Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBDHA:2025:14054

Op 30 July 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 09/232505-24, 09/043094-23 (tul), bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:14054. De plaats van zitting was Den Haag.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
09/232505-24, 09/043094-23 (tul)
Datum uitspraak:
30 July 2025
Datum publicatie:
30 July 2025

Indicatie

De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij zijn 22-jarige partner zou hebben vermoord, door haar meermaals te steken met een mes.

De rechtbank stelt vast dat de precieze aanleiding voor het incident onduidelijk is gebleven, nu de verdachte daarover wisselend heeft verklaard. Op enig moment had de verdachte een mes in zijn handen, waarna hij het slachtoffer circa 258 keer heeft gestoken/gesneden. Hierdoor is het slachtoffer overleden.

De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het feit doodslag. Verder is er onvoldoende bewijs dat sprake is geweest van voorbedachte raad van de verdachte. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van moord.

Een psycholoog en psychiater hebben gerapporteerd dat bij de verdachte sprake is van meerdere stoornissen, waaronder een licht verstandelijke beperking, een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale en vermijdende kenmerken en een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis.

De deskundigen hebben geconcludeerd dat bij de verdachte bij het plegen van het feit sprake was van een psychose, waarbij duidelijk sprake was van wanen en mogelijk ook hallucinaties. Zij kunnen echter niet precies vaststellen in hoeverre deze psychose een rol speelde ten opzichte van de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte. De deskundigen adviseren de verdachte op zijn minst verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.

De rechtbank neemt het advies van de deskundigen over. De rechtbank komt, gelet ook op het beeld dat van de verdachte uit het procesdossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen – waarin bij hem sprake was van waanbeelden en hij slechts beperkt begrip en inzicht heeft getoond in hetgeen er is gebeurd – en de toelichting hierop door de deskundigen, tot de conclusie dat sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid, die richting volledige ontoerekeningsvatbaarheid gaat.

De rechtbank stelt vast dat sprake is van een zeer ernstig feit, dat qua geweld en gruwelijkheid tot de absolute buitencategorie behoort. De verdachte heeft hiermee een groot gat geslagen in de familie van de nabestaanden en hen onherstelbaar leed aangedaan.

Ten aanzien van de strafmaat overweegt de rechtbank verder dat bij de verdachte sprake is van complexe problematiek, waarvan het de stellige verwachting van de rechtbank en de deskundigen is dat de verdachte hiervoor langdurig klinisch behandeld zal moeten worden.

De rechtbank komt, alles afwegende, tot de conclusie dat een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en oplegging van de tbs-maatregel in dit geval passend en geboden is. TBS houdt in dat de verdachte ook opgesloten zit, maar dan in een beveiligde kliniek. Hoe lang de TBS duurt, hangt af van hoe de behandeling verloopt, maar de verwachting nu is dat dat voor een heel lange tijd zal zijn.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummers: 09/232505-24, 09/043094-23 (tul)

Datum uitspraak: 30 juli 2025

Tegenspraak

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[de verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,

op dit moment gedetineerd in P.P.C. [locatie] .

1
Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 30 oktober 2024, 22 januari 2025,

9 april 2025, 10 juni 2025 (telkens pro forma) en 16 juli 2025 (inhoudelijke behandeling).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden, raadsman

mr. M.J. Lamers en raadsvrouw mr. F.S. Baardman, naar voren is gebracht.

2
De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 18 juli 2024 te Zoetermeer, althans in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven heeft beroofd, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen in het gezicht en/of het hoofd en/of de hals en/of de nek en/of het lichaam van die [slachtoffer] te steken/snijden.

Beslissing

3
De bewijsbeslissing
3.1.

Inleiding

In de ochtend van 18 juli 2024 kreeg de politie een melding op de [adres] in Zoetermeer. Een verpleegkundige, de getuige [getuige] , was daar langsgekomen voor een afspraak met de bewoners. Toen zij bij de woning aankwam, hoorde zij de geluiden van gestommel en een ruzie. Zij hoorde hierbij een vrouwenstem hard de woorden schreeuwen: "Stop, hou op, je vermoordt me". De verpleegkundige keek door de ruit in de voordeur naar binnen en zag daar een bebloed onderbeen en een bebloede voet. Ook zag zij veel bloed op de deurpost van de slaapkamer en in de hal. Vervolgens heeft zij de politie gebeld.

Politieagenten kwam enkele minuten later ter plaatse. Ze riepen dat eventuele aanwezigen de voordeur open moesten doen en naar buiten moesten komen. Nadat enige reactie uitbleef, hebben ze met een deurram de voordeur opengebroken. Na enige tijd kwam de verdachte, in een bebloed T-shirt, naar buiten en werd hij aangehouden.

In de woonkamer, gang en slaapkamer van de woning troffen politieagenten veel bloed aan op de grond en op de muren. In de woonkamer lag een huilende baby (dit bleek later zoon [kind van het slachtoffer] te zijn en hij bleek ongedeerd). In de slaapkamer zagen ze een vrouw roerloos op het bed liggen. Deze vrouw bleek later [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) te zijn. Zij had vele verwondingen en lag in een plas bloed. Naast haar lag een bebloed mes van ongeveer 30 centimeter lang. Het slachtoffer had geen ademhaling meer, en na een vergeefse poging tot reanimatie werd vastgesteld dat zij was overleden.

Aan de verdachte wordt verweten dat hij [slachtoffer] opzettelijk, al dan niet met voorbedachte rade, om het leven heeft gebracht.

3.2.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard, waarbij de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onderdeel van de voorbedachte rade. Wel kan doodslag worden bewezen.

3.3.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onderdeel van de voorbedachte rade. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

3.4.

Gebruikte bewijsmiddelen

De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

3.5.

Bewijsoverwegingen

De verdachte heeft [slachtoffer] gestoken

Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.

Op 18 juli 2024 bevonden de verdachte, [slachtoffer] en hun baby [kind van het slachtoffer] zich in de woning van [slachtoffer] op de [adres] in Zoetermeer. In de ochtend kregen de verdachte en [slachtoffer] ruzie. De aanleiding voor deze ruzie is onduidelijk gebleven, omdat de verdachte daar uiteenlopende verklaringen over heeft afgelegd. Wel heeft hij verklaard dat hij op enig moment een mes in zijn handen had en dat hij [slachtoffer] hiermee heeft gestoken en/of heeft gesneden. Dat de verdachte [slachtoffer] in de keuken en de woonkamer (rechtbank: wat in feite één ruimte betreft) letsel heeft toegebracht, wordt bevestigd in het forensisch onderzoek, aangezien in deze ruimte grote bloedsporen op de muren zijn aangetroffen. Eerder genoemde getuige (verpleegkundige van het consultatiebureau) stond rond dat moment voor de deur en hoorde een luid gestommel, en het geschreeuw van [slachtoffer] .

[slachtoffer] is uiteindelijk dood aangetroffen in de slaapkamer. De muren van de gang en de slaapkamer waren bebloed. Op basis van deze informatie kan worden vastgesteld dat het incident zich vanaf de keuken, via de gang, naar de slaapkamer heeft verplaatst. De verdachte heeft [slachtoffer] vanuit de woonkamer achtervolgd en haar zowel in de gang als in de slaapkamer gestoken en/of gesneden met het mes. Uit de verwondingen aan het achterhoofd en de rug van [slachtoffer] leidt de rechtbank af dat de verdachte haar ook met het mes heeft geraakt terwijl hij achter haar aan liep. De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] uiteindelijk in de slaapkamer op het bed heeft geduwd. Hierna heeft hij, met haar telefoon, een video van [slachtoffer] gemaakt. Hierop is zichtbaar dat zij bebloed op het bed ligt en dat de verdachte haar nog meerdere malen in de nek snijdt met een mes.

Een korte tijd nadat de verdachte deze video maakte, kwam de politie ter plaatse. De politieagenten kregen geen gehoor en hebben de voordeur geforceerd. De verdachte heeft vlak daarna met zijn eigen telefoon een foto van zichzelf met de baby gemaakt, naar eigen zeggen omdat hij het gevoel had dat hij zijn kind een lange tijd niet meer zou zien. Hierna is de verdachte de woning uitgegaan en is hij aangehouden. Uit het procesdossier blijkt dat de verdachte van zijn gezicht tot aan zijn voeten onder het bloed zat.

Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft het lichaam van [slachtoffer] onderzocht en in totaal circa 258 steek- en/of snijletsels aangetroffen. Deze letsels bevonden zich deels op de vitale delen van het lichaam, namelijk het hoofd, de hals en de borstkas. Daarnaast bevonden zich ook letsels op de armen en handen, wat erop duidt dat [slachtoffer] zich tegen de verdachte heeft verweerd. Ten gevolge van de vele steek- en snijletsels is [slachtoffer] overleden.

Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 18 juli 2024 te Zoetermeer [slachtoffer] meermalen met een mes heeft gestoken en gesneden, en dat zij daardoor is overleden.

Vrijspraak van moord

De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van moord, omdat niet is gebleken dat hij de tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over zijn daad (voorbedachte raad), voordat hij het mes pakte en [slachtoffer] doodstak. De rechtbank is daarom, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat moord niet kan worden bewezen.

Doodslag bewezen

De verdachte heeft wisselende en soms onsamenhangende verklaringen afgelegd over waarom hij [slachtoffer] heeft gestoken. Zijn verklaringen geven daarom geen houvast voor de vraag of de verdachte haar wilde doden.

Wel kan de rechtbank uit de handelingen van de verdachte zelf afleiden dat de verdachte haar opzettelijk heeft gedood. Het kan namelijk niet anders dan dat de 258 messteken opzettelijk zijn toegebracht. Hij heeft haar bovendien ernstig verwond op vitale plekken, zodat het niet anders kan dan dat hij [slachtoffer] wilde doden.

Op basis van deze uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen van de verdachte staat opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer] dan ook vast. Daarmee is doodslag bewezen.

3.6.

De bewezenverklaring

De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

hij op 18 juli 2024 te Zoetermeer [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met een mes meermalen in het gezicht en het hoofd en de hals en de nek en het lichaam van die [slachtoffer] te steken/snijden.

4
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5
De strafbaarheid van de verdachte
5.1

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is. Hierbij heeft de raadsman gewezen op de verklaringen van de getuigendeskundigen ter terechtzitting en de omvangrijke en complexe stoornissen die bij de verdachte zijn vastgesteld.

5.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de verdachte sprake was van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Een sterkere mate van ontoerekeningsvatbaarheid is volgens de officier van justitie niet afdoende onderbouwd.

5.3.

Het oordeel van de rechtbank

Beoordelingskader toerekenbaarheid

Het uitgangspunt is dat elke dader verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door hem of haar gepleegde strafbare feit. Een strafbaar feit kan daarom in beginsel aan de verdachte worden toegerekend. Daarop is echter een uitzondering. In artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is bepaald dat niet strafbaar is de persoon die een feit begaat, dat deze wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet kan worden toegerekend. Het gaat bij ontoerekenbaarheid om een uitzondering op het uitgangspunt dat iemand die zich schuldig maakt aan een strafbaar feit daarvoor kan worden gestraft. Een dergelijke uitzondering kan niet snel worden aanvaard. Indien en voor zover aan een verdachte zijn daden verminderd zijn aan te rekenen, zal dit bij de strafoplegging als strafverminderende omstandigheid gelden.

De vraag naar de toerekenbaarheid is bovendien een juridische vraag. Het gaat om het vaststellen van een strafuitsluitingsgrond. De vaststelling of aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, is een juridisch oordeel, dat is voorbehouden aan de strafrechter. Dat laat onverlet dat de strafrechter bij de beantwoording van die vraag gebruik kan maken van adviezen van gedragsdeskundigen. De strafrechter heeft echter een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan de door deskundigen uitgebrachte adviezen.

Aan de strafrechter komt daarom een zekere beoordelingsvrijheid toe bij het waarderen van de adviezen en het maken van een selectie uit die adviezen. Om ontoerekeningsvatbaarheid aan te kunnen nemen, moet voldaan worden aan drie vereisten.

Er moet in de eerste plaats sprake zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.

In de tweede plaats moet er een causaal verband bestaan tussen deze stoornis of gebrekkige ontwikkeling en het ten laste gelegde delict.

Ten slotte moet deze ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling zodanig zijn dat die aan toerekening van het strafbare feit aan de dader in de weg staan. Alleen als de stoornis van de verdachte tot gevolg heeft dat hij de wederrechtelijkheid en de morele ongeoorloofdheid van het feit niet kan begrijpen of, als hij die wederrechtelijkheid en die morele ongeoorloofdheid wel begrijpt maar niet in overeenstemming met dat besef kan handelen, kan volledige ontoerekeningsvatbaarheid aan de orde zijn.

Bevindingen deskundigen

De rechtbank heeft acht geslagen op de bevindingen en conclusies van F. Verstraeten, psychiater, en H.E.W. Koornstra, GZ-psycholoog (hierna: deskundigen/rapporteurs), zoals neergelegd in de Pro Justitia-rapportage (Triple onderzoek) van 19 februari 2025 en zoals nader door deze twee deskundigen ter terechtzitting toegelicht op 16 juli 2025. De bevindingen en conclusies van de deskundigen houden – voor zover hier van belang – het volgende in.

Bij de verdachte is sprake van een licht verstandelijke beperking (LVB), een andere

gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale en vermijdende kenmerken en een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Daarnaast is sprake van een (in ieder geval lichte) stoornis in het gebruik van cannabis.

De deskundigen hebben geconcludeerd dat de licht verstandelijke beperking en de persoonlijkheidsstoornis aanwezig waren ten tijde van het gepleegde feit. Daarnaast was sprake van een psychose; er waren duidelijk wanen en mogelijk ook hallucinaties bij de verdachte. Verder is bij de verdachte mogelijk sprake van een schizofreen proces, dat later verder onderzocht zal moeten worden.

De deskundigen hebben het causale verband tussen de problematiek van de verdachte en het gepleegde feit in de rapportage beschreven en ter terechtzitting nader toegelicht. De verdachte was vanuit zijn licht verstandelijke beperking, in combinatie met een hechtingstoornis, niet in staat om intieme relaties aan te gaan. Daardoor nam [slachtoffer] op een gegeven moment meer afstand van hem. Later, toen het kind er was, kwam de focus van [slachtoffer] te liggen op de verzorging van de baby en minder op hem. De verdachte was vanwege zijn persoonlijkheidsproblematiek niet in staat om met die periodes om te gaan waar [slachtoffer] afstand van hem nam. Hij was bang voor verlating, en is vanaf 2022 in toenemende mate achterdochtig en paranoïde geworden. Hij dacht dat [slachtoffer] vreemd ging en dat het kind niet van hem was. De achterdocht van de verdachte heeft de vorm van een waan aangenomen, waarbij hij alles wat [slachtoffer] deed, negatief inkleurde en zij hem in zijn ogen steeds meer misbruikte en zelfs bedreigend voor hem werd. Op 18 juli 2024 bereikten de opgebouwde spanning en frustratie van de verdachte een hoogtepunt. De verdachte had een psychotische overtuiging dat [slachtoffer] de baby en hemzelf iets aan zou doen.

De geweldsuitbarsting, het gepleegde feit, moet volgens de deskundigen worden gezien als een combinatie van de persoonlijkheidsproblematiek, de licht verstandelijke beperking, en de psychose. In de rapportage wordt geconcludeerd dat niet duidelijk is geworden welke componenten in welke mate een rol speelden bij het gepleegde feit, met name betreffende de psychose. Daarom is geen precies advies gegeven in welke mate het gepleegde feit toe te rekenen is aan de verdachte, al wordt in de rapportage wel geadviseerd om het feit “in ieder geval verminderd” aan de verdachte toe te rekenen.

Ter terechtzitting is deze conclusie nader toegelicht. Hoewel sprake was van een psychose, hebben de deskundigen niet geadviseerd om de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. In gevallen van volledige ontoerekeningsvatbaarheid is doorgaans sprake van een psychose met een ‘opdracht van buitenaf’, waar hier geen sprake van is geweest. De persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte vormde volgens de deskundigen voor een deel de basis van zijn handelingen. Ter terechtzitting is geconcludeerd dat de mate van ontoerekeningsvatbaarheid ergens tussen ‘verminderd’ en – in de woorden van de deskundigen – “sterk, sterk verminderd” ligt.

Het oordeel van de rechtbank

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten van de psychiater en de psycholoog op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en worden de conclusies over de toerekenbaarheid van het feit aan de verdachte gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt gelet hierop de conclusies van de gedragsdeskundigen over en maakt die tot de hare.

Verder heeft de rechtbank ook acht geslagen op de psychische problematiek van de verdachte, zoals dat uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het is de politie opgevallen dat de verdachte bij zijn aanhouding een zekere kalmte over zich had. Verder heeft de verdachte wisselend verklaard over de aanleiding van de ruzie tussen hem en [slachtoffer] en over de reden dat hij haar heeft gestoken en gesneden met het mes. Bij de politie heeft de verdachte eerst nog verklaard dat hij haar zes maal, en daarna dat hij haar twaalf maal, heeft gesneden en/of gestoken. Hij dacht dat [slachtoffer] was flauwgevallen en geloofde niet dat zij door de verwondingen niet meer in leven zou zijn. Het zou volgens hem ook niet kloppen dat hij haar 258 mesletsels heeft toegebracht; iemand met macht zou het procesdossier hebben vervalst.

In de penitentiaire inrichting zijn de telefoongesprekken van de verdachte getapt, waaruit zijn waanideeën verder naar voren zijn gekomen. Hij heeft in die gesprekken herhaaldelijk gezegd dat hij denkt dat [slachtoffer] nog in leven was, dat sprake zou zijn van een vooropgezet plan om hem tegen te werken, dat het dossier zou zijn vervalst, dat hij zijn advocaat niet vertrouwt en dat hij denkt dat de overheid hem zou willen vermoorden.

Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij inmiddels wel gelooft dat [slachtoffer] niet meer in leven is, omdat zijn advocaat dit hem heeft verteld en omdat dit in het procesdossier staat. Verder heeft de verdachte – anders dan bij de politie – verklaard dat het hem op 18 juli 2024 ‘zwart voor de ogen werd’ en dat hij [slachtoffer] niet langer herkende. Hij zou daarom een video van haar hebben gemaakt, om via het beeldscherm van de telefoon te kunnen zien of zij een mens was. Verder verklaarde de verdachte dat hij zich niet veel herinnerde.

De deskundigen hebben over de verklaring van de verdachte ter terechtzitting toegelicht dat hij inmiddels antipsychotica-medicijnen neemt, die op hem een positief effect hebben. Zijn verklaringen ter terechtzitting sluiten aan op zijn LVB-problematiek, waaruit hij de neiging heeft negatieve factoren te externaliseren. Verder hebben de deskundigen erop gewezen dat uit de antwoorden van de verdachte op vragen van de rechtbank, ten onrechte het beeld zou kunnen ontstaan dat hij de strekking van de vragen daadwerkelijk begrijpt. Dat is niet altijd zo, want zijn onderliggende vaardigheden en begrip van de werkelijkheid zijn zeer beperkt.

De rechtbank stelt, op basis van de hiervoor weergegeven adviezen van de deskundigen en al hetgeen hierboven is vermeld, vast dat bij de verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en een psychotische stoornis.

De deskundigen hebben geconcludeerd dat sprake is van een direct verband tussen genoemde stoornissen en het gepleegde feit, hoewel onduidelijk blijft welke stoornis in welke mate een rol speelde. Het gepleegde feit staat daarmee in direct verband met de ten tijde van het gepleegde feit aanwezige stoornissen. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het causale verband tussen de stoornissen en het strafbare feit voldoende aannemelijk is.

De rechtbank stelt vast dat de verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar is, aangezien het gepleegde feit niet volledig vanuit zijn stoornissen te verklaren is.

Ten aanzien van de vraag in welke mate het gepleegde feit aan de verdachte dient te worden toegerekend heeft de rechtbank acht geslagen op de standpunten van de officier van justitie, de raadsman en de deskundigen ter terechtzitting, waarin ook kwalificaties uit de zogeheten vijfpuntenschaal, zoals ‘verminderd toerekeningsvatbaar’ en ‘sterk verminderd toerekeningsvatbaar’, zijn gehanteerd. De rechtbank overweegt dat dergelijke criteria – zo blijkt uit de Richtlijn psychiatrisch onderzoek en rapportage in strafzaken van 2012 – vanuit de huidige stand van de medische wetenschap niet kunnen worden onderbouwd, omdat het forensisch psychiatrisch onderzoek geen basis biedt voor een schaalverdeling. Tegelijkertijd overweegt de rechtbank dat hantering van een dergelijke schaalverdeling wel meer duidelijkheid en gewenste houvast biedt voor de vraag in hoeverre de verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden en welke straf aan hem dient te worden opgelegd. De rechtbank zal de conclusie uit de Richtlijn volgen in die zin dat zij de vijfpuntenschaal niet zal hanteren. De rechtbank komt tot de conclusie van “verminderde toerekeningsvatbaarheid” en vult deze kwalificatie meer specifiek in als op zijn minst verminderde toerekeningsvatbaarheid, die in de richting gaat van volledige ontoerekeningsvatbaarheid.

Conclusie

Alles in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat het gepleegde feit in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. Die conclusie heeft uiteindelijk tot gevolg dat de verdachte wel strafbaar is, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid volledig uitsluiten.

6
De strafoplegging
6.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met een bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: dwangverpleging) wordt opgelegd.

6.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

Ten aanzien van de gevorderde tbs-maatregel heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

6.3.

Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.

Ernst van het feit

De verdachte heeft [slachtoffer] , een jonge vrouw van 22-jarige leeftijd, met een mes doodgestoken en heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan doodslag. De verdachte heeft [slachtoffer] het recht op leven ontnomen, het meest fundamentele recht waarover een mens beschikt.

De wijze waarop de verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, behoort qua geweld en gruwelijkheid tot de absolute buitencategorie. Hij heeft haar in haar eigen woning een zeer groot aantal steek- en snijletsels toegebracht. Deze letsels zijn bovendien toegebracht in de nabijheid van hun gezamenlijke pasgeboren kind. Ook heeft de verdachte een video gemaakt van [slachtoffer] , terwijl zij op de plek lag waar zij uiteindelijk zou komen te overlijden.

De verdachte heeft de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan, zoals in de verschillende slachtofferverklaringen verwoord en op indrukwekkende wijze ter terechtzitting voorgedragen door de moeder van [slachtoffer] . Ze zijn boos, verdrietig en verkeren in onbegrip over de vraag waarom de verdachte hun geliefde dochter en zus heeft weggenomen en daarmee een gat heeft geslagen in hun familie. Verder is het uiterst bedroevend dat het jonge kind van [slachtoffer] , door de handelingen van de verdachte, door het leven zal moeten gaan zonder zijn moeder.

Verder hebben de schokkende handelingen van de verdachte bijgedragen aan een groeiend gevoel van onveiligheid binnen onze huidige maatschappij en hebben deze, met name voor de nabije aanwezigen, zoals de verpleegkundige en overige omwonenden, een gevoel van angst en afschuw bezorgd. Ook voor de betrokken politieagenten moet het een schokkende ervaring zijn geweest om [slachtoffer] in deze toestand aan te treffen.

Strafblad

De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 23 september 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan het gepleegde feit eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De verdachte is op 8 mei 2024 veroordeeld voor mishandeling van [slachtoffer] en diefstal en vernieling van haar eigendommen. Op 8 mei 2023 is de verdachte veroordeeld voor de bedreiging van een ander slachtoffer. Voor dat feit is aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. Verder is de verdachte op 23 december 2019 veroordeeld voor het plegen van een woningoverval, waarvoor aan hem een jeugddetentie is opgelegd.

De op te leggen maatregelen (TBS met dwangverpleging en GVM)

In voornoemd rapport van Pro Justitia van 19 februari 2025 hebben de rapporteurs het risico op recidive op geweld door de verdachte ingeschat op hoog. Hierover hebben zij het volgende gerapporteerd.

De verdachte heeft moeite zich (adequaat) te hechten aan anderen en in relaties met anderen wordt zijn persoonlijkheidsproblematiek getriggerd, waarbij hij gedragingen van anderen vanuit zijn LVB niet goed kan plaatsen en vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek negatief interpreteert – hetgeen zijn psychotische kwetsbaarheid voedt. Indien dan een waan ontstaat, kan hij zich niet meer losmaken van zijn negatieve gedachten ten aanzien van de ander.

Er is bij de verdachte sprake van complexe problemen, die elkaar versterken. Voor die problemen zal een langdurige behandeling nodig zijn. Middels een (inzichtgevende) psychotherapie zoals schematherapie kan de verdachte meer inzicht krijgen in de patronen die vanaf zijn jeugd ontstaan zijn en van waaruit hij denkt, voelt en handelt. Hij zal gestimuleerd moeten worden om zijn gedachten bij anderen te toetsen en zich open te stellen ten aanzien van zijn sociale contacten. De rapporteurs bevelen aan om het gebruik van anti psychotische medicatie voort te zetten. Verder dient volgens hen onderzocht te worden of bij de verdachte sprake is van een schizofreen proces. Het zal voor hem, mede vanwege zijn licht verstandelijke beperking en mogelijk ook vanwege zijn persoonlijkheidsproblematiek, moeilijk zijn om de waan ten aanzien van [slachtoffer] geheel los te laten. Verder passen zijn gedragingen en het gepleegde feit niet bij het beeld dat de verdachte van zichzelf heeft en zal het om die reden ook moeilijk voor hem zijn om zijn eigen gedrag te beschouwen. Ter terechtzitting hebben de deskundigen benadrukt dat de behandeling van de verdachte een zeer ingewikkeld proces zal worden, mede omdat zijn verstandelijke vermogens zeer beperkt zijn.

De verwachting is dat een behandeling van de verdachte, zoals deze door de deskundigen is omschreven, langdurig zal zijn, en deze behandeling dient volgens de rapporteurs klinisch te beginnen. Indien sprake zou zijn van een schizofreen proces, zal het behandelverloop daarop aangepast moeten worden.

De verdachte wordt niet in staat geacht mee te werken aan een behandeling in een kader van tbs met voorwaarden. Hij heeft geen ziektebesef en -inzicht, wil geen medicatie nemen en heeft de afgelopen jaren ook laten zien niet mee te werken aan de opgelegde voorwaarden. De rapporteurs hebben daarom geadviseerd om de behandeling van de verdachte op te leggen in het kader van tbs met dwangverpleging.

De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van de verdachte van 27 maart 2025. Ook in deze rapportage wordt het risico op recidive, zolang de verdachte niet adequaat wordt behandeld, ingeschat op hoog. Verder wordt in deze rapportage aangesloten bij de conclusies van de rapporteurs van Pro Justitia, dat de verdachte door middel van een langdurige klinische opname behandeld zal moeten worden voor zijn complexe problematiek. De reclassering heeft een maatregel tot tbs met dwangverpleging het meest passende kader geacht om de verdachte de hulp te bieden die nodig is en het risico op recidive terug te dringen. Daarnaast wordt door de reclassering geadviseerd om, bij oplegging van een tbs-maatregel, ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.

De rechtbank neemt de conclusies uit de rapportages van Pro Justitia en van de reclassering over, maakt die tot de hare en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico en dat, teneinde dat risico te verminderen, een intensieve en op de verdachte toegesneden behandeling, zoals door de deskundigen beschreven, noodzakelijk is.

De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van tbs. De verdachte had ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis. Daarnaast betreft het bewezen verklaarde feit een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.

De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist en dat zulks tevens geldt voor verpleging van overheidswege. Daartoe is redengevend dat het begane feit zeer ernstig is, dat het recidiverisico hoog is en dat de complexe problematiek van de verdachte, die daaraan ten grondslag ligt, intensieve en op de verdachte toegesneden behandeling vereist.

De rechtbank zal dan ook de maatregel tbs met dwangverpleging opleggen. Daarbij overweegt zij dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam, zodat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven kan gaan.

Ten slotte oordeelt de rechtbank dat, aangezien uit de rapportage van de deskundigen volgt dat het recidiverisico hoog is en een langdurige behandeling noodzakelijk is, er rekening mee dient te worden gehouden dat het recidiverisico na afloop van de ongemaximeerde tbs-maatregel met dwangverpleging (nog) niet tot een aanvaardbaar risico is teruggedrongen. Gelet op het voorgaande en op de ernst van de stoornissen van de verdachte, acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte langdurig onder toezicht wordt gesteld. Ter bescherming van de algemene veiligheid van personen zal de rechtbank dan ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. Hierdoor kan de rechtbank, nadat de tbs-maatregel is beëindigd – indien aangewezen – op vordering van de officier van justitie en na beoordeling van de op dat moment actuele situatie, de tenuitvoerlegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel bevelen. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan, omdat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld als bedoel in artikel 37a en 37b Sr.

De op te leggen straf

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van langere duur met zich brengt. Zoals reeds hierboven overwogen neemt de rechtbank de conclusies van de rapporteurs van Pro Justitia over en acht zij de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van het feit. Dit heeft een aanzienlijke strafmatigende werking op de op te leggen gevangenisstraf.

Binnen de rechtspraak bestaan voor het delict doodslag geen landelijke oriëntatiepunten. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om te vergelijken met andere zaken, ziet de rechtbank wel dat doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf wordt opgelegd van tussen de acht en twaalf jaren.

De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, in de wetswijziging van 1 juli 2023, waarmee het strafmaximum voor doodslag werd verhoogd van 15 naar 25 jaren, geen aanleiding om zonder meer uit te gaan van een hoger uitgangspunt voor straftoemeting voor dit feit. De op te leggen straf hangt immers niet af van het strafmaximum dat de wetgever vast stelt, maar van wat de rechter passend vindt in een concreet geval.

Wat betreft de ernst van het gepleegde feit overweegt de rechtbank dat deze, zoals reeds benoemd, zeer groot en van de absolute buitencategorie is.

Tegelijkertijd overweegt de rechtbank dat enkele factoren die het feit zo gruwelijk maken, zoals de hoeveelheid steekletsels die zijn toegebracht en de omstandigheid dat de verdachte een filmpje heeft gemaakt van [slachtoffer] , ook juist verklaarbaar zijn vanuit de psychose van de verdachte – die in dit geval tevens met zich brengt dat het feit deels niet aan hem is toe te rekenen.

Verder houdt de rechtbank rekening met het doel van de op te leggen gevangenisstraf.

Uit de verschillende rapportages en het verhandelde ter terechtzitting is duidelijk geworden dat de verdachte acuut intensieve behandeling en begeleiding nodig heeft voor zijn complexe problematiek. Daarom zal, zoals hierboven beschreven, aan de verdachte een tbs-maatregel worden opgelegd. Tbs met dwangverpleging betekent dat de verdachte een lange tijd in een gesloten inrichting zal verblijven, waar hij niet uit komt totdat zijn behandelaars dat verantwoord vinden. De verwachting is dat die behandeling zeer lang zal duren.

Oplegging van een gevangenisstraf houdt in dat de behandeling in het kader van tbs zal worden uitgesteld voor de duur van de gevangenisstraf. Een lange gevangenisstraf draagt niet bij aan de resocialisatie van de verdachte en de preventie van het plegen van soortgelijke feiten in de toekomst. Een lange gevangenisstraf voorafgaand aan tbs maakt in het algemeen de behandeling binnen de tbs minder effectief.

De rechtbank heeft echter ook overwogen dat in ons strafrechtelijk systeem de vergelding ook een strafdoel van grote betekenis is. De verdachte is eerder voor strafbare feiten veroordeeld en wordt nu deels verantwoordelijk gehouden voor een zeer ernstig feit. Dit brengt doorgaans met zich dat, vanuit de maatschappij en de nabestaanden, verwacht wordt dat aan hem een hoge gevangenisstraf wordt opgelegd.

De rechtbank ziet dus dat er een spanning is tussen de behandeling die de verdachte (zo spoedig mogelijk) nodig heeft en de behoefte aan een straf voor deze vreselijke daad. De rechtbank heeft die uitgangspunten tegen elkaar afgewogen en vindt een lagere gevangenisstraf dan de officier van justitie eist gepast, in de wetenschap dat de verdachte na de gevangenisstraf naar verwachting voor een lange tijd zal zijn opgesloten in een tbs-kliniek.

De rechtbank acht, alles afwegende en tezamen genomen, een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7
De vorderingen van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en hebben schadevergoedingen gevorderd:

- [kind van het slachtoffer] (het kind van het overleden slachtoffer),

- [moeder van het slachtoffer] (de moeder van het overleden slachtoffer) en

- [zus van het slachtoffer] (de jongere zus van het overleden slachtoffer).

Met het oog op de overzichtelijkheid heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen hieronder in drie tabellen verwerkt.

De rechtbank zal de bedragen in de tabel (in de kolom “toe te wijzen deel”) toewijzen.

Ter algemene motivering bij die bedragen het volgende. Vast staat dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de nabestaanden. Ze hebben daarom recht op vergoeding van hun schade. Artikel 6:108 Burgerlijk Wetboek (BW) geeft drie gronden voor schadevergoeding: affectieschade, kosten van lijkbezorging en gederfd levensonderhoud. Elk van de gevorderde bedragen (in de tabel nader gespecificeerd) valt in een van deze categorieën. Wat betreft de hierna toe te wijzen bedragen hebben eisers voldoende gesteld en (waar nodig) onderbouwd dat deze schade geleden is als gevolg van het onrechtmatig handelen van de verdachte.

De bedragen hierna in de kolom “niet-ontvankelijk” zal de rechtbank in deze procedure niet toewijzen, omdat wat betreft deze schadeposten (1) een wettelijke basis ontbreekt, of (2) onvoldoende is gesteld, dan wel de (3) hoogte van de schade onvoldoende vast staat. In geval (3) geldt bovendien dat het nader vast stellen van de schade een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

Partijen kunnen dit deel van hun vordering bij de burgerlijke rechter aanhangig maken.

Meer specifiek wordt (voor zowel de toegewezen bedragen als de posten die niet-ontvankelijk zijn) verwezen naar de motivering per schadepost in de tabel.

[kind van het slachtoffer] (zoon van slachtoffer)/ voogd [voogd]

vordering

specificatie

standpunt OvJ

standpunt verdediging

toe te wijzen deel

niet-ontvankelijk deel

motivering rechtbank (ter aanvulling op de algemene motivering) of opmerking

Materiële schade

€ 1.200,00

kosten uitvaart

toewijzen

referte

€ 1.200,00

Voldoende aannemelijk dat dit bedrag door Jeugdbescherming is voorgeschoten door de voogd; hoogte van het bedrag is aannemelijk gemaakt.

€ 88.011,53

levensonderhoud tot 21 jaar

referte

referte

€ 10.000,00

€ 78.011,53

Dit is een substantiële vordering van complexe aard waarvan de omvang zich niet eenvoudig laat vaststellen (vgl. ECLI:NL:HR:2024:646). Partijen moeten de gelegenheid krijgen om hier een debat over te voeren, waarvoor in deze procedure geen ruimte is. Aan de orde zouden onder meer kunnen komen de vraag in hoeverre uitkeringen die eiser tot zijn 21e zal ontvangen, overlappen met deze schadepost. De rechtbank zal daarom schattenderwijs een deel vergoeden.

€ 7.400,00

architectkosten uitbouw pleeggezin

niet-ontvankelijk

niet-ontvankelijk

€ 7.400,00

Deze post moet worden gezien als kosten voor levensonderhoud en lijkt voorshands te overlappen met die (elders opgevoerde) post.

€ 25.000,00

nader te onderbouwen schade

niet-ontvankelijk

niet-ontvankelijk

€ 25.000,00

Niet onderbouwd.

€ 121.611,53

Subtotaal materiële schade

€ 11.200,00

€ 110.411,53

vordering

specificatie

standpunt OvJ

standpunt verdediging

toe te wijzen deel

niet-ontvankelijk deel

motivering rechtbank (ter aanvulling op de algemene motivering) of opmerking

Immateriële schade

€ 30.000,00

Aantasting in de persoon

niet-ontvankelijk

referte

€ 30.000,00

De rechtbank stelt vast dat niet kan worden vastgesteld of [kind van het slachtoffer] (die pas enkele weken oud was) geestelijk letsel heeft ondervonden. Gesteld wordt dat het kindje moet opgroeien zonder moeder, daardoor in de toekomst psychisch letsel zal ontwikkelen, en daarom recht heeft op schadevergoeding. Voorzover deze schadepost overlapt met affectieschade (elders gevorderd), is deze niet ontvankelijk. Andere schade die het gevolg is van de onrechtmatige daad jegens de overledene komt– gelet op het limitatieve en exclusieve karakter van artikel 6:108 BW – niet voor vergoeding in aanmerking (vgl. ECLI:NL:PHR:2022:166, paragraaf 4).

€ 20.000,00

affectieschade

toewijzen

referte

€ 20.000,00

Gelet op het Besluit vergoeding affectieschade wordt aan minderjarige kinderen van ouders die zijn overleden door een misdrijf een bedrag van € 20.000 als affectieschade toegekend.

€ 25.000,00

nader te onderbouwen

niet-ontvankelijk

niet-ontvankelijk

€ 25.000,00

Niet onderbouwd.

toewijzen

referte

€ 75.000,00

Subtotaal immateriële schade

€ 20.000,00

€ 55.000,00

De rechtbank zal bepalen dat het immateriële deel van de schadevergoeding zal worden gestort op een rekening met een zogenoemde BEM-clausule. De BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en zijn wettelijk vertegenwoordiger kunnen slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot hij achttien jaar oud is.

€ 196.611,53

Totaal

€ 31.200,00

€ 165.411,53

[zus van het slachtoffer] (zus van slachtoffer)

vordering

specificatie

standpunt OvJ

standpunt verdediging

toe te wijzen deel

niet-ontvankelijk deel

motivering rechtbank (ter aanvulling op de algemene motivering) of opmerking

Immateriële schade

€ 20.000,00

schokschade

toewijzen

niet-ontvankelijk

€ 5.000,00

€ 15.000,00

Deze post is slechts summier onderbouwd. Gelet op het ernstige zichtbare letsel van het slachtoffer, acht de rechtbank het aannemelijk dat de benadeelde een heftige emotionele schok heeft ondervonden bij de confrontatie met het lichaam. De rechtbank zal daarom een deel toewijzen.

€ 5.000,00

nader te onderbouwen

niet-ontvankelijk

niet-ontvankelijk

€ 5.000,00

Niet onderbouwd.

€ 25.000,00

Totaal

€ 5.000,00

€ 20.000,00

[moeder van het slachtoffer] (moeder van slachtoffer)

vordering

specificatie

standpunt OvJ

standpunt verdediging

toe te wijzen deel

niet-ontvankelijk deel

motivering rechtbank (ter aanvulling op de algemene motivering) of opmerking

Materiële schade

€ 4.312,60

kosten lijkbezorging

toewijzen

dient te worden verminderd met 700 euro

€ 4.312,60

Dit bedrag (€ 2.655 + € 1.657,60) is onderbouwd met een factuur.

Immateriële schade

€ 40.000,00

schokschade

niet-ontvankelijk

niet-ontvankelijk

€ 5.000,00

€ 35.000,00

Deze post is slechts summier onderbouwd. Gelet op het ernstige zichtbare letsel van het slachtoffer, acht de rechtbank het aannemelijk dat de benadeelde een heftige emotionele schok heeft ondervonden bij de confrontatie met het lichaam. De rechtbank zal daarom een deel toewijzen.

€ 17.500,00

affectieschade

toewijzen

referte

€ 17.500,00

Gelet op het Besluit vergoeding affectieschade wordt aan de ouders van meerderjarige niet-thuiswonende kinderen die zijn overleden door een misdrijf een bedrag van € 17.500 als affectieschade toegekend.

€ 5.000,00

nader te onderbouwen

niet-ontvankelijk

niet-ontvankelijk

€ 5.000,00

Niet onderbouwd.

€ 62.500,00

Subtotaal immateriële schade

€ 22.500,00

€ 40.000,00

€ 66.812,60

Totaal

€ 26.812,60

€ 40.000,00

Ten aanzien van alle toegekende schadebedragen zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.

8
De vordering tot tenuitvoerlegging
8.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op 25 september 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 09/043094-23 door de politierechter van de rechtbank Den Haag voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarden. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gepersisteerd bij deze vordering.

8.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat hiermee geen redelijk doel gediend zou zijn, gelet op de oplegging van een tbs-maatregel.

8.3.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 25 september 2024 tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 8 mei 2023, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.

9
De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:

- 36f, 37a, 37b, 38z en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10
De beslissing

De rechtbank:

verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

doodslag;

verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 5 (VIJF) JAREN;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte;

beveelt dat de ter beschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd;

legt aan de verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;

de vordering van de benadeelde partijen

veroordeelt de verdachte de hieronder te noemen bedragen te betalen:

- aan [kind van het slachtoffer] (zoon van slachtoffer: € 31.200,00(*)

- aan [zus van het slachtoffer] (zus van slachtoffer): € 5.000,00

- aan [moeder van het slachtoffer] (moeder van slachtoffer): € 26.812,60

(*) bepaalt dat van dit toegewezen bedrag € 20.000 (als immateriële schade) moet worden gestort op een ten behoeve van [kind van het slachtoffer] , geboren op 5 juli 2024, te openen rekening met een BEM-clausule;

voorgaande bedragen telkens te vermeerderen met de wettelijke rente over elk van deze bedragen vanaf 18 juli 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;

bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partijen dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;

veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de elk van de benadeelde partijen, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;

de schadevergoedingsmaatregel

legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat de volgende bedragen te betalen, en bepaalt voor elk bedrag dat, als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor het hierna te noemen aantal dagen:

- ten behoeve van [kind van het slachtoffer] (zoon van slachtoffer):

€ 31.200,00 (te vervangen door 146 dagen gijzeling);

- ten behoeve van [zus van het slachtoffer] (zus van slachtoffer):

€ 5.000,00 (te vervangen door 52 dagen gijzeling);

- ten behoeve van [moeder van het slachtoffer] (moeder van slachtoffer)

€ 26.812,60 (te vervangen door 165 dagen gijzeling);

de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;

bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;

vordering tenuitvoerlegging

gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 8 mei 2023, gewezen onder parketnummer

09/043094-23, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Dit vonnis is gewezen door

mr. V.J. de Haan, voorzitter,

mr. G. Kuijper, rechter,

mr. A.W. Duijnstee, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. T. Verschoor, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juli 2025.

Bijlage

De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast hebben de raadslieden van de verdachte geen vrijspraak bepleit.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena (a)r (en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024228846, van de districtsrecherche Zoetermeer-Leidschendam/Voorburg (doorgenummerd pagina 1 t/m 298), met daarbij de bijlage Forensisch Dossier Marmer 24.

De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:

1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 juli 2025;
2
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 juli 2024 (p. 116-118);
3
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 juli 2024 (p. 121-123);
4
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 juli 2024 (p. 135);
5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 18 juli 2024 (p. 146-150); 6. Het proces-verbaal Forensisch onderzoek woning ( [adres] te Zoetermeer), opgemaakt op 27 december 2024 (p. 66-69 van de bijlage FO dossier); 7. Een geschrift, te weten het Radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, van Maastricht UMC+, van 26 september 2024 (p. 124-138 van de bijlage FO dossier); 8. Een deskundigenrapport van het NFI, Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden, van 30 juli 2024 (p. 166-174 van de bijlage FO dossier);
9
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 juli 2024 (p. 238-239);
10
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 juli 2024 (p. 243-249);

11. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 september 2024 (p. 253-254);

12
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 3 oktober 2024
(p. 57-98).