Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBDHA:2025:11649

Op 2 July 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 09/842319-18, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:11649. De plaats van zitting was Den Haag.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
09/842319-18
Datum uitspraak:
2 July 2025
Datum publicatie:
2 July 2025

Indicatie

Veroordeling wegens medeplegen van overtreding van artikel 11a van de Opiumwet en deelneming aan een criminele organisatie die het oogmerk had artikel 11a Opiumwet te overtreden gedurende ongeveer 2,5 jaar. Growshopverbod. Verdachte en mededaders hebben na de wetswijziging van 2015 hun handel voortgezet. Overschrijding van de redelijke termijn met vier jaar. Artikel 63 Sr van toepassing. Gevangenisstraf van 210 dagen waarvan 130 dagen voorwaardelijk en een geldboete van € 10.000,-.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummer: 09/842319-18

Datum uitspraak: 2 juli 2025

Tegenspraak

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,

BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1
Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 2 september 2019 (pro forma), 19, 20 en 21 mei 2025 (inhoudelijke behandeling) en 18 juni 2025 (sluiten onderzoek).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.M.J.H. Coumans naar voren is gebracht.

2
De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij in of omstreeks de periode van 21 mei 2016 tot en met 21 mei 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland en/of in/uit Spanje, tezamen en in vereniging met een ander of anderen stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten onder andere

- voedingsmiddelen (waaronder de merken Superthrive en/of Canna Coco A en/of Canna Coco B en/of Biogreen en/of Gold en/of Dutch Pro en/of Bac) en/of

- afharder en/of

- wortelstimulator en/of

- basisvoedingsmiddelen en/of

- vijverfolie en/of

- CO2 generatoren en/of

- boosters en/of

- kachels en/of

- ventilatoren en/of

- slakkenhuisventilatoren en/of

- meetapparatuur en/of

- gripzakken en/of

- vacuümsealzakken en/of

- sealapparaten en/of

- stektrays en/of

- steenwolblokjes en/of

- bestrijdingsmiddelen (waaronder middelen tegen toprot en/of kasspint en/of spintmijt en/of

luis) en/of

- middelen tegen geurbestrijding en/of

- trafo's voor HPS lampen en/of

- High Pressure Sodium lampen en/of

- koolstoffilters en/of

- spiegelkappen en/of

- lampen en/of

- schakelborden en/of

- softboxen en/of

- koolstoffilters en/of

- afzuiginstallaties

dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten onder meer:

- briefjes met daarop vermeld bestellingen en/of

- opslaglocaties (waaronder aan de [adres 2] te Zevenhuizen en/of aan de

[adres 3] te Delfgauw ) en/of

- een geprepareerde vrachtwagen (aangetroffen in Delfgauw ) en/of

- grote contante geldbedragen waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden

had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;

2.

hij in of omstreeks de periode van 21 mei 2016 tot en met 21 mei 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , en/of rechtspersonen te weten (onder andere) [bedrijfsnaam 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet.

Beslissing

3
De bewijsbeslissing
3.1.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het tenlastegelegde bewezen. De verdachte is betrokken geweest bij de verkoop door [bedrijfsnaam 1] (B.V.) van goederen welke gezien hun aard duidelijk bestemd waren voor de georganiseerde hennepteelt. Ook acht de officier van justitie voldoende bewijs aanwezig dat de verdachte betrokken is geweest bij de verkoop en levering door de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van goederen bestemd voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. De officier van justitie acht alleen niet bewezen dat de verdachte kon beschikken over de aangetroffen goederen in de loods aan de [adres 3] in Delfgauw . De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan het medeplegen van overtreding van artikel 11a van de Opiumwet en met anderen een criminele organisatie gevormd.

3.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte slechts als werknemer bij [bedrijfsnaam 1] (B.V.) goederen heeft verkocht waaraan zijn werkgever zijn fiat had gegeven en welke door de politie waren gecontroleerd. De aangetroffen goederen zijn naar hun aard niet zonder meer bestemd voor de grootschalige hennepteelt, maar kunnen ook gebruikt worden door thuiskwekers. De verdachte wist niet of had geen ernstige reden te vermoeden dat de verkochte goederen door kopers aangewend zouden worden voor de grootschalige hennepteelt.

De verdachte heeft daarnaast slechts zijdelings betrokkenheid gehad bij de handel van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in goederen bestemd voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Die betrokkenheid voldoet niet aan de vereiste duurzaamheid om te kunnen spreken van deelname aan een organisatie.

3.3.

Gebruikte bewijsmiddelen

De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

3.4.

Bewijsoverwegingen

Inleiding

Deze zaak behelst een verdenking ex artikel 11a van de Opiumwet zoals dit artikel luidt sinds 1 maart 2015 (ook wel het ‘growshopverbod’ genoemd). Het artikel beoogt de voorbereiding, de ondersteuning en de bevordering van de bedrijfs- en beroepsmatige hennepteelt (artikel 11 lid 3 van de Opiumwet) en/of de grootschalige hennepteelt (artikel 11 lid 5 van de Opiumwet) te bestrijden en stelt voorbereidingshandelingen daartoe strafbaar. Concreet (en voor zover hier van belang) gaat het bij de voorbereidingshandelingen om het te koop aanbieden, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen waarvan verdachte en/of zijn medeverdachte(n) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die bestemd waren voor de illegale hennepteelt. Het gaat dus enerzijds om de bestemming van die stoffen en voorwerpen voor de illegale hennepteelt en anderzijds daarom dat verdachte en/of zijn medeverdachte(n) dat weet (weten) of ernstige reden heeft (hebben) dat te vermoeden.

De verdachte was vanaf 2015 parttime en vanaf 2016 fulltime werkzaam bij de onderneming [bedrijfsnaam 1] . Per 20 februari 2017 is de rechtsvorm van het bedrijf gewijzigd van een eenmanszaak in een besloten vennootschap met als handelsnamen [bedrijfsnaam 2] B.V. en [bedrijfsnaam 3] (hierna: [bedrijfsnaam 1] ). Eigenaar en bestuurder van [bedrijfsnaam 1] was medeverdachte [medeverdachte 3] . De activiteiten van de onderneming zijn volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel: - winkels in bloemen en planten, zaden en tuinbenodigdheden; - detailhandel (winkel) in kweek- en teeltproducten ten behoeve van binnenbeplanting, alsmede aanverwante artikelen; en - detailhandel (winkel) en groothandel in consumentengoederen.

Ten aanzien van feit 1

Op 21 mei 2019 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in het bedrijfspand van [bedrijfsnaam 1] aan de Deimanstraat 398 en de tijdelijke huisvesting in het pand aan de [adres 5] , beiden gelegen te Den Haag. Bij deze doorzoeking zijn onder andere aangetroffen: afharder, wortelstimulator, (groot)verpakkingen (5 en 10 liter) van (basis)voedingsmiddelen van merken zoals Aptus, Canna, Biogreen, Atami, Bcuzz, vijverolie, CO2 generatoren, boosters, kachels, ventilatoren, slakkenhuisventilatoren, meetapparatuur, gripzakken, vacuümsealzakken, sealapparaten, stektrays, steenwolblokjes, bestrijdingsmiddelen (waaronder middelen tegen toprot, kasspint, spintmijt en luis), en andere materialen zoals potgrond 50 liter, watervat opvouwbaar 250 liter, waterslangen, slangklemmen, afsluitstukken flensen, luchtverdeelslang, sproeipennen, ponsprikker, kettingen, elektriciteitskabels, handschoenen, strijkzakken, weekendtassen, overschoenen en overalls.

Een taakaccenthouder hennep van de politie heeft gerelateerd dat de gehele winkelvoorraad bleek te bestaan uit goederen die geschikt en bestemd zijn voor grootschalige, bedrijfsmatige hennepteelt. Er werden geen goederen aangetroffen die niet kunnen worden gebruikt bij bedrijfsmatige hennepteelt.

Vanaf april 2016 had [bedrijfsnaam 1] de website [website] . Blijkens de website richt [bedrijfsnaam 1] zich na de wetswijziging van 1 maart 2015 op de doelgroep van de (niet-strafbare) hennepteler. Bestellingen kunnen discreet worden gedaan. Via deze site is een catalogus te raadplegen met de door [bedrijfsnaam 1] aangeboden producten. De afbeeldingen van deze producten zijn geüpload in april 2016. Via de website worden vergelijkbare producten aangeboden als in het bedrijfspand zijn aangetroffen, waaronder ook producten in allerlei soort en maten (bijvoorbeeld kachels en (slakhuis)ventilatoren geschikt voor ruimtes van 250 tot 7000 m3 en stektrays voor ruim 100 stekken).

Een taakaccenthouder hennep van de politie heeft gerelateerd dat vrijwel alle aangeboden producten kunnen worden of worden gebruikt bij bedrijfsmatige illegale hennepteelt. Alleen de daartoe ook benodigde verlichting, planten, grote schakelborden en transformatoren ontbreken in het aanbod. Uit niets blijkt dat het bedrijf zich richt op andere teelt dan hennepteelt en op de site worden geen producten aangeboden die geschikt zijn voor een ander soort teelt dan hennepteelt.

Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn na de inwerkingtreding van het growshopverbod een handel begonnen in goederen die gebruikt konden worden bij de hennepteelt, zoals schakelborden, softboxen, koolstoffilters en afzuiginstallaties. Om aan klanten te komen zijn zij growshops afgereden in Brabant en Limburg, waar zij hun diensten aanboden. Ook kreeg medeverdachte [medeverdachte 1] wel eens een bestelling van de verdachte.

De aard van de aangetroffen en te koop aangeboden goederen

De rechtbank is van oordeel dat de goederen die in het bedrijfspand van [bedrijfsnaam 1] zijn aangetroffen en de goederen die via de website van [bedrijfsnaam 1] te koop zijn aangeboden naar hun aard, hoeveelheid, benaming en uiterlijke verschijningsvorm, nog meer zo in onderlinge samenhang bezien, geschikt zijn voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt.

Veel van de aangetroffen en aangeboden producten, soms ook in grootverpakkingen aanwezig, zijn indicatoren voor de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt en betreffen goederen waarmee beroeps- of bedrijfsmatige en grootschalige kwekerijen vaak worden ingericht en de opbrengst van die kwekerijen wordt vervoerd. Sommige goederen zijn gericht op de bevordering van een zo optimaal mogelijk kweekklimaat voor de binnenteelt van hennepplanten (en daarmee een optimale financiële opbrengst van een hennepkwekerij) en strekken daarmee tot bevordering van een professionele en op winst gerichte hennepteelt. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de in beslag genomen goederen bestemd waren voor de verkoop ten behoeve van de kweek van andere gewassen dan hennep of de hobbyteelt.

Verder is evident dat de door medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aangeboden en verkochte goederen bestemd waren voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt.

Dat de verdachte wist dat de voorwerpen en stoffen bestemd waren voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, staat naar het oordeel van de rechtbank eveneens vast. Iets anders laat zich ten aanzien van het aanbod van [bedrijfsnaam 1] moeilijk voorstellen gelet op de aard van deze stoffen en goederen en de aantallen en hoeveelheden waarin zij zijn aangetroffen en aangeboden. Daarbij is van belang dat [bedrijfsnaam 1] een voormalige growshop betreft, waarvan het assortiment zich ook na de wetswijziging van 1 maart 2015 beperkte tot producten die (mede) kunnen worden gebruikt voor illegale hennepteelt. Overig assortiment ontbreekt. Verder valt in het bijzonder op dat enkele producten die vanwege de wetswijziging niet meer vanuit het bedrijfspand werden verkocht wel te koop werden aangeboden via de website van [bedrijfsnaam 1] en/of de verboden handel van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Dat [bedrijfsnaam 1] zich uitsluitend zou richten op de niet professionele teelt door thuistelers is gezien het assortiment en het aanbod op de website volstrekt onaannemelijk. Het dossier bevat ook geen aanwijzingen dat een noemenswaardig deel van de verkopen van [bedrijfsnaam 1] aan particulieren voor de hobbyteelt plaatsvond. Dat een aantal aangetroffen stoffen en voorwerpen afzonderlijk ook kunnen worden gebruikt voor kleinschalige hennepteelt of voor andere doeleinden, maakt dit niet anders. Ook de omstandigheid dat de politie kort na de wetswijziging in 2015 een aantal keren het bedrijfspand van [bedrijfsnaam 1] heeft bezocht om informatie te geven in verband met de wetswijziging kan de verdachte niet baten. Uit de tijdens die bezoeken verstrekte informatie bleek immers duidelijk dat de reikwijdte van de wetswijziging nog erg onduidelijk was en de status op dat moment was dat de combinatie van aangeboden goederen zou kunnen bepalen of in strijd werd gehandeld met de gewijzigde wet.

Dat de verdachte wist dat de door de door medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aangeboden en verkochte goederen bestemd waren voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, blijkt uit zijn eigen verklaring. De verdachte heeft immers verklaard dat hun handel zag op goederen die na de wetswijziging van 2015 niet meer verkocht mochten worden.

Medeplegen

De verdachte heeft via verschillende kanalen producten verkocht en/of te koop aangeboden. Dat heeft hij gedaan via [bedrijfsnaam 1] en de bijbehorende website. De verdachte was dagelijks aan het werk in [bedrijfsnaam 1] en was verantwoordelijk voor het assortiment en de voorraad van [bedrijfsnaam 1] (de inkoop en verkoop). Medeverdachte [medeverdachte 3] kwam dagelijks in [bedrijfsnaam 1] en was op de hoogte van het assortiment en de voorraad van [bedrijfsnaam 1] en ook is de website van [bedrijfsnaam 1] op zijn initiatief opgezet. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte 3] het beheer had over het bedrijfspand van [bedrijfsnaam 1] en de hierin voorhanden zijnde en te koop aangeboden producten alsmede over de via de website te koop aangeboden producten. Er is dan ook sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, medeverdachte [medeverdachte 3] en [bedrijfsnaam 1] .

De verdachte heeft ook een actieve bijdrage geleverd aan de handel van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in onder andere softboxen, schakelborden en lampen. Deze actieve betrokkenheid blijkt uit de eigen verklaring van de verdachte, de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en uit afgeluisterde telefoongesprekken.

Er was sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ten aanzien van hun verboden handel.

De conclusie ten aanzien van feit 1

De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode tezamen en in vereniging met anderen goederen en stoffen te koop heeft aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten. Overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet kon beschikken over de aangetroffen goederen in de loods aan de [adres 3] in Delfgauw . De verdachte zal daarom partieel worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van die opslaglocatie en de daarin aangetroffen geprepareerde vrachtwagen.

Ten aanzien van feit 2

Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van overtreding van artikel 11b van de Opiumwet zoekt de rechtbank aansluiting bij het juridisch kader dat geldt voor artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daaruit blijkt dat onder een organisatie in de zin van artikel 140 Sr wordt verstaan ‘een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en tenminste één ander persoon’. Bij de beantwoording van de vraag of een dergelijk samenwerkingsverband het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd en aan het min of meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking. In deze zaak is ten laste gelegd het oogmerk tot het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, vijfde lid en/of 11a van de Opiumwet.

De rechtbank stelt voorop dat van 'deelneming' aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr slechts dan sprake kan zijn, als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.

De rechtbank begrijpt de tenlastelegging aldus dat het de bedoeling van de opsteller daarvan is geweest één criminele organisatie ten laste te leggen waaraan onder andere de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [bedrijfsnaam 1] en [medeverdachte 2] hebben deelgenomen en welke criminele organisatie ziet op het plegen van voorbereidingshandelingen voor Opiumwetdelicten.

Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden waaruit kan worden afgeleid dat medeverdachte [medeverdachte 3] en/of [bedrijfsnaam 1] actief betrokken waren bij de (verboden) handel van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in onder andere softboxen, schakelborden en lampen. Het enkele feit dat medeverdachte [medeverdachte 1] zich vaak in het bedrijfspand van [bedrijfsnaam 1] (de winkel van zijn zoon) bevond wanneer hij telefonisch bestellingen aan [medeverdachte 2] doorgaf, is daartoe onvoldoende. Verder is uit het dossier onvoldoende gebleken dat de bestellingen die de verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 1] doorgaf uit naam van [bedrijfsnaam 1] werden gedaan. Integendeel, uit de verklaring van de verdachte blijkt juist dat hij die bestellingen via medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] liet verlopen, omdat de goederen sinds de wetswijziging van 1 maart 2015 niet meer in de winkel mochten worden verkocht.

Ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 3] zijn er aanwijzingen dat hij weet had van de handel van zijn vader/medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] , maar van een actieve bijdrage of betrokkenheid blijkt onvoldoende. De enkele afgeluisterde telefoongesprekken die daar volgens de officier van justitie op zouden duiden, leveren dat bewijs in ieder geval niet. Die gesprekken bevatten soms te weinig informatie voor die conclusie (‘een briefje dat [medeverdachte 3] vergeten was te geven aan zijn vader’ terwijl niet duidelijk was wat op dat briefje stond), zijn soms niet eenduidig naar [medeverdachte 3] te herleiden (een stem op de achtergrond die het heeft over ‘de bakken’ waarvan het ene proces-verbaal zegt dat de stem van [medeverdachte 3] wordt herkend en het andere proces-verbaal dat het de stem van de verdachte betreft) of bevestigen enkel dat [medeverdachte 3] wetenschap had van de handel van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (het gesprek met [naam] ). Ook de andere door de officier van justitie aangedragen omstandigheden zijn niet van dien aard dat daaruit het onomstotelijke bewijs van een actieve bijdrage van [medeverdachte 3] aan de handel van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt. Gedurende de vele maanden dat telefoons zijn afgeluisterd, observaties zijn verricht en ander onderzoek door de politie heeft plaatsgevonden, blijkt nergens ondubbelzinnig van een rol van [medeverdachte 3] bij die handel.

De rechtbank acht niet bewezen dat sprake was van een samenwerkingsverband tussen medeverdachte [medeverdachte 3] en/of [bedrijfsnaam 1] en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Van één grote criminele organisatie waaraan de verdachte en alle genoemde medeverdachten hebben deelgenomen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

De verdachte heeft, zoals reeds is vastgesteld door de rechtbank, samen met medeverdachte [medeverdachte 3] voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet gepleegd door in de winkel en op de website van [bedrijfsnaam 1] voorwerpen en stoffen te koop aan te bieden, te verkopen, af te leveren, te verstrekken, en voorhanden te hebben die bestemd waren voor de beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt. Er was hierbij sprake van een duurzame samenwerking tussen hen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 3] en [bedrijfsnaam 1] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.

De rechtbank oordeelt bij vonnis van heden in de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] dat de verdachte ook heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met hen. Nu de rechtbank reeds bewezen zal verklaren dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met medeverdachte [medeverdachte 3] en [bedrijfsnaam 1] , en de rechtbank van oordeel is dat van één grote criminele organisatie waaraan alle verdachten hebben deelgenomen geen sprake was, zullen de namen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] desondanks worden weggestreept uit de tenlastelegging onder feit 2.

3.5.

De bewezenverklaring

De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

1.

hij in de periode van 21 mei 2016 tot en met 21 mei 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen stoffen en voorwerpen heeft te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, of voorhanden gehad, te weten onder andere

- voedingsmiddelen (waaronder de merken Superthrive en Canna Coco A en Canna Coco B en Biogreen en Gold en Dutch Pro en Bac) en

- afharder en

- wortelstimulator en

- basisvoedingsmiddelen en

- vijverfolie en

- CO2 generatoren en

- boosters en

- kachels en

- ventilatoren en

- slakkenhuisventilatoren en

- meetapparatuur en

- gripzakken en

- vacuümsealzakken en

- sealapparaten en

- stektrays en

- steenwolblokjes en

- bestrijdingsmiddelen (waaronder middelen tegen toprot en kasspint en spintmijt en luis) en

- middelen tegen geurbestrijding en

- trafo's voor HPS lampen en

- High Pressure Sodium lampen en

- koolstoffilters en

- spiegelkappen en

- lampen en

- schakelborden en

- softboxen en

- koolstoffilters en

- afzuiginstallaties

dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, en gegevens voorhanden heeft gehad, te weten onder meer:

- briefjes met daarop vermeld bestellingen en

- een opslaglocatie aan de [adres 2] te Zevenhuizen en

- contante geldbedragen waarvan hij en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;

2.

hij in de periode van 21 mei 2016 tot en met 21 mei 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 3] , en/of rechtspersonen te weten [bedrijfsnaam 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 11a Opiumwet.

Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5
De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6
De strafoplegging
6.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 134 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft bij de geëiste gevangenisstraf toegelicht dat het de bedoeling is dat het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf gelijk is aan de door de verdachte reeds ondergane voorlopige hechtenis.

6.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – verzocht om aan de verdachte geen langere straf op te leggen dan die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, ook niet in voorwaardelijke zin.

6.3.

Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Ernst van de feiten

De verdachte heeft zich gedurende een periode van drie jaren schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 11a en 11b van de Opiumwet. Hij heeft – in de kern genomen - samen met anderen stoffen en voorwerpen voorhanden gehad en verhandeld waarvan hij wist dat die bedoeld waren voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. De wetgever heeft met de introductie van de artikelen 11a en 11b van de Opiumwet dergelijke handelingen strafbaar gesteld omdat de illegale hennepteelt door de omvang en professionaliteit daarvan in Nederland een reëel veiligheidsrisico oplevert. De verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door geldelijk gewin en zich geen rekenschap gegeven van de nadelige gevolgen van zijn handelen voor de maatschappij en volksgezondheid.

Persoon van de verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 13 mei 2025. Hoewel dit om onbekende redenen niet op het strafblad is opgenomen, is ter terechtzitting gebleken dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren wegens vergelijkbare feiten in aanraking is gekomen met justitie. De verdachte is op 14 mei 2021 door de politierechter te Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 110 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, wegens overtreding van de Opiumwet. Artikel 63 Sr is dus van toepassing en de rechtbank zal daarmee in strafverlagende zin rekening houden.

Ook houdt de rechtbank bij het opleggen van een straf rekening met het feit dat er sprake is van eendaadse samenloop tussen het eerste en tweede bewezenverklaarde feit. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.

De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen passend en geboden.

De overschrijding van de redelijke termijn

De verdachte is aangehouden en in verzekering gesteld in mei 2019 en dit vonnis is gewezen op 2 juli 2025. De redelijke termijn is dus met ruim vier jaar overschreden, terwijl aan deze overschrijding geen bijzondere omstandigheden ten grondslag liggen. De rechtbank brengt dit in het voordeel van de verdachte tot uitdrukking in de op te leggen straf, door de verdachte niet terug te sturen naar de gevangenis. Naar het oordeel van de rechtbank is dat nu niet meer opportuun gelet op het grote tijdsverloop.

De rechtbank zal alles afwegende aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen, waarvan 130 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaar. Dat betekent dat de verdachte het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf reeds in voorlopige hechtenis heeft uitgezeten. Met het lange voorwaardelijk strafdeel brengt de rechtbank tot uiting dat het gaat om ernstige strafbare feiten.

De rechtbank zal daarnaast een geldboete van € 10.000,- aan de verdachte opleggen. Dit om de ernst van de feiten nog verder te benadrukken en om de verdachte in zijn vermogen te treffen. Hoewel niet duidelijk is geworden wat de verdachte exact heeft verdiend met zijn bijdrage aan de illegale hennepteelt, biedt het dossier voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de verdachte daarvan aanzienlijk financieel voordeel heeft genoten.

7. De inbeslaggenomen voorwerpen

Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de op de beslaglijst onder 3 tot en met 7 en 9 en 10 genoemde voorwerpen.

Het onder 8 genoemde voorwerp betreft een crypto-telefoon. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke telefoons in het criminele circuit een grote rol spelen omdat men gebruik maakt van deze telefoons om heimelijk te communiceren en zo uit de handen van opsporing te blijven. De rechtbank is van oordeel dat het ongecontroleerde bezit van een dergelijke telefoon in strijd is met het algemeen belang en zal deze telefoon dus onttrekken aan het verkeer.

8
De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:

- 14 a, 14b, 14c, 23, 24c, 36b, 36d, 47, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;

- 11 a en 11b van de Opiumwet.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9
De beslissing

De rechtbank:

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:

de eendaadse samenloop van

feit 1:

medeplegen van stoffen en voorwerpen te koop aanbieden, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde lid en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;

en

feit 2:

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet;

verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 210 (TWEEHONDERDTIEN) DAGEN;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 130 dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

veroordeelt de verdachte voorts tot:

een geldboete van € 10.000,-;

bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen

door hechtenis voor de tijd van 85 dagen;

heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;

gelast de teruggave aan de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 3 tot en met 7 en 9 en 10 genoemde voorwerpen, te weten:

- 2650 EUR;

- 400 EUR;

- 5 EUR;

- 35 EUR;

- 326,5 EUR;

- 1.00 STK kentekenbewijs;

- 5.00 STK sleutel;

verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 8 genoemde voorwerp, te weten:

- 1.00 STK telefoontoestel.

Dit vonnis is gewezen door

mr. G.P. Verbeek, voorzitter,

mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,

mr. T.A.B. Mentink, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. M. den Besten, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2025.