen in de kern betrekking hebben op de toepassing van het vertrouwensbeginsel en/of de reikwijdte daarvan. Daarover is recente jurisprudentie van de Hoge Raad beschikbaar (2010/2022) waarin duidelijk uitleg wordt gegeven over de aspecten van toepassing en reikwijdte.
Bovendien dwingt geen rechtsregel tot het aanhouden van de behandeling van de zaak om het enkele feit dat prejudiciële vragen zijn gesteld of zullen worden gesteld.
Dat door buitenlandse rechters uitspraken worden of zijn gedaan in EncroChat- en/of Sky ECC-zaken maakt het bovenstaande niet anders.
Beoordeling van de subsidiair gedane onderzoekswensen
De verdediging heeft gevraagd om het onder ede horen van de getuigen [nummer 1] , [getuige 1] [nummer 2] en [nummer 3] en [getuige 2] en om het verstrekken van de hierboven genoemde stukken a tot en met h.
Voor zover de verzoeken zien op de rechtmatigheid van de verkrijging van de Sky-data in
Frankrijk, stuiten die naar het voorlopig oordeel van de rechtbank af op het interstatelijk
vertrouwensbeginsel. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel brengt volgens vaste
rechtspraak namelijk met zich dat ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de
uitvoering plaatsvindt onder de verantwoordelijkheid van de autoriteiten van een andere tot
het EVRM toegetreden staat (in dit geval Frankrijk), de taak van de Nederlandse strafrechter
ertoe beperkt is te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de
strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op
een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het behoort niet tot
de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit Franse
onderzoek is uitgevoerd strookt met de daarvoor in Frankrijk geldende rechtsregels noch of
de Franse rechter de genoemde machtiging heeft kunnen verlenen.
Op dit moment heeft de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de hack van Sky
heeft plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van Nederland.
Een Nederlandse inbreng daarbij maakt overigens ook niet dat de inzet van interceptiemiddelen die (deels) gebruik maken van die Nederlandse inbreng ook onder verantwoordelijkheid van Nederland heeft plaatsgevonden: het is (gelet op de brief van 2 juni 2022) de Franse rechter die, op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie, de rechtmatigheid van de inzet van de interceptiemiddelen heeft getoetst en goed bevonden. Dat betekent dat naar het voorlopig oordeel van de rechtbank het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Dit maakt dat de rol van de strafrechter ertoe beperkt is te waarborgen dat de wijze waarop de resultaten van de Sky-hack in de onderhavige strafzaak worden gebruikt geen inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. De rechtbank ziet in het dossier vooralsnog geen aanwijzingen waaruit zou kunnen blijken dat in het Franse onderzoek sprake is geweest van een schending van artikel 6 EVRM dan wel van een schending van artikel 8 EVRM die zodanig ernstig is dat deze tevens een schending van artikel 6 EVRM oplevert. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is naar het voorlopig oordeel van de rechtbank dan ook onverkort van toepassing en brengt mee dat de Nederlandse strafrechter erop moet vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 EVRM heeft plaatsgevonden en dat nader onderzoek daar naar vooralsnog niet aan de orde is.
De rechtbank deelt het standpunt van de verdediging dat er geen effective remedy in Frankrijk zou zijn niet. Dat aan het gebruik van deze remedy voor sommige personen nadelen kleven die het gebruik ervan voor hen onwenselijk maken, doet niet aan het voorhanden zijn van die remedy af.
Ook een beroep op het beginsel van equality of arms slaagt niet. Het beginsel van equality
of arms brengt mee dat de verdediging toegang moet krijgen tot het bewijs en in beginsel
ook tot stukken die kunnen zien op onrechtmatigheden in het onderzoek. Het beginsel bevat echter geen onbeperkt recht op kennisname van stukken of het horen van getuigen. Dat dit recht zich uitstrekt tot stukken met betrekking tot het Franse opsporingsonderzoek en de
internationale samenwerking binnen het JIT, zou betekenen dat de Nederlandse strafrechter
alsnog via de ‘achterdeur’ van de equality of arms de rechtmatigheid van het Franse
strafrechtelijke optreden zou kunnen toetsen. Dit is naar het voorlopig oordeel van de
rechtbank in strijd met de bedoeling van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Voor zover
de verdediging het ontbreken van de verzochte Franse stukken dus op zichzelf als een
schending van artikel 6 EVRM heeft aangemerkt, stuit dit vooralsnog eveneens af op het
vertrouwensbeginsel.
Voor zover het verzoek niet ziet op de rechtmatigheid van de verkrijging van de Sky-data is de rechtbank ten aanzien van de genoemde getuigen van oordeel dat de verdediging ontoereikend heeft gemotiveerd waarom het horen van een of meer van hen overigens kan bijdragen aan de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Gelet hierop ziet de rechtbank op dit moment geen belang bij het horen van een of meer van deze getuigen.
Ten aanzien van de andere wensen die de verdediging heeft gedaan is voor zover die niet zien op de rechtmatigheid van de verkrijging van Sky-data niet concreet onderbouwd waarom deze stukken in de zaak van de verdachte van belang zijn voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv.
De verzoeken worden daarom afgewezen.
Beoordeling van het voorwaardelijke verzoek
Nu het onder g genoemde verzoek wordt afgewezen, is het voorwaardelijke verzoek van de verdediging aan de orde om alle 39 gebruikers van de desbetreffende anonieme Sky ECC-accounts als getuigen te horen.
De rechtbank stelt voorop dat de uitlatingen van deze tegencontacten in de chats niet kunnen worden aangemerkt als buiten de aanwezigheid van de verdediging afgelegde getuigenverklaringen, waarvoor geldt dat van de verdediging geen nadere onderbouwing van het belang bij het oproepen en horen van de betreffende personen mag worden verlangd (ECLI:NL:HR:2022:177). De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdediging in staat mag worden geacht om reeds nu op basis van de chats die zij in haar bezit heeft de (ir)relevantie van het horen van de gebruiker van een bepaald, anoniem Sky-account voor de onderhavige strafzaak te onderbouwen. De rechtbank stelt evenwel vast dat de verdediging geen op de specifieke gebruikers van de Sky- accounts toegespitste motivering heeft gegeven van het concrete belang van hun verklaringen voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv.
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat zij de tegencontacten wil horen omdat de tegencontacten zouden kunnen bevestigen dat de verdachte niet (steeds) de gebruiker was van Sky-ID [nummer 4] geldt dat de verdediging geen enkel concreet aanknopingspunt heeft aangereikt ter onderbouwing van de juistheid van die stelling. Hierbij betrekt de rechtbank dat de verdediging de juistheid van het proces-verbaal van identificatie waarin is verwoord dat de verdachte gedurende de looptijd van het account de gebruiker is geweest, niet heeft betwist en dat de verdachte zelf zich tot dusver steeds heeft beroepen op zijn zwijgrecht.
Bij deze stand van zaken wijst de rechtbank het verzoek daarom af.
Het vervolg van de strafzaak
De rechtbank is bij deze stand van zaken van oordeel dat de zaak gereed is voor inhoudelijke behandeling en zal daarom met partijen een datum en tijd daarvoor plannen.