Rechtbank DEN HAAG
Parketnummer: 09/390771-24
Datum uitspraak: 15 juli 2025
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
,
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres (niet-ingezetene): [adres 1] , [postcode] [woonplaats] (België),
op dit moment gedetineerd in Justitieel Complex [plaats 1] .
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat wat is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 1 juli 2025. De verdachte wordt er, kort gezegd, van verdacht dat hij op 12 oktober 2024 in vereniging met een ander op de woning aan de [adres 2] te [plaats 2] heeft geschoten, en daarmee [benadeelde 1] en/of anderen heeft bedreigd (feit 1) en die woning heeft vernield (feit 3). Daarnaast wordt hij ervan verdacht dat hij op 12 oktober 2024 in vereniging een gaspistool en munitie voorhanden heeft gehad (feit 2).
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Beslissing
3.1.
Inleiding
In oktober 2024 is op meerdere plekken in Zuid-Holland sprake geweest van explosief en excessief geweld. Er hebben explosies, brandstichtingen en beschietingen plaatsgevonden waarbij met name woningen het doelwit waren. Dit geweld zorgde voor maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Deze incidenten zijn uitgebreid in de media belicht. Deze incidenten leken volgens de politie met elkaar samen te hangen en daarom is er een TGO (Team Grootschalig Onderzoek) opgezet. De oorsprong van het conflict lijkt een diefstal te zijn, vermoedelijk een ripdeal, van 1400 kilo cocaïne die in augustus 2024 in België plaatsvond.
Op 10 oktober 2024 is ingebroken in een loods gevestigd in [plaats 3] . Bij deze inbraak werden een aantal dozen weggenomen waarin vermoedelijk blokken van deze geripte cocaïne hebben gezeten. Na deze inbraak vonden een aantal incidenten plaats die kennelijk tot doel hadden de eigenaar van de loods en zijn werknemer, [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ), onder druk te zetten. Eén van deze incidenten betrof het beschieten van de woning van [benadeelde 1] op 12 oktober 2024. [benadeelde 1] en zijn vrouw waren op dat moment op een andere locatie ondergebracht in verband met de dreiging die van voornoemd incident uitging.
Op 12 oktober 2024 omstreeks 21.18 uur werd door de buren van [adres 2] te [plaats 2] een melding bij de politiemeldkamer gedaan dat zij een knal hadden gehoord en dat zij een man hadden zien wegrennen. Kort daarna werd door [benadeelde 1] , de bewoner van het adres [adres 2] te [plaats 2] , bij de politie gemeld dat hij op de beveiligingscamera's van zijn woning had gezien dat er op zijn woning was geschoten. Door een forensisch onderzoeker van de politie Eenheid Den Haag is later vastgesteld dat er inderdaad een kogelgat in de ruit van de voordeur van de woning zat. Op de vloer achter de voordeur is een vervormd projectiel aangetroffen.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Opgave van bewijsmiddelen (feit 2)
De rechtbank zal voor feit 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024331041, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 400).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 1 juli 2025;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 oktober 2024, voor zover inhoudende (p.66-67);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 77-81).
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen (feit 1 en 3)
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring van feit 1 en 3 redengevende feiten en omstandigheden.
3.6.
Bewijsoverwegingen
Medeplegen bedreiging en vernieling
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook wanneer het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij de bedreiging en vernieling het volgende af.
De verdachte heeft via zijn Snapchat account ‘ [accountnaam 1] ’ op 11 oktober 2024 een bericht ontvangen met de opdracht tot een beschieting van een woning. Daar zou € 2.000,- voor betaald worden. De verdachte heeft vervolgens contact opgenomen met het Snapchat account [accountnaam 2] met de vraag of [accountnaam 2] deze ‘job’ zou willen uitvoeren voor € 1.000,-. [accountnaam 2] kende de verdachte op dat moment alleen via Snapchat. De verdachte zou voor [accountnaam 2] het wapen regelen.
Op 12 oktober 2024 heeft de verdachte ergens in Rotterdam een wapen opgehaald. Vervolgens heeft hij met [accountnaam 2] afgesproken bij een parkeergarage in Rotterdam. Daar trof hij de medeverdachte [medeverdachte 1] , de persoon achter het account [accountnaam 2] , in de auto met de medeverdachte [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] zou de woning gaan beschieten en [medeverdachte 1] zou de auto naar de plaats delict besturen. In de auto heeft de verdachte het wapen aan [medeverdachte 2] overhandigd en uitgelegd hoe het wapen doorgeladen moest worden. Daarnaast heeft hij instructies gegeven over de beschieting: er moest twee keer worden geschoten op de woning en de beschieting moest worden gefilmd. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zouden een dag later het geld wat hiermee verdiend kon worden kunnen komen halen bij de verdachte.
Tijdens deze ontmoeting met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wist de verdachte nog niet zeker of er “groen licht” van de opdrachtgever zou komen voor de beschieting. Hij ging daarom na de uitleg aan [medeverdachte 2] over het wapen en de opdracht weg, nam het wapen met zich mee en kwam na tien minuten terug toen hij dat “groen licht” had gekregen. De verdachte heeft vervolgens via zijn Snapchat account [accountnaam 1] het adres [adres 2] in [plaats 2] aan het Snapchat account [accountnaam 2] van [medeverdachte 1] doorgestuurd. De verdachte wist dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] direct daarna vanaf Rotterdam naar de woning aan de [adres 2] te [plaats 2] zouden rijden om die woning te beschieten. Hij heeft later op de avond nog geprobeerd contact met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op te nemen, maar dat is hem niet gelukt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van de verdachte aan de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht geweest dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Met name het uitzetten van de opdracht om de woning te beschieten, het leveren van het wapen en de munitie, de instructies over de beschieting en het sturen van het adres van de woning waarop geschoten moest worden zijn, in onderlinge samenhang bezien, onmisbare schakels geweest in de uitvoering van de beschieting op de woning aan de [adres 2] in [plaats 2] . De verdachte heeft daarmee een materiële én intellectuele bijdrage van voldoende gewicht aan het delict geleverd. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1hij op 12 oktober 2024 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, [benadeelde 1] en een ander persoon heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door met een vuurwapen eenmaal op de woning van die [benadeelde 1] (op het adres [adres 2] te [plaats 2] ) te schieten;
2hij op 12 oktober 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie en munitie van categorie III, te weten:
- een gaspistool (merk Glock, model 17 Gen 5, kaliber 9 mm) en- meerdere kogelpatroonen (merk S&B, kaliber 9 mm)
heeft overgedragen en voorhanden heeft gehad;
3hij op 12 oktober 2024 te [plaats 2] en, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een woning (te weten [adres 2] ), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , heeft beschadigd door toen en daar met een vuurwapen eenmaal op die woning te schieten.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.
7
De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.249,94, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.249,94 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade.
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing gevorderd, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met de opmerking dat deze rechtbank in vergelijkbare zaken € 750,- aan immateriële schadevergoeding heeft toegewezen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen in hun vorderingen bepleit in verband met de bepleitte vrijspraak. Subsidiair refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank met de opmerking dat een bedrag van € 750,- kan worden toegewezen voor de immateriële schade.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een materiële schadevergoeding gevorderd. Die schade bestaat uit de kosten voor het repareren van het raam van de voordeur van de woning van de benadeelde partij. Deze vordering is namens de verdachte niet inhoudelijk betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd met facturen. Op grond van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder feit 3 bewezenverklaarde feit. De schade is namelijk ontstaan doordat met een vuurwapen is geschoten op de woning waardoor het raam van de voordeur is beschadigd.
Immateriële schade
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben immateriële schadevergoeding gevorderd voor de psychische klachten die zij als gevolg van de bewezenverklaarde beschieting (onder feit 1 en 3) hebben ondervonden.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan beide benadeelde partijen door de bewezenverklaarde beschieting rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
In artikel 6:95 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat immateriële schade alleen voor vergoeding in aanmerking komt in de limitatief in de wet opgesomde gevallen. In artikel 6:106 BW worden de gevallen genoemd waarin vergoeding van immateriële schade kan worden toegekend. Voor zover hier van belang, kan dat op grond van sub b van dat artikel aan de orde zijn indien de benadeelde partij ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Daarvan kan onder meer sprake zijn indien de aard en ernst van de normschending en de nadelige gevolgen voor de benadeelde partijen zozeer voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon als hier bedoeld is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (zie: ECLI:NL:HR:2019:793, r.o.v. 2.4.5). Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad kan immateriële schade op deze grond voor toewijzing in aanmerking komen in gevallen van een ernstige aantasting van de persoonlijke levenssfeer of de persoonlijke vrijheid.
Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de ernst van de beschieting en de context waarin die beschieting heeft plaatsgevonden, is de normschending van zodanige aard en ernst, dat de voor toekenning van smartengeld relevante nadelige gevolgen van die normschending voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. De verdachte is door zijn bijdrage aan de beschieting naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze immateriële schade die de benadeelde partijen daardoor hebben geleden. Dit betekent dat een vergoeding van immateriële schade op zijn plaats is.
Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden, zonder verdere concrete onderbouwing en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend acht de rechtbank in dit geval een bedrag van € 2.000,- voor iedere benadeelde partij redelijk en zonder nader onderzoek of onderbouwing toewijsbaar. De vorderingen tot immateriële schadevergoeding zullen dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering van [benadeelde 1] toewijzen tot een bedrag van € 3.249,94, bestaande uit € 1.249,94 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade en de vordering van [benadeelde 2] toewijzen tot een bedrag van € 2.000,-, bestaande uit immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vorderingen volledig worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededaders een bedrag aan een benadeelde partij hebben betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan die benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van de verdachte vaststaat, zal de rechtbank telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.249,94, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] en een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 2] .
8
De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36 f, 47, 55, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 en feit 3:
eendaadse samenloop van
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigden
eendaadse samenloop van
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
strafoplegging
een gevangenisstraf voor de duur van 30 (DERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vorderingen van de benadeelde partijen
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om te betalen een bedrag van € 3.249,94 aan [benadeelde 1] en een bedrag van € 2.000,- aan [benadeelde 2] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 oktober 2024 tot de dag waarop deze vorderingen zijn betaald;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan een benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.249,94 ten behoeve van [benadeelde 1] en een bedrag van € 2.000,- ten behoeve van [benadeelde 2] , beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 oktober 2024 tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald;
bepaalt dat als de verschuldigde bedragen niet volledig worden betaald of kunnen worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 42 dagen ten aanzien van het ten behoeve van [benadeelde 1] verschuldigde bedrag en voor de duur van 30 dagen ten aanzien van het ten behoeve van [benadeelde 2] verschuldigde bedrag; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichtingen niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van de verschuldigde bedragen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van de verschuldigde bedragen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoedingen deels of geheel aan een benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichtingen aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Amperse, voorzitter,
mr. S.M. de Bruijn, rechter,
mr. E.R.F. van Engelen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.M.R. Berendsen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2025.