Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBDHA:2025:15184

Op 15 July 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 09/126021-22, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:15184. De plaats van zitting was Den Haag.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
09/126021-22
Datum uitspraak:
15 July 2025
Datum publicatie:
15 August 2025

Indicatie

“Veroordeling voor openlijke geweldpleging in vereniging te Den Haag op 20 mei 2022. Getuigenverklaringen betrouwbaar. Redelijke termijn overschreden. Gevangenisstraf 1 dag (met aftrek) en een taakstraf 180 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk met proeftijd van 2 jaar.”

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummer: 09/126021-22

Datum uitspraak: 15 juli 2025

Tegenspraak

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[de verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,

adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1
Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 1 juli 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. Z. Benguedda en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.G.W.M. Lut naar voren is gebracht.

2
De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 20 mei 2022 te 's-Gravenhageopenlijk, te weten, de Kepplerstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniginggeweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [aangever]door hem meermaals, althans eenmaal in/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen.

Beslissing

3
De bewijsbeslissing
3.1.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.

3.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. De belastende getuigenverklaringen zijn volgens de verdediging – kort gezegd – tegenstrijdig en niet betrouwbaar.

3.3.

Gebruikte bewijsmiddelen

De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022145452, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, basisteam Segbroek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 97).

1. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 20 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 8-11):

Op 20 mei 2022 bevond ik mij in de Kepplerstraat te 's-Gravenhage. Ik zag dat een van de mannen naar voren kwam en mij met kracht een stomp op mijn neus gaf met gebalde vuist. Ik zag dat de andere man naar voren kwam en mij bij mijn nek pakte. Ik zag en voelde dat hij mij vervolgens met kracht op mijn linker slaap sloeg met gebalde vuist.

De verdachte die mij een stomp op mijn neus gaf:

- man van Turkse afkomst

- fors postuur

- kalend hoofd met een klein plukje haar bovenop

- zwarte hoody met een blauw emblame op de achterzijde

De verdachte die mij op mijn slaap sloeg:

- Surinaams Hindoestaanse afkomst

- zwart haar met aan de onderzijde geschoren en bovenop langer

- beige vest

Ik heb een snee aan de linkerzijde van mijn voorhoofd en bij mijn linker oog en mijn neus doet pijn.

2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 20 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 18-23):

Man 3;

- Zwart kort opgeschoren haar;

- Licht getint;

- Grijs jas;

Man 4;

- Dik postuur;

- Kale plek op hoofd;

- Zwarte vest met blauw plaatje op de achterkant.

Ik zag dat man 4 de bezorger pakte middels een keelgreep van achter. Ik zag dat man 3 zijn rechter vuist balde, naar achter trok en met een hoge intensiteit tegen het gezicht van de bezorger aan sloeg. Ik zag dat man 3 dit meerdere keren deed.

3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , opgemaakt op 20 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 29):

Ik zag dat er een persoon in de auto hing. Ik zag dat hij een grijs vest aan had. Ik zag dat de arm van die persoon heen en weer ging. Ik zag dat de bezorger werd vastgepakt middels een keelgreep van achter. Ik zag dat de bezorger stompen kreeg in zijn gezicht door een vuist.

4. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 1 juli 2025, voor zover inhoudende:

U, voorzitter, toont mij de camerabeelden van bestand 1, beschreven in het proces-verbaal van bevindingen van 20 mei 2022. Het klopt dat ik de achterste persoon ben die te zien is op de camerabeelden.

3.4.

Bewijsoverwegingen

Uitgangspunten

De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de verdachte opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van openlijk geweld en of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. De geweldpleging moet verder zich op zodanige wijze en op een zodanige plaats hebben voltrokken dat de openbare orde is verstoord. Of van openlijkheid als bedoeld in art. 141, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) sprake is, is mede afhankelijk van het antwoord op de vraag of bij de geweldpleging in zekere zin willekeurig publiek aanwezig was of had kunnen zijn. Verder kan de mate van verstoring van de normale gang van zaken van belang zijn.

Beoordeling

Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat er op 20 mei 2022 op de Kepplerstraat een fysieke confrontatie heeft plaatsgevonden tussen (onder meer) de aangever, de verdachte en medeverdachte [de verdachte] . Uit de bewijsmiddelen volgt dat de aangever daarbij door de verdachte en de medeverdachte bij de keel is vastgepakt en meermaals met gebalde vuist is geslagen. De aangever verklaart hierover consistent en zijn verklaring wordt op deze essentiële onderdelen ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Anders dan de raadsman heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze getuigenverklaringen, voor wat betreft het op de aangever toegepaste geweld en de rol van de verdachte hierin. De omstandigheid dat de verschillende verklaringen op onderdelen niet geheel eensluidend zijn doet geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaringen, gelet op het chaotische karakter van een dergelijk incident, en de omstandigheid dat de getuigen vanaf verschillende plekken en op verschillende ogenblikken hebben gezien wat er gebeurde. De verklaringen kunnen daarom worden gebruikt voor het bewijs. Uit deze bewijsmiddelen blijkt genoegzaam dat de verdachte onderdeel uitmaakte van een groep personen die op een openbare weg meerdere geweldshandelingen verrichtte tegen de aangever.

Conclusie

Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de aangever genoemde geweldshandelingen zijn gepleegd en dat de verdachte daaraan (evenals de medeverdachte) een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Door te handelen als hiervoor vermeld staat voor de rechtbank ook vast dat de verdachte opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen. Nu het geweld op de openbare weg (de Kepplerstraat) heeft plaatsgevonden, staat eveneens vast dat de geweldpleging in de openbaarheid heeft plaatsgevonden. De geweldpleging heeft zich op zodanige wijze en op een zodanige plaats voltrokken dat de openbare orde is verstoord. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

3.5.

De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

hij op 20 mei 2022 te 's-Gravenhage openlijk, te weten op de Kepplerstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [aangever] , door hem meermaals, in/tegen het gezicht te stompen.

Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5
De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6
De strafoplegging
6.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

6.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft verzocht om bij een eventuele veroordeling geen straf op te leggen.

6.3.

Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

De ernst van het feit

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging. Hij heeft samen met de medeverdachte het slachtoffer bij de nek gepakt en meerdere stompen gegeven tegen het hoofd. Het slachtoffer heeft door dit geweld pijn en letsel opgelopen, en heeft sindsdien naar eigen zeggen te kampen gehad met gevoelens van onveiligheid en angst. Het handelen van verdachte was volstrekt disproportioneel gegeven de situatie: de door aangever bestuurde bestelbus die het achteropkomend verkeer ophield. Het voorval vond plaats op de openbare weg en meerdere omstanders waren getuige van het voorval. Dit soort strafbare feiten veroorzaakt ook in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid.

Duidelijk moet zijn: of er nou is gescholden is door de aangever of niet, voor het door verdachte en zijn medeverdachte gepleegde geweld bestaat geen rechtvaardiging. Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte ten aanzien hiervan nauwelijks zelfreflectie heeft getoond en geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor het feit waaraan hij zich schuldig heeft gemaakt. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.

De persoon van de verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 27 mei 2025. Daaruit volgt dat de verdachte niet eerder wegens soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.

Over de verdachte is geen reclasseringsadvies opgesteld, waardoor de rechtbank enkel de door en namens de verdachte bij de politie en ter zitting gegeven inlichtingen omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte kan gebruiken om zich een beeld te vormen van verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij een eigen aannemersbedrijf heeft.

Overschrijding redelijke termijn

De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. De termijn is in dit geval gaan lopen vanaf de dag dat de verdachte door de politie in verzekering is gesteld, te weten op 21 mei 2022. Uitgangspunt is dat de behandeling van de strafzaak moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.

De rechtbank constateert dat de hiervoor genoemde redelijke termijn in aanzienlijke mate is overschreden. Deze overschrijding is weliswaar deels te wijten aan de invloed van de verdediging op het procesverloop, maar kan daardoor niet volledig worden verklaard. De rechtbank zal bij het bepalen van de op te leggen straffen met deze omstandigheid rekening houden.

De op te leggen straffen

De rechtbank acht met inachtneming van het voorgaande in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf, passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en de straffen die in gelijksoortige zaken - waaronder die van de medeverdachte - zijn opgelegd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het in dit geval gaat om een aanval, in vereniging gepleegd, waarbij verdachte en zijn medeverdachte een eigen, maar gelijkwaardig aandeel hebben gehad in het geweld. De rechtbank is daarom van oordeel dat aan de verdachte en zijn medeverdachte als uitgangspunt een gelijke straf moet worden opgelegd. De rechtbank komt om die reden tot een hogere straf dan de eis van de officier van justitie.

Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank, alles afwegende, een gevangenisstraf van één dag, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis, indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht. De rechtbank zal een deel van die taakstraf, te weten 80 uren, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.

7
De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 958,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 280,00 aan materiële schade en € 678,00 aan immateriële schade.

7.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van materiële schade en dat de gevorderde immateriële schade hoofdelijk dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman heeft aangevoerd dat de gevorderde materiële moet worden afgewezen en dat de gevorderde immateriële schade moeten worden gematigd.

7.3

Het oordeel van de rechtbank

Materiële schade

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Immateriële schade

Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij heeft letsel opgelopen. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd en kijken naar wat in vergelijkbare gevallen wordt toegekend, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 678,00.

De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 mei 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.

Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.

Schadevergoedingsmaatregel

De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 678,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 mei 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever] .

8
De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:

- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9
De beslissing

De rechtbank:

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 1 (EEN) DAG;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

veroordeelt de verdachte voorts tot:

een taakstraf voor de tijd van 180 (HONDERDTACHTIG) UREN;

beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 90 (negentig) dagen;

bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 80 (tachtig uren), niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

de vordering van de benadeelde partij

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 678,00 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 mei 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [aangever] ;

bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;

de schadevergoedingsmaatregel

legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 678,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 mei 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever] ;

bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 13 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;

bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;

bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.

Dit vonnis is gewezen door

mr. W.J. Nomen, voorzitter,

mr. J. Snoeijer, rechter,

mr. H.G. Egter van Wissekerke rechter,

in tegenwoordigheid van mr. E.M. van Ginkel, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2025.