Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBDHA:2025:12622

Op 15 July 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 09/325492-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:12622. De plaats van zitting was Den Haag.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
09/325492-24
Datum uitspraak:
15 July 2025
Datum publicatie:
15 July 2025

Indicatie

Veroordeling tot 30 maanden gevangenisstraf waarvan 10 maanden voorwaardelijk, voor het in vereniging voorhanden hebben van een wapen en het bedreigen van personen en vernielen van een woning door op die woning te schieten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummer: 09/325492-24

Datum uitspraak: 15 juli 2025

Tegenspraak

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,

BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,

op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] .

1
Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 9 januari 2025, 2 april 2025 (beide pro forma) en 1 juli 2025 (inhoudelijke behandeling).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van wat door de verdachte en zijn raadsman mr. H. Raza naar voren is gebracht.

2
De tenlastelegging

De verdachte wordt er, kort gezegd, van verdacht dat hij op 12 oktober 2024 in vereniging met een ander op de woning aan de [adres 2] te [plaats 2] heeft geschoten en daarmee een poging heeft gedaan om de bewoners van dat adres opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven (feit 1 primair) dan wel daarmee [benadeelde 1] en/of anderen heeft bedreigd (feit 1 subsidiair) en die woning heeft vernield (feit 3).

Daarnaast wordt hij ervan verdacht dat hij op 12 oktober 2024 in vereniging een gaspistool en munitie voorhanden heeft gehad (feit 2).

De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Beslissing

3
De bewijsbeslissing
3.1.

Inleiding

In oktober 2024 is op meerdere plekken in Zuid-Holland sprake geweest van explosief en excessief geweld. Er hebben explosies, brandstichtingen en beschietingen plaatsgevonden waarbij met name woningen het doelwit waren. Dit geweld zorgde voor maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Deze incidenten zijn uitgebreid in de media belicht. Deze incidenten leken volgens de politie met elkaar samen te hangen en daarom is er een TGO (Team Grootschalig Onderzoek) opgezet. De oorsprong van het conflict lijkt een diefstal te zijn, vermoedelijk een ripdeal, van 1400 kilo cocaïne die in augustus 2024 in België plaatsvond.

Op 10 oktober 2024 is ingebroken in een loods gevestigd in [plaats 3] . Bij deze inbraak werden een aantal dozen weggenomen waarin vermoedelijk blokken van deze geripte cocaïne hebben gezeten. Na deze inbraak vonden een aantal incidenten plaats die kennelijk tot doel hadden de eigenaar van de loods en zijn werknemer, [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ), onder druk te zetten. Eén van deze incidenten betrof het beschieten van de woning van [benadeelde 1] op 12 oktober 2024. [benadeelde 1] en zijn vrouw waren op dat moment op een andere locatie ondergebracht in verband met de dreiging die van voornoemd incident uitging.

Op 12 oktober 2024 omstreeks 21.18 uur werd door de buren van [adres 2] te [plaats 2] een melding bij de politiemeldkamer gedaan dat zij een knal hadden gehoord en dat zij een man hadden zien wegrennen. Kort daarna werd door [benadeelde 1] , de bewoner van het adres [adres 2] te [plaats 2] , bij de politie gemeld dat hij op de beveiligingscamera's van zijn woning had gezien dat er op zijn woning was geschoten. Door een forensisch onderzoeker van de politie Eenheid Den Haag is later vastgesteld dat er inderdaad een kogelgat in de ruit van de voordeur van de woning zat. Op de vloer achter de voordeur is een vervormd projectiel aangetroffen.

3.2.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder feit 1 primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde.

3.3.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder feit 1 subsidiair en feit 3 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

3.4.

Vrijspraak (feit 1 primair)

De bewoners van de woning aan de [adres 2] in [plaats 2] waren op het moment van de beschieting niet thuis, zodat er niemand dodelijk gewond kon raken toen de woning werd beschoten. De rechtbank is daarom – met de officier van justitie – van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, te weten de poging tot moord.

3.5.

Opgave van bewijsmiddelen (feit 1 subsidiair en feit 3)

De rechtbank zal voor feit 1 subsidiair en feit 3 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.

De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024331041, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 400).

De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:

1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 1 juli 2025;

2. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 19 november 2024 (p. 236-237);

3. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] , opgemaakt op 13 oktober 2024 (p. 126-130, 132);

4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 oktober 2024 (p. 193).

3.6.

Gebruikte bewijsmiddelen (feit 2)

De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

3.7.

Bewijsoverwegingen

Medeplegen voorhanden hebben vuurwapen

De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen in de zin van artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm) allereerst is vereist dat de verdachte een wapen bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of tot de exacte locatie van dat wapen. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in het geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.

De rechtbank stelt vast dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] op 12 oktober 2024 samen een ‘klus’ gingen doen, te weten het schieten op de woning aan de [adres 2] te [plaats 2] . De verdachte heeft deze ‘klus’ via zijn Snapchat account [accountnaam 1] gekregen van de persoon achter het Snapchat account ‘ [accountnaam 2] ’. De verdachte heeft vervolgens de medeverdachte [medeverdachte 1] geregeld als schutter voor deze klus. De verdachte en [medeverdachte 1] zijn samen vanuit [woonplaats] vertrokken naar Rotterdam waar de medeverdachte [medeverdachte 2] , de persoon achter het Snapchat account ‘ [accountnaam 2] ’, het wapen aan hen zou leveren. De verdachte heeft hierover via Snapchat contact met [medeverdachte 2] gehouden. In Rotterdam is [medeverdachte 2] achter in de auto ingestapt. De verdachte en [medeverdachte 1] zaten voorin; de verdachte zat op de bestuurdersstoel en [medeverdachte 1] op de bijrijderstoel. Vanaf dat moment bevond het wapen zich in de auto van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het vuurwapen in de auto lag. Hij is daarna samen met [medeverdachte 1] naar [plaats 2] gereden. Daar heeft [medeverdachte 1] op de woning geschoten. Kort daarna zijn de verdachte en [medeverdachte 1] samen in de auto aangehouden. In de broeksband van [medeverdachte 1] zat op dat moment een gaspistool.

Door en namens de verdachte is aangevoerd dat er geen sprake is van het voorhanden hebben van het aangetroffen wapen door de verdachte nu hij dat wapen niet zou hebben aangeraakt of vastgehouden. De rechtbank overweegt dat voor het voorhanden hebben van het wapen – gelet op wat hiervoor is vooropgesteld – niet is vereist dat de verdachte het wapen daadwerkelijk in zijn handen heeft gehad. Nu de verdachte degene is geweest die de schutter heeft geregeld, die het contact onderhield met de persoon die het wapen leverde, die aanwezig was bij de overdracht van het wapen aan de schutter en die de schutter vervolgens met dat wapen in zijn (verdachtes) auto heeft vervoerd naar de plaats delict, had de verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet alleen wetenschap van maar ook beschikkingsmacht over het wapen en heeft hij dat wapen samen met [medeverdachte 1] voorhanden gehad zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 Wwm.

Het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om – indien feit 2 wordt bewezenverklaard – het NFI onderzoek te laten doen naar de vraag of op DNA activiteiten niveau kan worden vastgesteld of de verdachte het wapen wel of niet heeft aangeraakt mist gelet op het voorgaande feitelijke grondslag en wordt afgewezen. De rechtbank gaat gelet op het voorgaande ook voorbij aan wat de verdediging heeft aangevoerd over de onmogelijkheid om [medeverdachte 1] te horen over wat hij bij de politie heeft verklaard over het doorladen van het wapen door de verdachte. De rechtbank zal de verklaring van [medeverdachte 1] ook niet voor het bewijs van dit feit gebruiken.

Resumerend is de rechtbank van oordeel dat tussen de verdachte en [medeverdachte 1] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen en daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde.

3.8.

De bewezenverklaring

De rechtbank is met betrekking tot de onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

1. subsidiair)

hij op 12 oktober 2024 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, [benadeelde 1] en een ander persoon heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door met een vuurwapen eenmaal op de woning van die [benadeelde 1] (op het adres [adres 2] te [plaats 2] ) te schieten;

2hij op 12 oktober 2024 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool (merk Glock, model 17 Gen 5, kaliber 9 mm, serienr. [serienummer] ), voorhanden heeft gehad;

3

hij op 12 oktober 2024 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een woning (te weten [adres 2] ), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , heeft beschadigd door toen en daar met een vuurwapen eenmaal op die woning te schieten.

Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5
De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6
De strafoplegging
6.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden met uitzondering van het geadviseerde locatieverbod.

6.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd inhoudende dat aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd dan voor de duur die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd kan worden, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, en eventueel daarnaast nog de maximale taakstraf. De raadsman heeft verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen dan wel te schorsen.

6.3.

Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Ernst van het feit

De verdachte heeft zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging en vernieling door met een vuurwapen op een woning te schieten. Achter de voordeur van die woning is op de vloer, tussen de voordeurmat en de trap naar de volgende woonlaag, een projectiel aangetroffen. Dat de bewoners op het moment van de beschieting niet thuis waren, is niet aan de verdachte te danken. De beschieting had ook heel anders kunnen aflopen. De verdachte heeft een onmisbare rol in het schietincident vervuld. Hij is degene geweest die de schutter heeft geregeld, het contact onderhield met de persoon die het wapen leverde en instructies gaf, die aanwezig was bij de overdracht van het wapen aan de schutter en die de schutter vervolgens met dat wapen in zijn (verdachtes) auto heeft vervoerd naar de plaats delict. Daarbij heeft de verdachte samen met de medeverdachte ook het wapen dat bij het schietincident is gebruikt voorhanden gehad.

Deze strafbare feiten raken niet alleen de veiligheid van de direct betrokkenen, maar veroorzaken ook gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. In Alphen aan den Rijn hebben in korte tijd meerdere (schiet)incidenten plaatsgevonden. Deze lijken te maken te hebben met een conflict in het drugscircuit, waarbij als pressiemiddel aanslagen of bedreigingen worden gepleegd tegen mensen die niets met het conflict te maken hebben. De rechtbank vindt het zeer kwalijk dat de verdachte hierin een rol heeft gespeeld.

De verdachte heeft niet stilgestaan bij de vraag hoe traumatiserend de beschieting van een woning voor de bewoners en omwonenden daarvan kan zijn. Hij heeft alleen gedacht aan zijn eigen (geldelijke) gewin en de rechtbank vindt het ernstig dat de verdachte puur en alleen voor het geld bereid is geweest om deze ernstige strafbare feiten te plegen.

Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte vanwege financiële problemen is ingegaan op verkeerde voorstellen van ‘nieuwe’ vrienden die hij als betrouwbaar beschouwde, maar die achteraf verkeerde intenties hadden. De verdachte zou zijn bedreigd en afgeperst, hetgeen hem heeft doen besluiten om het onderhavige delict te plegen. De rechtbank acht dit onvoldoende concreet uit het dossier naar voren komen en zal daar geen rekening mee houden bij het bepalen van de strafmaat.

Strafblad De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 december 2024 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.

Persoon van de verdachte De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 25 maart 2025, waaruit volgt dat het sociaal netwerk en psychosociaal functioneren van de verdachte als criminogene factoren worden aangemerkt. De recidivekans wordt ingeschat als laag. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte als bijzondere voorwaarden een meldplicht, gedragsinterventie en een locatieverbod (met elektronische monitoring) aan hem op te leggen.

De op te leggen straf De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt voor het voorhanden hebben van een pistool in de openbare ruimte 8 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf vermeld. De rechtbank heeft ten aanzien van de overige feiten aansluiting gezocht bij vergelijkbare zaken. Voor soortgelijke bedreigingen worden in de regel forse gevangenisstraffen opgelegd. De rechtbank betrekt in de strafmaat ook dat ten aanzien van de feiten 1 en 3 sprake is van eendaadse samenloop.

Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.

De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 30 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

De rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, met uitzondering van het locatieverbod, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. De noodzaak van een locatieverbod is de rechtbank niet gebleken.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Afwijzing verzoek opheffing dan wel schorsing voorlopige hechtenis

De rechtbank wijst het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis af, omdat de redenen die tot de voorlopige hechtenis van de verdachte hebben geleid ook thans nog aanwezig zijn. De rechtbank wijst het verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis af, omdat de persoonlijke belangen van de verdachte bij een schorsing van de voorlopige hechtenis op dit moment niet zwaarder wegen dan de strafvorderlijke belangen bij ononderbroken voorzetting van de vrijheidsbeneming.

7
De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.249,94, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.249,94 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade.

[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.

7.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing gevorderd, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met de opmerking dat deze rechtbank in vergelijkbare zaken € 750,- aan immateriële schadevergoeding heeft toegewezen.

7.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft ten aanzien van de immateriële schade aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden in welke mate onderhavig feit tot schade heeft geleden bij de benadeelde partijen in het licht van de overige incidenten. Volgens de raadsman is het specifiek vaststellen van een bedrag ten aanzien van dit feit dusdanig ingewikkeld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moet worden verklaard in hun vorderingen dan wel dat deze vorderingen moeten worden afgewezen.

7.3

Het oordeel van de rechtbank

Materiële schade

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een materiële schadevergoeding gevorderd. Die schade bestaat uit de kosten voor het repareren van het raam van de voordeur van de woning van de benadeelde partij. Deze vordering is namens de verdachte niet inhoudelijk betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd met facturen. Op grond van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder feit 3 bewezenverklaarde feit. De schade is namelijk ontstaan doordat met een vuurwapen is geschoten op de woning waardoor het raam van de voordeur is beschadigd.

Immateriële schade

De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben immateriële schadevergoeding gevorderd voor de psychische klachten die zij als gevolg van de bewezenverklaarde beschieting (onder feit 1 en 3) hebben ondervonden.

De rechtbank is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan beide benadeelde partijen door de bewezenverklaarde beschieting rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.

In artikel 6:95 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat immateriële schade alleen voor vergoeding in aanmerking komt in de limitatief in de wet opgesomde gevallen. In artikel 6:106 BW worden de gevallen genoemd waarin vergoeding van immateriële schade kan worden toegekend. Voor zover hier van belang, kan dat op grond van sub b van dat artikel aan de orde zijn indien de benadeelde partij ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Daarvan kan onder meer sprake zijn indien de aard en ernst van de normschending en de nadelige gevolgen voor de benadeelde partijen zozeer voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon als hier bedoeld is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (zie: ECLI:NL:HR:2019:793, r.o.v. 2.4.5). Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad kan immateriële schade op deze grond voor toewijzing in aanmerking komen in gevallen van een ernstige aantasting van de persoonlijke levenssfeer of de persoonlijke vrijheid.

Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de ernst van de beschieting en de context waarin die beschieting heeft plaatsgevonden, is de normschending van zodanige aard en ernst, dat de voor toekenning van smartengeld relevante nadelige gevolgen van die normschending voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. De verdachte is door zijn bijdrage aan de beschieting naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze immateriële schade die de benadeelde partijen daardoor hebben geleden. Dit betekent dat een vergoeding van immateriële schade op zijn plaats is.

Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden, zonder verdere concrete onderbouwing en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend acht de rechtbank in dit geval een bedrag van € 2.000,- voor iedere benadeelde partij redelijk en zonder nader onderzoek of onderbouwing toewijsbaar. De vorderingen tot immateriële schadevergoeding zullen dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.

Totaal toegewezen

De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering van [benadeelde 1] toewijzen tot een bedrag van € 3.249,94, bestaande uit € 1.249,94 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade en de vordering van [benadeelde 2] toewijzen tot een bedrag van € 2.000,-, bestaande uit immateriële schade.

Wettelijke rente

De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.

Proceskostenveroordeling

Nu de vorderingen volledig worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Hoofdelijkheid

Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededaders een bedrag aan een benadeelde partij hebben betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan die benadeelde partij hoeft te betalen.

Schadevergoedingsmaatregel Nu de aansprakelijkheid van de verdachte vaststaat, zal de rechtbank telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.249,94, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] en een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 2] .

8
Het inbeslaggenomen voorwerp
8.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (hierna: beslaglijst, die als bijlage II aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genoemde voorwerp, te weten 1 STK Personenauto met kenteken [kenteken] (Omschrijving: Grijs, merk:

Volkwagen), zal worden verbeurdverklaard.

8.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het in beslag genomen goed dient te worden teruggegeven aan de verdachte gelet op de tijdsspanne waarin de auto is gebruikt voor dit feit. Dat was van zo’n geringe duur dat dit niet in verhouding staat tot het normaal gesproken gebruik van de auto. Daarnaast zou de verdachte in geval van verbeurdverklaring van de auto ook nog eens financieel worden gestraft.

8.3.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp verbeurdverklaren. Dit voorwerp (de auto) is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp de bewezenverklaarde feiten zijn begaan. Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte. In dat kader is van belang dat het een oude auto betreft.

9
De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:

- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 47, 55, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;

- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10
De beslissing

De rechtbank:

vrijspraak

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

bewezenverklaring

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.8 bewezen is verklaard;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;

verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:

ten aanzien van feit 1 en feit 3:

eendaadse samenloop van

medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

en

medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigden

ten aanzien van feit 2:

medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot:

strafoplegging

een gevangenisstraf voor de duur van 30 (DERTIG) MAANDEN;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 10 (TIEN) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

- zich bij de aanvang van de proeftijd binnen 48 uur telefonisch meldt bij de Reclassering Nederland op [telefoonnummer] . De veroordeelde meldt zich op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;

- gedurende de proeftijd deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit een COVA-training of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens deze instelling aan hem worden gegeven;

geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;

voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:

- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;

voorlopige hechtenis

wijst af de verzoeken tot opheffing danwel schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;

de vorderingen van de benadeelde partijen

wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om te betalen een bedrag van € 3.249,94 aan [benadeelde 1] en een bedrag van € 2.000,- aan [benadeelde 2] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 oktober 2024 tot de dag waarop deze vorderingen zijn betaald;

bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan een benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;

veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

de schadevergoedingsmaatregel legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.249,94 ten behoeve van [benadeelde 1] en een bedrag van € 2.000,- ten behoeve van [benadeelde 2] , beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 oktober 2024 tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald;

bepaalt dat als de verschuldigde bedragen niet volledig worden betaald of kunnen worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 42 dagen ten aanzien van het ten behoeve van [benadeelde 1] verschuldigde bedrag en voor de duur van 30 dagen ten aanzien van het ten behoeve van [benadeelde 2] verschuldigde bedrag; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichtingen niet op;

bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van de verschuldigde bedragen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van de verschuldigde bedragen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;

bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoedingen deels of geheel aan een benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichtingen aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.

het inbeslaggenomen goed

verklaart verbeurd als bijkomende straf het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten: 1 STK Personenauto met kenteken [kenteken] (Omschrijving: Grijs, merk: Volkwagen).

Dit vonnis is gewezen door

mr. L. Amperse, voorzitter,

mr. S.M. de Bruijn, rechter,

mr. E.R.F. van Engelen, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. S.M.R. Berendsen, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2025.