Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBDHA:2025:11084

Op 25 June 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 09/329435-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:11084. De plaats van zitting was Den Haag.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
09/329435-24
Datum uitspraak:
25 June 2025
Datum publicatie:
24 June 2025

Indicatie

Bewezenverklaring van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummer: 09/329435-24

Datum uitspraak: 25 juni 2025

Tegenspraak

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,

BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] te [plaats] ,

op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] , locatie [locatie] .

1
Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 13 maart 2025 (pro forma) en 11 juni 2025 (inhoudelijke behandeling).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R.J. Balkenende naar voren is gebracht.

2
De tenlastelegging

De verdachte wordt er kort gezegd van verdacht dat hij op 16 oktober 2024 een ontploffing heeft veroorzaakt bij een woning aan de [adres 2] in Den Haag, en daarmee (feit 1) opzettelijk een ontploffing met levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel teweeg heeft gebracht en (feit 2) de bewoners heeft bedreigd met de dood, zwaar lichamelijk letsel en/of brandstichting.

De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I bij dit vonnis gevoegd.

Beslissing

3
De bewijsbeslissing
3.1.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.

3.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken.

3.3.

Gebruikte bewijsmiddelen

De rechtbank komt tot het oordeel dat beide ten laste gelegde feiten bewezen zijn zoals hierna onder 3.5 bewezen wordt verklaard. De rechtbank heeft in bijlage II de wettige bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

3.4.

Bewijsoverwegingen

In aanvulling op de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank het volgende.

Feit 1

De raadsman heeft er onder meer op gewezen dat op de dop van het frisdrankflesje, dat voor de ontploffing is gebruikt, een DNA-mengprofiel is aangetroffen. Naast het DNA van de verdachte zit er DNA van een onbekend gebleven andere persoon op. Bovendien is het flesje waarop dit DNA is aangetroffen een verplaatsbaar object, zodat enkel op grond van het DNA-spoor geen betrokkenheid van de verdachte bij de ontploffing kan worden vastgesteld. Voor het overige is onvoldoende bewijs beschikbaar.

De rechtbank stelt vast dat op de plaats van het delict een gesmolten frisdrankflesje is aangetroffen met daarop een DNA-mengprofiel waarvan de verdachte extreem waarschijnlijk één van de donoren is, dat er bij de verdachte eenzelfde trainingsbroek is aangetroffen als de trainingsbroek van de persoon die op de camerabeelden betrokken bij de ontploffing te zien is, en tot slot dat de verdachte vanuit de gevangenis telefonisch aan een onbekend gebleven persoon heeft verteld dat hij “geronseld” is en “effe heen en weer moest”.

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien dat de verdachte degene is geweest die de ten laste gelegde ontploffing teweeg heeft gebracht.

Feit 2

Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het in het holst van de nacht veroorzaken van een ontploffing bij de voordeur van een woning – dus een uitgang van die woning – waar vier personen en een hond slapen, naar zijn aard zo angstaanjagend is dat dit een strafbare bedreiging oplevert.

3.5.

De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

1

hij op 16 oktober 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht bij een pand, gelegen aan de [adres 2] (toebehorende aan [benadeelde] ), door een brandbaar en explosief voorwerp bij de voordeur van dat pand te leggen en dit vervolgens tot ontbranding te brengen, ten gevolge waarvan dat pand gedeeltelijk is verbrand en een ontploffing is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemd pand en levensgevaar voor zich in voornoemd pand bevindende personen, en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in voornoemd pand bevindende personen te duchten was;

2

hij op 16 oktober 2024 te ’s-Gravenhage [benadeelde] en andere personen heeft bedreigd

met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling en brandstichting,

door een brandbaar en explosief voorwerp bij de voordeur van de woning gelegen aan [adres 2] te leggen en dit vervolgens tot ontbranding te brengen.

Voor zover in de tenlastelegging typ- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5
De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6
De strafoplegging
6.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

6.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd. De verdediging heeft verzocht om de voorlopige hechtenis bij vonnis op te heffen.

6.3.

Het oordeel van de rechtbank

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.

Ernst van het feit

De verdachte heeft midden in de nacht een geïmproviseerd explosief laten afgaan bij de voordeur van een rijtjeshuis midden in een woonwijk, waar vier personen en een hond lagen te slapen. Bij de ontploffing is de voordeur volledig vernield en heeft de deurmat vlam gevat. De rondvliegende glasscherven en rookontwikkeling hebben een levensgevaarlijke situatie opgeleverd voor de bewoners. Een ernstigere afloop is slechts voorkomen doordat de bewoners niet bij de voordeur waren op het moment van de ontploffing en zij meteen in actie zijn gekomen om de brand te blussen. Ter terechtzitting heeft aangeefster indringend verwoord hoe angstig de ontploffing is geweest voor haar en haar gezin, en welke psychische gevolgen de ontploffing tot op de dag van vandaag voor hen heeft.

Deze strafbare feiten raken niet alleen de veiligheid van de direct betrokkenen, maar veroorzaken ook gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Voor de bewoners van de [straatnaam] is het de tweede keer in korte tijd dat zij geconfronteerd worden met een ontploffing in hun straat. Deze lijken te maken hebben met een conflict in het drugscircuit, waarbij als pressiemiddel aanslagen of bedreigingen worden gepleegd tegen mensen die niets met het conflict te maken hebben. De rechtbank vindt het zeer kwalijk dat de verdachte hierin een rol heeft gespeeld.

Strafblad

De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 februari 2025. De verdachte is in de afgelopen jaren meerdere keren veroordeeld tot gevangenisstraffen voor vermogensdelicten. Dit weegt de rechtbank mee in het nadeel van de verdachte.

Persoon van de verdachte

De rechtbank betrekt in haar oordeel het reclasseringsadvies over de verdachte van 5 juni 2025. Volgens de reclassering heeft de verdachte naar eigen zeggen geen hulp nodig. De reclassering ziet bij de verdachte geen motivatie voor hulpverlening of gedragsverandering. Ter terechtzitting heeft de verdachte bevestigd dat hij geen hulp van de reclassering nodig heeft.

Op te leggen straf

Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming betekent. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf gaat de rechtbank uit van eendaadse samenloop van de twee bewezen verklaarde feiten. De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor het teweeg brengen van een ontploffing met levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Daarvoor geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat de verdachte een ontploffing heeft veroorzaakt midden in een dichtbevolkte woonwijk. Ook het strafblad van de verdachte weegt de rechtbank strafverhogend mee.

Omdat de verdachte niet gemotiveerd is om mee te werken aan reclasseringstoezicht, zal de rechtbank geen voorwaardelijk strafdeel opleggen.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 40 maanden passend en geboden, met aftrek van voorarrest.

Afwijzing verzoek opheffing voorlopige hechtenis

Gelet op de op te leggen gevangenisstraf ziet de rechtbank geen reden om de voorlopige hechtenis op te heffen. Het verzoek van de verdediging daartoe wordt daarom afgewezen.

7
De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 18.448,50, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 10.448,50 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade.

7.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen, met uitzondering van de gevorderde autohuurkosten, en dat de immateriële schade tot een bedrag van (4 × € 750,00 =) € 3.000,00 kan worden toegewezen.

7.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit en zich daarom op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering.

7.3

Het oordeel van de rechtbank

Voor het toekennen van schadevergoeding moet voldoende verband bestaan tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden.

Huisvestingskosten

De benadeelde partij vordert € 7.297,25 aan huisvestingskosten die zij voor haar gezin heeft gemaakt omdat haar woning na de ontploffing op last van de burgemeester vier weken is gesloten. De rechtbank wijst dit deel van de vordering toe. De sluiting van de woning houdt rechtstreeks verband met de door de verdachte veroorzaakte ontploffing en de gestelde kosten zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist.

Griffierecht, eigen bijdrage bezwaar, kosten voeding en kleding

Dit ligt naar het oordeel van de rechtbank anders voor de gevorderde kosten voor het juridisch aanvechten van de woningsluiting (griffierecht en eigen bijdrage) en voor de kosten voor voeding en kleding. Dergelijke kosten zijn keuzes die de benadeelde partij zelf heeft gemaakt. De gevorderde kosten houden onvoldoende rechtstreeks verband met de bewezen verklaarde feiten en komen de rechtbank kennelijk ongegrond voor. De rechtbank zal de benadeelde partij voor deze kosten niet-ontvankelijk verklaren.

Autohuur

De gevorderde kosten van (€ 361,40 + € 750,00 + € 236,55 =) € 1.347,95 voor autohuur wijst de rechtbank toe. De benadeelde partij heeft een auto gehuurd omdat de politie na de ontploffing had gewaarschuwd voor een GPS-tracker onder de eigen auto. De kosten houden voldoende rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde, zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist.

Schade schilderwerk, deurbel, meubilair en stoffering

De kosten van (€ 470,00 + € 415,00 =) € 885,00 voor herstel van het schilderwerk en vervanging van de deurbel, tuinmeubilair en stoffering wijst de rechtbank toe. Dat deze zaken beschadigd zijn, is een rechtstreeks gevolg van de ontploffing. De kosten zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist.

Immateriële schade

Op grond van het dossier staat vast dat aangeefster, drie andere personen en een hond in de woning lagen te slapen op het moment van de ontploffing. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat dit psychisch zijn weerslag op het gezin heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van deze normschending door de verdachte mee dat de nadelige psychische gevolgen daarvan zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit betekent dat een vergoeding van immateriële schade op zijn plaats is.

De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van (4 × € 750,00 =) € 3.000,00. Daarbij heeft de rechtbank gekeken naar vergelijkbare gevallen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren.

Verzekeringsuitkering

De benadeelde partij heeft toegelicht dat zij haar schade met € 265,00 heeft kunnen beperken door een verzekeringsuitkering. Deze kosten komen op de toe te kennen schadevergoeding in mindering.

Conclusie

De conclusie is dat de rechtbank een hoofdsom van € 12.265,20 toewijst:

Materiële schade

- Huisvestingskosten

7.297,25

- Autohuur

1.347,95

- Schade schilderwerk, deurbel, meubilair en stoffering

885,00

+

Subtotaal materieel

9.530,20

Immateriële schade

- Smartengeld

3.000,00

+

Subtotaal immaterieel

3.000,00

- AF: verzekeringsuitkering

265,00

?

Totaal

12.265,20

Wettelijke rente

De rechtbank wijst de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom toe vanaf de dag waarop de schade is ontstaan. Dat is de dag van de bewezen verklaarde feiten, te weten 16 oktober 2024.

Proceskostenveroordeling

Omdat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de rechtbank de verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0 (nihil). Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Oplegging schadevergoedingsmaatregel

De verdachte zal voor de twee ten laste gelegde strafbare feiten – waarbij sprake is van eendaadse samenloop – worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van

€ 12.265,20, met wettelijke rente daarover, ten behoeve van [benadeelde] . De verdachte moet wettelijke rente betalen vanaf 16 oktober 2024, omdat dit de datum is waarop de schade is ontstaan.

8
Het in beslag genomen voorwerp

Er ligt strafrechtelijk beslag op één voorwerp van de verdachte, namelijk op een telefoon van het merk Oppo (voorwerpnummer 836740). De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de telefoon kan worden teruggegeven aan de verdachte. Nu er geen strafvorderlijk belang meer voor beslag bestaat, zal de rechtbank bepalen dat de telefoon aan de verdachte moet worden teruggegeven.

9
De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 55, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10
De beslissing

De rechtbank:

verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:

eendaadse samenloop van

feit 1:

opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;

en

feit 2:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling en brandstichting;

verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 40 (VEERTIG) MAANDEN;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af;

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] deels toe tot een bedrag van € 12.265,20 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag te betalen aan [benadeelde] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;

bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;

veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;

legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.265,20, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde] ;

bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 95 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;

bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;

gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst genoemde voorwerp, namelijk een telefoon van het merk Oppo (voorwerpnummer 836740).

Dit vonnis is gewezen door

mr. J.M. Meester, voorzitter,

mr. E.C. Kole, rechter,

mr. J.R.K.A.M. Waasdorp rechter,

in tegenwoordigheid van mr. V.K.M. Hanssen, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juni 2025.

Bijlage I

Tekst tenlastelegging

1

hij op of omstreeks 16 oktober 2024 te 's-Gravenhage, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht bij een pand, gelegen op/aan de [adres 2] (toebehorende aan [benadeelde] ), door (een) brandbaar en/of explosief voorwerp/materiaal bij/voor de voordeur van dat pand te leggen en dit (vervolgens) aan te steken en/of tot ontbranding te brengen, in elk geval met open vuur in aanraking te brengen, ten gevolge waarvan dat pand geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand en/of een ontploffing is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemd pand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor in voornoemd pand bevindende perso(o)n(en), in

elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in voornoemd pand bevindende perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;

2

hij op of omstreeks 16 oktober 2024 te ’s-Gravenhage [benadeelde] en/of andere personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of

brandstichting, door (een) brandbaar en/of explosief voorwerp/materiaal bij/voor de voordeur van de woning gelegen aan [adres 2] te leggen en dit (vervolgens) aan te steken en/of tot ontbranding te brengen en/of tot ontploffing te brengen, in elk geval met

open vuur in aanraking te brengen.

Bijlage II – gebruikte bewijsmiddelen

Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.

Wanneer hierna zonder nadere aanduiding wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Den Haag, onderzoek 30THESIS / DH3R024095 (doorgenummerd pagina 1 t/m 157), tenzij een ander dossier wordt vermeld.

Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal.

De bewijsmiddelen worden steeds gebruikt voor het bewijs van de feiten waarover zij blijkens hun inhoud gaan.

1. Het proces-verbaal van de aangifte door [benadeelde] , opgemaakt op 16 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 5-11):

Ik was vandaag op 16 oktober 2024 om 01:21 uur thuis. Ik woon op de [adres 2] te 's-Gravenhage. Ik was thuis samen met mijn dochter, vriend en mijn hond. Ik lag te slapen. Ik hoorde uit het niets een explosie. Ik werd wakker door deze explosie en rende naar beneden. Ik zag dat mijn vriend de voordeur aan het blussen was met water. Ik zag dat de deurmat in brand stond en dat de deur volledig vernield was. Ik zag dat de ramen welke in mijn voordeur zaten gebroken waren. Ik zag dat mijn hele voordeur onder het roet zat / verbrand was. Ik zag ook dat de bank welke ook voor mijn deur stond gesmolten was.

2. Het proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict, opgemaakt op 16 december 2024 (p. 102-106), voor zover inhoudende:

Ik, verbalisant, kwam op 16 oktober 2024 om 02:30 uur voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres 2] , [postcode 2] 's-Gravenhage.

Op het zwarte plastic en voor de blikken zag ik een gesmolten plastic drinkflesje liggen met een blauwe dop. Op de blauwe dop stond de tekst Fanta. Ik rook bij het flesje een geur die mij bekend is als benzine.

Ik zag dat de vuurwerksnippers zwart, rood, geel, oranje en groen van kleur waren (zie foto 37). Dit zou kunnen passen bij een vuurwerkverpakking van een cobra.

Ik zag dat op de blauwe dop Fanta stond en dat de dop deels beroet en versmolten was. Ik heb de buiten- en binnenzijde van de blauwe dop bemonsterd middels een wattenstaafje en gedemineraliseerd water op humaan biologische sporen ten behoeve van DNA-onderzoek. Deze bemonstering heb ik voorzien van SIN AARJ3758NL. Ik heb de restanten van het versmolten plastic flesje, zonder de blauwe dop, veiliggesteld in een brandpot ten behoeve van chemisch onderzoek. Dit spoor heb ik voorzien van SIN AAOU5321NL.

3. Het deskundigenrapport, op 4 november 2024 opgemaakt en ondertekend door [naam 1] , NRGD-deskundige forensisch DNA (p. 144-146), voor zover inhoudende:

Resultaat van het (vergelijkend) DNA-onderzoek

Bemonstering: Blauwe dop flesje AARJ3758NL

DNA-profiel: DNA mengprofiel afkomstig van minimaal twee personen, van wie zeker één man.

Mogelijke donor van DNA: [verdachte] .

Berekening van de bewijskracht

Om een uitspraak te doen over het mogelijk aanwezig zijn van DNA van [verdachte] in de bemonstering AARJ3758NL is de likelihood-ratio (LR) methode toegepast.

Hypothese 1: de bemonstering bevat DNA van [verdachte] en één onbekende persoon.

Hypothese 2: de bemonstering bevat DNA van twee onbekende personen.

De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.

4. Het deskundigenrapport, op 14 november 2024 opgemaakt en ondertekend door [naam 2] , NFI-deskundige chemisch brandonderzoek (p. 152-155), voor zover inhoudende:

SIN: AAOU5321NL

Conclusie: In het monster zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.

5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 juni 2025, voor zover inhoudende (PL1500-2024334573-21, 15 pagina's):

Ik, verbalisant [verbalisant] , verklaar het volgende. Ik ben werkzaam als forensisch onderzoeker bij Team Forensische Opsporing Eenheid Den Haag.

Op woensdag 16 oktober 2024 omstreeks 01:15 uur werd een melding gedaan van een ontploffing bij een voordeur op [adres 2] te 's-Gravenhage. Ten tijde van het incident zouden drie personen en een hond in de woning zijn geweest.

In deze casus was er een gemeen gevaar goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar

lichamelijk letsel te duchten:

- Door de brand was er brandschade ontstaan aan de voordeur, een kunststof

component en de tuinbank, tevens van kunststof;

- Door de brand werd de meest aannemelijke vluchtweg (voordeur) geblokkeerd;

- Indien de brand niet was gedoofd door tijdig ingrijpen van bewoners en

brandweer, de brand grotere schade had kunnen aanrichten;

- De brand in de voor nachtrust bestemde tijd plaatsvond en ten tijde van de brand

de bewoners zich in de woning bevonden;

- De bewoners in nabijheid van de deur of aanwezigheid in de gang in aanraking

hadden kunnen komen met glasscherven tijdens het uit elkaar spatten van de ruit

door de ontploffing;

- De bewoners bij het openen van de deur lichamelijk letsels hadden kunnen oplopen

als gevolg van rookinhalatie of bij het in aanraking komen met open vuur.

Bij de ontwikkeling van rook bij brand ontstaan levensgevaarlijke gassen, zoals

koolmonoxide en cyanide en bij inademing van deze gassen zijn deze direct

levensbedreigend voor mens en dier. Ook de temperatuur van de rook en de daarbij

horende kleine roetdeeltjes zijn gevaarlijk en in die zin levensbedreigend.

6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 december 2024 (p. 48-50), voor zover inhoudende:

Op donderdag 5 december 2024 was ik, verbalisant, betrokken bij de doorzoeking van de

[adres 1] , [postcode 1] [plaats] en aanhouding van [verdachte] .

Tijdens de doorzoeking werd onder andere gezocht naar de kleding welke de persoon op de

beelden droeg op woensdag 16 oktober 2024 omstreeks 01:22 uur ten tijde van de brandstichting aan de [adres 2] te Den Haag. De onderstaande foto's betreffen screenshots van de camerabeelden van de brandstichting. Op de foto's is te zien dat de persoon de volgende kleding droeg ten tijde van het incident:

Een zwarte broek met op beide broekspijpen een diagonale witte streep.

Tijdens de doorzoeking van de slaapkamer welke [verdachte] deelt met zijn broertje [naam 3] werden de volgende kledingstukken aangetroffen en inbeslaggenomen:

- Zwarte trainingsbroek van het merk "Asics" met twee diagonale witte strepen over de benen.

Ik zag dat de uiterlijke kenmerken van de inbeslaggenomen broek overeenkwamen met de uiterlijke kenmerken van de broek op de camerabeelden. Dit zag ik aan de donkere kleur en de diagonale strepen die overeenkwamen.

7. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 februari 2025 (p. 92-93), voor zover inhoudende:

Op 11 december 2024 is er een telio tap aangesloten op tulp nummer 300842005 van de penitentiaire inrichting in [plaats 2] .

Gedeelte van telefonisch gesprek tussen verdachte [verdachte] en onbekende man van 14 december 2024:

Datum en tijdstip

Spreker

Gesproken tekst

14-12-2024 20:34

Onbekend

Ja die tijd al je zei toch tegen mij, toen zei je tegen mij ik kom in de straat, die avond had ik je niet meer gehoord.

14-12-2024 20:34

[verdachte]

Ja dan was ik weer ergens als een suffie ehh, ohja ik weet wat ik aan het doen was man iemand had mij geronseld ook man ik moest effe heen en weer man.