Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBDHA:2025:10223

Op 12 June 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 09/183490-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:10223. De plaats van zitting was Den Haag.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
09/183490-24
Datum uitspraak:
12 June 2025
Datum publicatie:
12 June 2025

Indicatie

Woordvoerder voorzitter Tweede Kamer vrijgesproken van lekken vertrouwelijke informatie uit Presidium Tweede Kamer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummer: 09/183490-24

Datum uitspraak: 12 juni 2025

Tegenspraak

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] ,

BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1
Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 februari 2025 (regie), 15 mei 2025 (inhoudelijke behandeling) en 2 juni 2025 (sluiting onderzoek).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. R. Malewicz naar voren is gebracht.

2
De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

zij op of omstreeks 28 september 2022 te 's-Gravenhage en/of Amsterdam, althans in Nederland, enig geheim, waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij uit hoofde van haar ambt en/of beroep, te weten als persvoorlichter en/of woordvoerder van de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, verplicht was het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door opzettelijk vertrouwelijke informatie, te weten het op 28 september 2022 genomen besluit van het Presidium van de Tweede Kamer der Staten Generaal tot het instellen van een onderzoek naar een voormalig Kamervoorzitter, dat op dat moment slechts bekend was binnen een zeer kleine groep van personen die daar ambtshalve van op de hoogte waren en waarvan zij, verdachte, in haar ambt en/of beroep kennis droeg, door te geven/te verstrekken aan een of meer journalist(en) van dagblad NRC, voordat dit besluit kenbaar was gemaakt aan betrokkenen en/of openbaar was gemaakt.

3
Inleiding

Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.

Op 22 februari 2022 en 27 juli 2022 hebben het Presidium en het Management Team (MT) van de Tweede Kamer der Staten-Generaal anonieme brieven ontvangen over een sociaal onveilige werksfeer binnen de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer. Op 14 september 2022 zijn deze brieven besproken tijdens de vergadering van het Presidium. Na deze vergadering hebben [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] , destijds de voorzitter, respectievelijk de griffier van de Tweede Kamer, aan de landsadvocaat gevraagd om een advies uit te brengen over eventuele vervolgstappen. De landsadvocaat heeft op 23 september 2022 een advies uitgebracht. Op 26 september 2022 zijn de leden van het Presidium bij elkaar gekomen om het advies samen met de landsadvocaat te bespreken.

In de ochtend van 28 september 2022 heeft opnieuw een vergadering van het Presidium plaatsgevonden waarin, naar aanleiding van het advies van de landsadvocaat, unaniem is besloten een feitenonderzoek naar voormalig Kamervoorzitter [naam 3] (hierna: [naam 3] ) in te stellen (hierna: het besluit).

Later op de dag is een aantal leden van het MT bijeengekomen om te bespreken welke verdere stappen dienden te worden genomen, onder meer in de communicatie naar de media, de Tweede Kamer en [naam 3] . Hiertoe hebben zij verschillende scenario’s en strategieën uitgedacht. De verdachte was ook bij dit ‘scenariogesprek’ aanwezig. Zij was op dat moment als zzp’er ingehuurd als één van de twee woordvoerders van [naam 1] .

In de avond van 28 september 2022 omstreeks 20:37 uur hebben journalisten [journalist 1] (hierna: [journalist 1] ) en [journalist 2] van het NRC een nieuwsbericht gepubliceerd met de titel:

“Onderzoek naar mogelijk grensoverschrijdend gedrag oud-Kamervoorzitter [naam 3] ”.

Op 3 oktober 2022 heeft [naam 1] aangifte gedaan van het lekken aan de media van vertrouwelijke informatie over het besluit en de hieraan ten grondslag liggende stukken.

In de periode daarna is de rijksrecherche een onderzoek gestart. Tot april 2024 leken er geen concrete aanwijzingen te zijn met betrekking tot de vraag wie de informatie aan de media heeft gelekt. Op 30 april 2024 is de verdachte concreet bij de rijksrecherche in beeld gekomen. De secretaris van het Presidium heeft die dag tegenover de rijksrecherche verklaard dat de verdachte tijdens het ‘scenariogesprek’ van 28 september 2022 zelf had geopperd om het besluit aan de media te lekken.

4
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
4.1

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat al bij de aanvang van het onderzoek de mogelijkheid bestond dat een politicus de informatie heeft gelekt, waar nu de verdachte van wordt verdacht. Om deze reden had het Protocol inzake de behandeling van aangiften bij een ministerie, het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad tegen leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen (hierna: het Protocol) moeten worden gevolgd. Op grond van het Protocol had het openbaar ministerie de zaak moeten doorsturen naar de minister van Veiligheid en Justitie en had het openbaar ministerie niet zomaar mogen overgaan tot de vervolging van de verdachte.

4.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is. Er waren geen duidelijke concrete aanwijzingen voor het lekken van informatie door een politicus. Het openbaar ministerie mocht daarom gewoon onderzoek doen en, naar aanleiding van dat onderzoek, overgaan tot de vervolging van de verdachte.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

In 2017 is het Protocol door de minister van Justitie en Veiligheid (toen minister van Veiligheid en Justitie) vastgesteld. In het Protocol is omschreven op welke wijze wordt omgegaan met aangiftes betreffende ambtsdelicten van bewindspersonen en Kamerleden die binnenkomen bij een minister, het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

Het Protocol is vastgesteld, omdat er nog geen wettelijke regeling bestond over de fase voorafgaand aan een last tot vervolging door de Kroon. Het Protocol voorziet in een praktische richtlijn hoe betrokken instanties in die fase kunnen omgaan met een aangifte tegen een minister, staatssecretaris of Kamerlid. Voor aangiften die binnenkomen bij het openbaar ministerie of de politie geldt het volgende. De officier van justitie beoordeelt of er sprake is van een aangifte, in de zin van een melding die betrekking heeft op een concrete gedraging die een bepaald strafbaar feit oplevert. Indien de officier van justitie oordeelt dat hier geen sprake van is, laat hij dit weten aan de aangever. Als de aangifte niet voldoende concreet is maar de officier van justitie wel het vermoeden heeft dat er sprake kan zijn van een aangifte, bericht hij dit aan de aangever met het verzoek om een concretisering. Indien er wel sprake is van een aangifte, beoordeelt de officier van justitie of er sprake is van een ambtsdelict door een bewindspersoon of Kamerlid.

Uit de toelichting bij het Protocol - in het bijzonder de toelichting op vraag 2b - volgt dat uit de aangifte nadrukkelijk naar voren zal moeten komen dat er (mogelijk) sprake is van een ambtsdelict begaan door een bewindspersoon of Kamerlid. Als hiervan geen sprake is, is het Protocol niet van toepassing en kan het openbaar ministerie de aangifte verder behandelen. Dit is slechts anders als uit het feitencomplex het nadrukkelijke vermoeden rijst dat sprake is van een ambtsdelict begaan door een bewindspersoon of Kamerlid. In dat geval dient het openbaar ministerie de aangifte door te sturen naar de minister van Justitie en Veiligheid.

In deze zaak heeft [naam 1] op 3 oktober 2022 per brief aangifte gedaan van het lekken van vertrouwelijke informatie over het besluit van het Presidium tot het instellen van een onderzoek naar een voormalig Kamervoorzitter, alsmede de hieraan ten grondslag liggende stukken, aan de media. Tevens werd aangifte gedaan van het lekken van vertrouwelijke informatie aan de persoon betrokken in het onderzoek. De aangifte werd mede gedaan namens het Presidium en richtte zich tegen (een) onbekende dader(s). Op verzoek van het openbaar ministerie heeft op 13 oktober 2022 per brief een nadere concretisering van de aangifte plaatsgevonden.

De rechtbank stelt vast dat de aangifte zich richtte tegen (een) onbekende dader(s) en niet tegen een specifiek(e) bewindspersoon of Kamerlid. In de aangifte is toegelicht dat de stukken op verschillende manieren zijn verspreid. Daarbij kan volgens de aangeefster aan diverse ‘locaties’ worden gedacht, waaronder de voorzitter en leden van het Presidium en diens secretariaten, het advocatenkantoor [advocatenkantoor] en diens secretariaat, de griffier van de Tweede Kamer en diens secretariaat, het hoofd van de stafdienst HR van de Tweede Kamer en de concernjurist van de Tweede Kamer.

In de aangifte noch in de concretisering daarvan is enig vermoeden uitgesproken over de exacte locatie van het lek of de persoon die dat zou hebben gedaan. Onder de genoemde ‘locaties’ waar gelekt zou kunnen zijn bevinden zich naast de leden van het Presidium (zijnde Kamerleden) potentieel nog talloze andere personen, niet zijnde Kamerlid of bewindspersoon, die op de hoogte waren, of zouden kunnen zijn geweest, van de vertrouwelijke informatie. Gelet op het voorgaande was naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van een nadrukkelijk vermoeden van een ambtsdelict begaan door een bewindspersoon of Kamerlid. Het enkele gegeven dat Kamerleden op de hoogte waren van de vertrouwelijke informatie levert dit nadrukkelijke vermoeden in elk geval niet op.

Gelet op het voorgaande is het Protocol niet van toepassing en kon het openbaar ministerie de aangifte behandelen. Het openbaar ministerie mocht naar aanleiding van deze aangifte dus onderzoek doen en, naar aanleiding van dat onderzoek, overgaan tot de vervolging van de verdachte.

Conclusie Het verweer wordt verworpen. Het openbaar ministerie is ontvankelijk.

Beslissing

5
De bewijsbeslissing
5.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.

5.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.

5.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen en overweegt daartoe als volgt.

Het onderzoek naar aanleiding van de aangifte heeft belastende omstandigheden opgeleverd die wijzen op mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij het lekken van het besluit van het Presidium op 28 september 2022 aan (een) journalist(en) van het NRC. In het oog springen met name de volgende omstandigheden:

- De verdachte heeft de eerste versie van het advies van de landadvocaat op twee verschillende e-mailadressen toegestuurd gekregen, terwijl het nieuwsbericht van het NRC op 28 september 2022 te 20.37 uur vermeldt dat dat advies is ingezien.

- De verdachte is vlak na de besluitvorming van het Presidium in de ochtend van

28 september 2022 op de hoogte gebracht van het besluit.

- De verdachte heeft hierna, op dezelfde dag, deelgenomen aan het ‘scenario-gesprek’, waarin ook is gesproken over de optie om over het besluit te lekken aan de media.

- De verdachte is daarna naar Amsterdam afgereisd, net zoals op de dag daarvoor.

- De verdachte heeft op 26, 27 en 28 september 2022 telefonisch contact gehad met [journalist 1] . In het begin van de avond van 28 september 2022, vlak voor de plaatsing van het nieuwsbericht, heeft de verdachte telefonisch contact gehad met [naam 4] , [naam 1] en [journalist 1] , waarbij deze vier personen achtereenvolgens elkaar bellen.

De rechtbank is echter van oordeel dat deze omstandigheden, ook in onderling verband en samenhang bezien, niet het overtuigende bewijs opleveren dat de verdachte het op 28 september 2022 genomen besluit van het Presidium heeft gelekt. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.

Vooropgesteld wordt dat het onderzoek van de rijksrecherche en het daaruit voortgevloeide dossier een aantal belangrijke beperkingen kennen. Eén van deze beperkingen is dat het onderzoek zich, hoe begrijpelijk wellicht ook, niet heeft gefocust op alle personen die in het kader van een lek vanuit het Presidium van belang zouden kunnen zijn. Bij de bewuste vergadering van het Presidium op 28 september 2022 waren volgens het verslag dat daarvan is opgemaakt 10 personen aanwezig. Van die personen zijn enkel de voorzitter ( [naam 1] ) en de griffier ( [naam 2] ) gehoord. Naar de andere aanwezige personen is geen onderzoek verricht; zij zijn niet gehoord, laat staan dat opsporingsmethoden op hen zijn toegepast. Of deze personen een rol, in wat voor zin dan ook, hebben gehad, is dus niet komen vast te staan, maar evenmin of zij relevante informatie hebben over het besluit en het lekken daarvan.

Van 19 personen staat vast dat zij direct op de hoogte waren dan wel indirect op de hoogte zijn geraakt van het besluit van het Presidium van 28 september 2022. Over een vergelijkbaar aantal is geconcludeerd dat zij mogelijk op de hoogte waren van het besluit. In de praktijk kan dit aantal nog vele malen hoger liggen, gelet op onder meer het in het dossier genoemde buddy-systeem (waarbij fracties die niet zijn vertegenwoordigd in het Presidium via een ‘buddy’ in het Presidium op de hoogte worden gehouden van lopende zaken), alsmede gelet op de autorisaties en toegang tot e-mailboxen van voornoemde 19 personen.

Voorts is van belang dat van de personen die zijn gehoord een groot deel terughoudend leek te zijn met het afleggen van een verklaring, in die zin dat zij vermoedelijk niet het achterste van hun tong hebben laten zien. Meerdere personen die zijn gehoord hebben voorts verklaard dat het (veel) vaker is voorgekomen dat vertrouwelijke informatie vanuit de Tweede Kamer is gelekt. Uit deze verhoren komt een beeld naar voren van een organisatie waarin maar weinig informatie daadwerkelijk vertrouwelijk behandeld wordt en blijft. De manier van communiceren zou onderling bekend staan als ‘binnen is buiten’ en ‘zo lek als een mandje’.

Al het voorgaande geeft naar het oordeel van de rechtbank aanleiding om behoedzaam om te gaan met de verkregen onderzoeksresultaten zoals deze zich in het dossier bevinden.

Ten aanzien van het onderzoek overweegt de rechtbank voorts als volgt.

Het onderzoek bestaat uit twee delen. Het eerste deel van het onderzoek heeft gelopen vanaf (grofweg) de aangifte van [naam 1] op 3 oktober 2022 tot 30 oktober 2023 en heeft bestaan uit het horen van diverse personen, met name (top)ambtenaren die werkzaam zijn bij de Tweede Kamer, en onderzoek naar telefoon- en mailgedrag. De rijksrecherche concludeert aan het einde van het eerste deel van het onderzoek dat uit de verklaringen een diffuus beeld naar voren komt, dat concrete onderzoeksgegevens (zoals historische verkeersgegevens van telefoons) gedeeltelijk ontbreken en dat er naast de personen die in het onderzoek zijn betrokken een onbekend aantal (“dark number”) personen is van wie, om uiteenlopende redenen, niet kan worden vastgesteld in hoeverre zij beschikten over informatie en met wie zij contact hebben gehad.

De verdachte is na dit deel van het onderzoek niet als verdachte aangemerkt, waarbij kennelijk ook in aanmerking is aangenomen dat zij als woordvoerder (van [naam 1] , maar ook van andere personen) geregeld contact met journalisten had en dat haar contacten met [journalist 1] op 26, 27 en 28 september 2022 ook hierdoor kunnen worden verklaard.

Het onderzoek is vanaf maart 2024 opnieuw opgestart, omdat uit nieuwe informatie bleek dat niet alle ambtenaren alles aan de rijksrecherche hadden verteld, met name over het ‘scenario-gesprek’ op 28 september 2022. Uit nadere getuigenverhoren is vervolgens naar voren gekomen dat de verdachte degene is geweest die tijdens dit gesprek de optie zou hebben genoemd om over het besluit te lekken aan de media, als één van de scenario’s. Naar aanleiding van het nader onderzoek is ook de verdachte als verdachte aangemerkt.

Het is echter de vraag of aan het deelnemen aan zo’n ‘scenario-gesprek’ dan wel het opperen van het scenario om over het besluit te lekken aan de media een doorslaggevende waarde kan worden gehecht, zeker gelet op de functie van de verdachte en het feit dat verschillende deelnemers aan dit gesprek hebben verklaard dat een dergelijk overleg niet ongebruikelijk was.

Ook tussen de twee zittingen in februari en mei 2025 bij de rechtbank is nog nader onderzoek door de rijksrecherche verricht. Zo gaf nieuwe informatie aanleiding te onderzoeken of [naam 4] , die eveneens als verdachte is aangemerkt, heeft geregeld dat hij op 29 september 2022 in het diepste geheim een gesprek met [journalist 1] kon voeren in het gebouw van de Tweede Kamer. Dat gesprek lijkt ook te hebben plaatsgevonden, terwijl het tot dan toe verrichte onderzoek daarvoor geen enkele aanwijzing gaf.

Verder is van belang dat belastende verklaringen van bijvoorbeeld [naam 5] en [naam 3] veel vermoedens en aannames bevatten.

Ten slotte is er weinig bekend over de bezoeken van de verdachte aan Amsterdam op 27 en 28 september 2022. Of zij op 27 september 2022 naar het gebouw van het NRC is gegaan, staat allerminst vast. Verder heeft geen enkele betrokkene verklaard over de inhoud van de hiervoor genoemde telefonische contacten op 26, 27 en 28 september 2022.

Al met al staat vast dat informatie uit de vergadering van het Presidium is gelekt op 28 september 2022 tussen ongeveer 11.00 uur en 20.37 uur. Dit kan op verschillende manieren en/of plaatsen zijn gebeurd: in persoon, in de wandelgangen, telefonisch, via de e-mail, in Den Haag, in Amsterdam of elders.

De rechtbank is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat het overtuigende bewijs voor betrokkenheid van de verdachte bij het lekken van de informatie ontbreekt en zal de verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde.

6
De vordering van de benadeelde partij

[naam 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en een immateriële schadevergoeding van € 1.500,- gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij in haar eer en goede naam is aangetast.

6.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van [naam 3] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft primair verzocht om de vordering van [naam 3] niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair deze vordering af te wijzen.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, wordt vrijgesproken.

Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

7
De beslissing

De rechtbank:

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

bepaalt dat de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;

veroordeelt de benadeelde partij [naam 3] in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar verdediging tegen de vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door

mr. S.M. Krans, voorzitter,

mr. L. Amperse, rechter,

mr. N.F.R. de Rooij, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. V.K.M. Hanssen, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juni 2025.