6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft [slachtoffer] , een jonge vrouw van 22-jarige leeftijd, met een mes doodgestoken en heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan doodslag. De verdachte heeft [slachtoffer] het recht op leven ontnomen, het meest fundamentele recht waarover een mens beschikt.
De wijze waarop de verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, behoort qua geweld en gruwelijkheid tot de absolute buitencategorie. Hij heeft haar in haar eigen woning een zeer groot aantal steek- en snijletsels toegebracht. Deze letsels zijn bovendien toegebracht in de nabijheid van hun gezamenlijke pasgeboren kind. Ook heeft de verdachte een video gemaakt van [slachtoffer] , terwijl zij op de plek lag waar zij uiteindelijk zou komen te overlijden.
De verdachte heeft de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan, zoals in de verschillende slachtofferverklaringen verwoord en op indrukwekkende wijze ter terechtzitting voorgedragen door de moeder van [slachtoffer] . Ze zijn boos, verdrietig en verkeren in onbegrip over de vraag waarom de verdachte hun geliefde dochter en zus heeft weggenomen en daarmee een gat heeft geslagen in hun familie. Verder is het uiterst bedroevend dat het jonge kind van [slachtoffer] , door de handelingen van de verdachte, door het leven zal moeten gaan zonder zijn moeder.
Verder hebben de schokkende handelingen van de verdachte bijgedragen aan een groeiend gevoel van onveiligheid binnen onze huidige maatschappij en hebben deze, met name voor de nabije aanwezigen, zoals de verpleegkundige en overige omwonenden, een gevoel van angst en afschuw bezorgd. Ook voor de betrokken politieagenten moet het een schokkende ervaring zijn geweest om [slachtoffer] in deze toestand aan te treffen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 23 september 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan het gepleegde feit eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De verdachte is op 8 mei 2024 veroordeeld voor mishandeling van [slachtoffer] en diefstal en vernieling van haar eigendommen. Op 8 mei 2023 is de verdachte veroordeeld voor de bedreiging van een ander slachtoffer. Voor dat feit is aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. Verder is de verdachte op 23 december 2019 veroordeeld voor het plegen van een woningoverval, waarvoor aan hem een jeugddetentie is opgelegd.
De op te leggen maatregelen (TBS met dwangverpleging en GVM)
In voornoemd rapport van Pro Justitia van 19 februari 2025 hebben de rapporteurs het risico op recidive op geweld door de verdachte ingeschat op hoog. Hierover hebben zij het volgende gerapporteerd.
De verdachte heeft moeite zich (adequaat) te hechten aan anderen en in relaties met anderen wordt zijn persoonlijkheidsproblematiek getriggerd, waarbij hij gedragingen van anderen vanuit zijn LVB niet goed kan plaatsen en vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek negatief interpreteert – hetgeen zijn psychotische kwetsbaarheid voedt. Indien dan een waan ontstaat, kan hij zich niet meer losmaken van zijn negatieve gedachten ten aanzien van de ander.
Er is bij de verdachte sprake van complexe problemen, die elkaar versterken. Voor die problemen zal een langdurige behandeling nodig zijn. Middels een (inzichtgevende) psychotherapie zoals schematherapie kan de verdachte meer inzicht krijgen in de patronen die vanaf zijn jeugd ontstaan zijn en van waaruit hij denkt, voelt en handelt. Hij zal gestimuleerd moeten worden om zijn gedachten bij anderen te toetsen en zich open te stellen ten aanzien van zijn sociale contacten. De rapporteurs bevelen aan om het gebruik van anti psychotische medicatie voort te zetten. Verder dient volgens hen onderzocht te worden of bij de verdachte sprake is van een schizofreen proces. Het zal voor hem, mede vanwege zijn licht verstandelijke beperking en mogelijk ook vanwege zijn persoonlijkheidsproblematiek, moeilijk zijn om de waan ten aanzien van [slachtoffer] geheel los te laten. Verder passen zijn gedragingen en het gepleegde feit niet bij het beeld dat de verdachte van zichzelf heeft en zal het om die reden ook moeilijk voor hem zijn om zijn eigen gedrag te beschouwen. Ter terechtzitting hebben de deskundigen benadrukt dat de behandeling van de verdachte een zeer ingewikkeld proces zal worden, mede omdat zijn verstandelijke vermogens zeer beperkt zijn.
De verwachting is dat een behandeling van de verdachte, zoals deze door de deskundigen is omschreven, langdurig zal zijn, en deze behandeling dient volgens de rapporteurs klinisch te beginnen. Indien sprake zou zijn van een schizofreen proces, zal het behandelverloop daarop aangepast moeten worden.
De verdachte wordt niet in staat geacht mee te werken aan een behandeling in een kader van tbs met voorwaarden. Hij heeft geen ziektebesef en -inzicht, wil geen medicatie nemen en heeft de afgelopen jaren ook laten zien niet mee te werken aan de opgelegde voorwaarden. De rapporteurs hebben daarom geadviseerd om de behandeling van de verdachte op te leggen in het kader van tbs met dwangverpleging.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van de verdachte van 27 maart 2025. Ook in deze rapportage wordt het risico op recidive, zolang de verdachte niet adequaat wordt behandeld, ingeschat op hoog. Verder wordt in deze rapportage aangesloten bij de conclusies van de rapporteurs van Pro Justitia, dat de verdachte door middel van een langdurige klinische opname behandeld zal moeten worden voor zijn complexe problematiek. De reclassering heeft een maatregel tot tbs met dwangverpleging het meest passende kader geacht om de verdachte de hulp te bieden die nodig is en het risico op recidive terug te dringen. Daarnaast wordt door de reclassering geadviseerd om, bij oplegging van een tbs-maatregel, ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusies uit de rapportages van Pro Justitia en van de reclassering over, maakt die tot de hare en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico en dat, teneinde dat risico te verminderen, een intensieve en op de verdachte toegesneden behandeling, zoals door de deskundigen beschreven, noodzakelijk is.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van tbs. De verdachte had ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis. Daarnaast betreft het bewezen verklaarde feit een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist en dat zulks tevens geldt voor verpleging van overheidswege. Daartoe is redengevend dat het begane feit zeer ernstig is, dat het recidiverisico hoog is en dat de complexe problematiek van de verdachte, die daaraan ten grondslag ligt, intensieve en op de verdachte toegesneden behandeling vereist.
De rechtbank zal dan ook de maatregel tbs met dwangverpleging opleggen. Daarbij overweegt zij dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam, zodat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven kan gaan.
Ten slotte oordeelt de rechtbank dat, aangezien uit de rapportage van de deskundigen volgt dat het recidiverisico hoog is en een langdurige behandeling noodzakelijk is, er rekening mee dient te worden gehouden dat het recidiverisico na afloop van de ongemaximeerde tbs-maatregel met dwangverpleging (nog) niet tot een aanvaardbaar risico is teruggedrongen. Gelet op het voorgaande en op de ernst van de stoornissen van de verdachte, acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte langdurig onder toezicht wordt gesteld. Ter bescherming van de algemene veiligheid van personen zal de rechtbank dan ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. Hierdoor kan de rechtbank, nadat de tbs-maatregel is beëindigd – indien aangewezen – op vordering van de officier van justitie en na beoordeling van de op dat moment actuele situatie, de tenuitvoerlegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel bevelen. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan, omdat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld als bedoel in artikel 37a en 37b Sr.
De op te leggen straf
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van langere duur met zich brengt. Zoals reeds hierboven overwogen neemt de rechtbank de conclusies van de rapporteurs van Pro Justitia over en acht zij de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van het feit. Dit heeft een aanzienlijke strafmatigende werking op de op te leggen gevangenisstraf.
Binnen de rechtspraak bestaan voor het delict doodslag geen landelijke oriëntatiepunten. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om te vergelijken met andere zaken, ziet de rechtbank wel dat doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf wordt opgelegd van tussen de acht en twaalf jaren.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, in de wetswijziging van 1 juli 2023, waarmee het strafmaximum voor doodslag werd verhoogd van 15 naar 25 jaren, geen aanleiding om zonder meer uit te gaan van een hoger uitgangspunt voor straftoemeting voor dit feit. De op te leggen straf hangt immers niet af van het strafmaximum dat de wetgever vast stelt, maar van wat de rechter passend vindt in een concreet geval.
Wat betreft de ernst van het gepleegde feit overweegt de rechtbank dat deze, zoals reeds benoemd, zeer groot en van de absolute buitencategorie is.
Tegelijkertijd overweegt de rechtbank dat enkele factoren die het feit zo gruwelijk maken, zoals de hoeveelheid steekletsels die zijn toegebracht en de omstandigheid dat de verdachte een filmpje heeft gemaakt van [slachtoffer] , ook juist verklaarbaar zijn vanuit de psychose van de verdachte – die in dit geval tevens met zich brengt dat het feit deels niet aan hem is toe te rekenen.
Verder houdt de rechtbank rekening met het doel van de op te leggen gevangenisstraf.
Uit de verschillende rapportages en het verhandelde ter terechtzitting is duidelijk geworden dat de verdachte acuut intensieve behandeling en begeleiding nodig heeft voor zijn complexe problematiek. Daarom zal, zoals hierboven beschreven, aan de verdachte een tbs-maatregel worden opgelegd. Tbs met dwangverpleging betekent dat de verdachte een lange tijd in een gesloten inrichting zal verblijven, waar hij niet uit komt totdat zijn behandelaars dat verantwoord vinden. De verwachting is dat die behandeling zeer lang zal duren.
Oplegging van een gevangenisstraf houdt in dat de behandeling in het kader van tbs zal worden uitgesteld voor de duur van de gevangenisstraf. Een lange gevangenisstraf draagt niet bij aan de resocialisatie van de verdachte en de preventie van het plegen van soortgelijke feiten in de toekomst. Een lange gevangenisstraf voorafgaand aan tbs maakt in het algemeen de behandeling binnen de tbs minder effectief.
De rechtbank heeft echter ook overwogen dat in ons strafrechtelijk systeem de vergelding ook een strafdoel van grote betekenis is. De verdachte is eerder voor strafbare feiten veroordeeld en wordt nu deels verantwoordelijk gehouden voor een zeer ernstig feit. Dit brengt doorgaans met zich dat, vanuit de maatschappij en de nabestaanden, verwacht wordt dat aan hem een hoge gevangenisstraf wordt opgelegd.
De rechtbank ziet dus dat er een spanning is tussen de behandeling die de verdachte (zo spoedig mogelijk) nodig heeft en de behoefte aan een straf voor deze vreselijke daad. De rechtbank heeft die uitgangspunten tegen elkaar afgewogen en vindt een lagere gevangenisstraf dan de officier van justitie eist gepast, in de wetenschap dat de verdachte na de gevangenisstraf naar verwachting voor een lange tijd zal zijn opgesloten in een tbs-kliniek.
De rechtbank acht, alles afwegende en tezamen genomen, een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.