3.4.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
Deze zaak behelst een verdenking ex artikel 11a van de Opiumwet zoals dit artikel luidt sinds 1 maart 2015 (ook wel het ‘growshopverbod’ genoemd). Het artikel beoogt de voorbereiding, de ondersteuning en de bevordering van de bedrijfs- en beroepsmatige hennepteelt (artikel 11 lid 3 van de Opiumwet) en/of de grootschalige hennepteelt (artikel 11 lid 5 van de Opiumwet) te bestrijden en stelt voorbereidingshandelingen daartoe strafbaar. Concreet (en voor zover hier van belang) gaat het bij de voorbereidingshandelingen om het te koop aanbieden, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen waarvan verdachte en/of zijn medeverdachte(n) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die bestemd waren voor de illegale hennepteelt. Het gaat dus enerzijds om de bestemming van die stoffen en voorwerpen voor de illegale hennepteelt en anderzijds daarom dat verdachte en/of zijn medeverdachte(n) dat weet (weten) of ernstige reden heeft (hebben) dat te vermoeden.
De verdachte was vanaf 2015 parttime en vanaf 2016 fulltime werkzaam bij de onderneming [bedrijfsnaam 1] . Per 20 februari 2017 is de rechtsvorm van het bedrijf gewijzigd van een eenmanszaak in een besloten vennootschap met als handelsnamen [bedrijfsnaam 2] B.V. en [bedrijfsnaam 3] (hierna: [bedrijfsnaam 1] ). Eigenaar en bestuurder van [bedrijfsnaam 1] was medeverdachte [medeverdachte 3] . De activiteiten van de onderneming zijn volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel: - winkels in bloemen en planten, zaden en tuinbenodigdheden; - detailhandel (winkel) in kweek- en teeltproducten ten behoeve van binnenbeplanting, alsmede aanverwante artikelen; en - detailhandel (winkel) en groothandel in consumentengoederen.
Ten aanzien van feit 1
Op 21 mei 2019 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in het bedrijfspand van [bedrijfsnaam 1] aan de Deimanstraat 398 en de tijdelijke huisvesting in het pand aan de [adres 5] , beiden gelegen te Den Haag. Bij deze doorzoeking zijn onder andere aangetroffen: afharder, wortelstimulator, (groot)verpakkingen (5 en 10 liter) van (basis)voedingsmiddelen van merken zoals Aptus, Canna, Biogreen, Atami, Bcuzz, vijverolie, CO2 generatoren, boosters, kachels, ventilatoren, slakkenhuisventilatoren, meetapparatuur, gripzakken, vacuümsealzakken, sealapparaten, stektrays, steenwolblokjes, bestrijdingsmiddelen (waaronder middelen tegen toprot, kasspint, spintmijt en luis), en andere materialen zoals potgrond 50 liter, watervat opvouwbaar 250 liter, waterslangen, slangklemmen, afsluitstukken flensen, luchtverdeelslang, sproeipennen, ponsprikker, kettingen, elektriciteitskabels, handschoenen, strijkzakken, weekendtassen, overschoenen en overalls.
Een taakaccenthouder hennep van de politie heeft gerelateerd dat de gehele winkelvoorraad bleek te bestaan uit goederen die geschikt en bestemd zijn voor grootschalige, bedrijfsmatige hennepteelt. Er werden geen goederen aangetroffen die niet kunnen worden gebruikt bij bedrijfsmatige hennepteelt.
Vanaf april 2016 had [bedrijfsnaam 1] de website [website] . Blijkens de website richt [bedrijfsnaam 1] zich na de wetswijziging van 1 maart 2015 op de doelgroep van de (niet-strafbare) hennepteler. Bestellingen kunnen discreet worden gedaan. Via deze site is een catalogus te raadplegen met de door [bedrijfsnaam 1] aangeboden producten. De afbeeldingen van deze producten zijn geüpload in april 2016. Via de website worden vergelijkbare producten aangeboden als in het bedrijfspand zijn aangetroffen, waaronder ook producten in allerlei soort en maten (bijvoorbeeld kachels en (slakhuis)ventilatoren geschikt voor ruimtes van 250 tot 7000 m3 en stektrays voor ruim 100 stekken).
Een taakaccenthouder hennep van de politie heeft gerelateerd dat vrijwel alle aangeboden producten kunnen worden of worden gebruikt bij bedrijfsmatige illegale hennepteelt. Alleen de daartoe ook benodigde verlichting, planten, grote schakelborden en transformatoren ontbreken in het aanbod. Uit niets blijkt dat het bedrijf zich richt op andere teelt dan hennepteelt en op de site worden geen producten aangeboden die geschikt zijn voor een ander soort teelt dan hennepteelt.
Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn na de inwerkingtreding van het growshopverbod een handel begonnen in goederen die gebruikt konden worden bij de hennepteelt, zoals schakelborden, softboxen, koolstoffilters en afzuiginstallaties. Om aan klanten te komen zijn zij growshops afgereden in Brabant en Limburg, waar zij hun diensten aanboden. Ook kreeg medeverdachte [medeverdachte 1] wel eens een bestelling van de verdachte.
De aard van de aangetroffen en te koop aangeboden goederen
De rechtbank is van oordeel dat de goederen die in het bedrijfspand van [bedrijfsnaam 1] zijn aangetroffen en de goederen die via de website van [bedrijfsnaam 1] te koop zijn aangeboden naar hun aard, hoeveelheid, benaming en uiterlijke verschijningsvorm, nog meer zo in onderlinge samenhang bezien, geschikt zijn voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt.
Veel van de aangetroffen en aangeboden producten, soms ook in grootverpakkingen aanwezig, zijn indicatoren voor de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt en betreffen goederen waarmee beroeps- of bedrijfsmatige en grootschalige kwekerijen vaak worden ingericht en de opbrengst van die kwekerijen wordt vervoerd. Sommige goederen zijn gericht op de bevordering van een zo optimaal mogelijk kweekklimaat voor de binnenteelt van hennepplanten (en daarmee een optimale financiële opbrengst van een hennepkwekerij) en strekken daarmee tot bevordering van een professionele en op winst gerichte hennepteelt. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de in beslag genomen goederen bestemd waren voor de verkoop ten behoeve van de kweek van andere gewassen dan hennep of de hobbyteelt.
Verder is evident dat de door medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aangeboden en verkochte goederen bestemd waren voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt.
Dat de verdachte wist dat de voorwerpen en stoffen bestemd waren voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, staat naar het oordeel van de rechtbank eveneens vast. Iets anders laat zich ten aanzien van het aanbod van [bedrijfsnaam 1] moeilijk voorstellen gelet op de aard van deze stoffen en goederen en de aantallen en hoeveelheden waarin zij zijn aangetroffen en aangeboden. Daarbij is van belang dat [bedrijfsnaam 1] een voormalige growshop betreft, waarvan het assortiment zich ook na de wetswijziging van 1 maart 2015 beperkte tot producten die (mede) kunnen worden gebruikt voor illegale hennepteelt. Overig assortiment ontbreekt. Verder valt in het bijzonder op dat enkele producten die vanwege de wetswijziging niet meer vanuit het bedrijfspand werden verkocht wel te koop werden aangeboden via de website van [bedrijfsnaam 1] en/of de verboden handel van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Dat [bedrijfsnaam 1] zich uitsluitend zou richten op de niet professionele teelt door thuistelers is gezien het assortiment en het aanbod op de website volstrekt onaannemelijk. Het dossier bevat ook geen aanwijzingen dat een noemenswaardig deel van de verkopen van [bedrijfsnaam 1] aan particulieren voor de hobbyteelt plaatsvond. Dat een aantal aangetroffen stoffen en voorwerpen afzonderlijk ook kunnen worden gebruikt voor kleinschalige hennepteelt of voor andere doeleinden, maakt dit niet anders. Ook de omstandigheid dat de politie kort na de wetswijziging in 2015 een aantal keren het bedrijfspand van [bedrijfsnaam 1] heeft bezocht om informatie te geven in verband met de wetswijziging kan de verdachte niet baten. Uit de tijdens die bezoeken verstrekte informatie bleek immers duidelijk dat de reikwijdte van de wetswijziging nog erg onduidelijk was en de status op dat moment was dat de combinatie van aangeboden goederen zou kunnen bepalen of in strijd werd gehandeld met de gewijzigde wet.
Dat de verdachte wist dat de door de door medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aangeboden en verkochte goederen bestemd waren voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, blijkt uit zijn eigen verklaring. De verdachte heeft immers verklaard dat hun handel zag op goederen die na de wetswijziging van 2015 niet meer verkocht mochten worden.
Medeplegen
De verdachte heeft via verschillende kanalen producten verkocht en/of te koop aangeboden. Dat heeft hij gedaan via [bedrijfsnaam 1] en de bijbehorende website. De verdachte was dagelijks aan het werk in [bedrijfsnaam 1] en was verantwoordelijk voor het assortiment en de voorraad van [bedrijfsnaam 1] (de inkoop en verkoop). Medeverdachte [medeverdachte 3] kwam dagelijks in [bedrijfsnaam 1] en was op de hoogte van het assortiment en de voorraad van [bedrijfsnaam 1] en ook is de website van [bedrijfsnaam 1] op zijn initiatief opgezet. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte 3] het beheer had over het bedrijfspand van [bedrijfsnaam 1] en de hierin voorhanden zijnde en te koop aangeboden producten alsmede over de via de website te koop aangeboden producten. Er is dan ook sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, medeverdachte [medeverdachte 3] en [bedrijfsnaam 1] .
De verdachte heeft ook een actieve bijdrage geleverd aan de handel van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in onder andere softboxen, schakelborden en lampen. Deze actieve betrokkenheid blijkt uit de eigen verklaring van de verdachte, de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en uit afgeluisterde telefoongesprekken.
Er was sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ten aanzien van hun verboden handel.
De conclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode tezamen en in vereniging met anderen goederen en stoffen te koop heeft aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten. Overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet kon beschikken over de aangetroffen goederen in de loods aan de [adres 3] in Delfgauw . De verdachte zal daarom partieel worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van die opslaglocatie en de daarin aangetroffen geprepareerde vrachtwagen.
Ten aanzien van feit 2
Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van overtreding van artikel 11b van de Opiumwet zoekt de rechtbank aansluiting bij het juridisch kader dat geldt voor artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daaruit blijkt dat onder een organisatie in de zin van artikel 140 Sr wordt verstaan ‘een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en tenminste één ander persoon’. Bij de beantwoording van de vraag of een dergelijk samenwerkingsverband het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd en aan het min of meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking. In deze zaak is ten laste gelegd het oogmerk tot het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, vijfde lid en/of 11a van de Opiumwet.
De rechtbank stelt voorop dat van 'deelneming' aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr slechts dan sprake kan zijn, als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
De rechtbank begrijpt de tenlastelegging aldus dat het de bedoeling van de opsteller daarvan is geweest één criminele organisatie ten laste te leggen waaraan onder andere de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [bedrijfsnaam 1] en [medeverdachte 2] hebben deelgenomen en welke criminele organisatie ziet op het plegen van voorbereidingshandelingen voor Opiumwetdelicten.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden waaruit kan worden afgeleid dat medeverdachte [medeverdachte 3] en/of [bedrijfsnaam 1] actief betrokken waren bij de (verboden) handel van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in onder andere softboxen, schakelborden en lampen. Het enkele feit dat medeverdachte [medeverdachte 1] zich vaak in het bedrijfspand van [bedrijfsnaam 1] (de winkel van zijn zoon) bevond wanneer hij telefonisch bestellingen aan [medeverdachte 2] doorgaf, is daartoe onvoldoende. Verder is uit het dossier onvoldoende gebleken dat de bestellingen die de verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 1] doorgaf uit naam van [bedrijfsnaam 1] werden gedaan. Integendeel, uit de verklaring van de verdachte blijkt juist dat hij die bestellingen via medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] liet verlopen, omdat de goederen sinds de wetswijziging van 1 maart 2015 niet meer in de winkel mochten worden verkocht.
Ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 3] zijn er aanwijzingen dat hij weet had van de handel van zijn vader/medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] , maar van een actieve bijdrage of betrokkenheid blijkt onvoldoende. De enkele afgeluisterde telefoongesprekken die daar volgens de officier van justitie op zouden duiden, leveren dat bewijs in ieder geval niet. Die gesprekken bevatten soms te weinig informatie voor die conclusie (‘een briefje dat [medeverdachte 3] vergeten was te geven aan zijn vader’ terwijl niet duidelijk was wat op dat briefje stond), zijn soms niet eenduidig naar [medeverdachte 3] te herleiden (een stem op de achtergrond die het heeft over ‘de bakken’ waarvan het ene proces-verbaal zegt dat de stem van [medeverdachte 3] wordt herkend en het andere proces-verbaal dat het de stem van de verdachte betreft) of bevestigen enkel dat [medeverdachte 3] wetenschap had van de handel van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (het gesprek met [naam] ). Ook de andere door de officier van justitie aangedragen omstandigheden zijn niet van dien aard dat daaruit het onomstotelijke bewijs van een actieve bijdrage van [medeverdachte 3] aan de handel van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt. Gedurende de vele maanden dat telefoons zijn afgeluisterd, observaties zijn verricht en ander onderzoek door de politie heeft plaatsgevonden, blijkt nergens ondubbelzinnig van een rol van [medeverdachte 3] bij die handel.
De rechtbank acht niet bewezen dat sprake was van een samenwerkingsverband tussen medeverdachte [medeverdachte 3] en/of [bedrijfsnaam 1] en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Van één grote criminele organisatie waaraan de verdachte en alle genoemde medeverdachten hebben deelgenomen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De verdachte heeft, zoals reeds is vastgesteld door de rechtbank, samen met medeverdachte [medeverdachte 3] voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet gepleegd door in de winkel en op de website van [bedrijfsnaam 1] voorwerpen en stoffen te koop aan te bieden, te verkopen, af te leveren, te verstrekken, en voorhanden te hebben die bestemd waren voor de beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt. Er was hierbij sprake van een duurzame samenwerking tussen hen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 3] en [bedrijfsnaam 1] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
De rechtbank oordeelt bij vonnis van heden in de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] dat de verdachte ook heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met hen. Nu de rechtbank reeds bewezen zal verklaren dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met medeverdachte [medeverdachte 3] en [bedrijfsnaam 1] , en de rechtbank van oordeel is dat van één grote criminele organisatie waaraan alle verdachten hebben deelgenomen geen sprake was, zullen de namen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] desondanks worden weggestreept uit de tenlastelegging onder feit 2.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 21 mei 2016 tot en met 21 mei 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen stoffen en voorwerpen heeft te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, of voorhanden gehad, te weten onder andere
- voedingsmiddelen (waaronder de merken Superthrive en Canna Coco A en Canna Coco B en Biogreen en Gold en Dutch Pro en Bac) en
- afharder en
- wortelstimulator en
- basisvoedingsmiddelen en
- vijverfolie en
- CO2 generatoren en
- boosters en
- kachels en
- ventilatoren en
- slakkenhuisventilatoren en
- meetapparatuur en
- gripzakken en
- vacuümsealzakken en
- sealapparaten en
- stektrays en
- steenwolblokjes en
- bestrijdingsmiddelen (waaronder middelen tegen toprot en kasspint en spintmijt en luis) en
- middelen tegen geurbestrijding en
- trafo's voor HPS lampen en
- High Pressure Sodium lampen en
- koolstoffilters en
- spiegelkappen en
- lampen en
- schakelborden en
- softboxen en
- koolstoffilters en
- afzuiginstallaties
dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, en gegevens voorhanden heeft gehad, te weten onder meer:
- briefjes met daarop vermeld bestellingen en
- een opslaglocatie aan de [adres 2] te Zevenhuizen en
- contante geldbedragen waarvan hij en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
2.
hij in de periode van 21 mei 2016 tot en met 21 mei 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 3] , en/of rechtspersonen te weten [bedrijfsnaam 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 11a Opiumwet.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.