Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBDHA:2025:20518

Op 5 November 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 09/353060-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:20518. De plaats van zitting was Den Haag.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
09/353060-24
Datum uitspraak:
5 November 2025
Datum publicatie:
5 November 2025

Indicatie

Vrijspraak van poging moord dan wel doodslag. Door de verdachte verrichte handelingen zijn onvoldoende voor een begin van uitvoering.

Veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling

Strafbaarheid verdachte, niet toerekenbaar en ontslag van alle rechtsvervolging

Geen zorgmachtiging, wel oplegging van tbs-maatregel met verpleging van overheidswege, gemaximeerd.

Gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij, voor het overige niet-ontvankelijk, wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel

Beslissing op beslag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummer: 09/353060-24

Datum uitspraak: 5 november 2025

Tegenspraak

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),

BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,

op dit moment gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van de

PI [regio] .

1
Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 14 februari 2025, 13 mei 2025 (pro forma’s), 18 juli 2025 (inhoudelijke behandeling), 1 augustus 2025 (heropening onderzoek) en 22 oktober 2025 (inhoudelijke behandeling).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D. de Vrught, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. R. Heemskerk, naar voren is gebracht.

2
De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1

hij, op of omstreeks 5 november 2024 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, immers

- is verdachte met een of meer jerrycan(s) gevuld met benzine, althans een

brandbare vloeistof en/of met een aansteker naar de winkel van die [aangever] gegaan,

- heeft verdachte de dop(pen) van die jerrycan(s) gedraaid,

- heeft verdachte deze benzine, althans deze brandbare vloeistof, in de winkel van

die [aangever] en/of over die [aangever] gegoten en/of gegooid,

- heeft verdachte daarbij tegen die [aangever] gezegd: "Als je wil blijven leven, ren voor je

leven. Ik ga jou en je winkel branden." en/of "Ik ga jou in stukjes hakken, ik ga jou

dood maken en je zal rennen voor je leven", althans woorden van gelijke aard en/of

strekking en/of

- heeft verdachte bij zijn aanhouding gezegd: "Ik wilde de winkel en de eigenaar in

brand zetten.", althans woorden van gelijke aard en/of strekking

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2

hij op of omstreeks 12 juni 2024 te ’s-Gravenhage [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door

- die [aangever] met een (wandel)stok tegen het been, althans het lichaam te slaan,

- met een hamer een dreigende beweging naar die [aangever] te maken,

- een kopstoot in de richting van die [aangever] te geven en/of

- door die [aangever] bij de keel te grijpen.

Beslissing

3
De bewijsbeslissing
3.1.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1, impliciet primair, tenlastegelegde poging tot moord en tot bewezenverklaring van de onder 1, impliciet subsidiair, tenlastegelegde poging tot doodslag en tot bewezenverklaring van de onder 2 tenlastegelegde bedreiging.

3.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat hij van het onder 1 en 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe is met betrekking tot feit 1 onder meer aangevoerd dat er meer uitvoeringshandelingen nodig zijn om te komen tot een begin van uitvoering van moord of doodslag, en dat derhalve niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van een poging daartoe. Ten aanzien van de bedreiging, heeft de verdediging aangevoerd dat het bij de aangever ontbrak aan redelijke vrees dat hij om het leven zou komen of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, gelet op de hoge leeftijd en de broze fysieke toestand van de verdachte.

3.3.

Vrijspraak van feit 1

De rechtbank overweegt als volgt.

Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte op 5 november 2024 met twee jerrycans, gevuld met benzine, naar de winkel van aangever is gegaan. Eenmaal in de winkel heeft hij op enig moment de benzine daar uitgegoten. Aangever is tijdens het uitgieten van de benzine naar de verdachte toegelopen, waardoor er ook benzine op aangever terecht kwam. Aangever heeft geprobeerd de situatie te de-escaleren en de flessen dan wel de verdachte vast te pakken, waardoor een handgemeen ontstond. Uiteindelijk heeft aangever de verdachte de winkel uit weten te werken.

De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de door de verdachte verrichte handelingen onvoldoende zijn om van een begin van uitvoering te spreken. Daarvoor is in het bijzonder redengevend dat uit het dossier niet valt op te maken dat de verdachte heeft geprobeerd de aansteker, die hij in zijn jaszak had, te ontsteken.

De door de verdachte verrichte handelingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden aangemerkt als een begin van uitvoering van een poging tot moord dan wel doodslag.

De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.

3.4.

Gebruikte bewijsmiddelen feit 2

De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024358922, van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 60).

1. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 5 november 2024, voor zover inhoudende (p. 7-9):

Aangever: [aangever]

Op 12 juni 2024, kwam de man mijn winkel, gelegen aan de [straatnaam] te ‘s-Gravenhage binnenlopen. De man was boos, maar gedroeg zich in eerste instantie keurig. Wij kregen een discussie. Ik zag dat de man zijn wandelstok pakte. Ik zag toen dat de man een hamer uit een tas pakte en op mij afkwam. Ik heb ervoor gekozen om geen aangifte te doen, omdat ik de man wilde helpen. Ik was wel na dit incident bang.

2. Het proces-verbaal van bevindingen, met nr. PL1500-2024358922-21, opgemaakt op 8 december 2024, voor zover inhoudende (ongenummerd):

Op verzoek van de officier van justitie had ik een overzicht gemaakt van de

registraties in het politie systeem.

Verdachte: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )

12 juni 2024 kwam de verdachte verhaal halen bij de winkel van het slachtoffer aan de [straatnaam] in Den Haag. Daar zou hij met een hamer hebben gezwaaid. Deze hamer is door de politie toen in beslag genomen.

3. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, op 7 november 2024 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:

U zegt dat u heeft gelezen dat ik eerder dit jaar op 12 juni 2024 volgens de aangever ruzie

heb gehad met hem. Ja dat klopt. U vraagt of ik toen ook met een hamer heb

gezwaaid. Jawel.

4. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 18 juli 2025, voor zover inhoudende:

Op 12 juni 2024 was ik in de winkel. De hamer had ik meegenomen. Ik heb de winkelier bij de keel gepakt.

De voorzitter toont de videobeelden met bestandsnaam " [bestandsnaam] ‘ ter terechtzitting.

Het klopt dat u mij hier ziet met een hamer. Het klopt dat ik de winkelier een kopstoot geef.

3.5.

Bewijsoverwegingen

De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij of zij het leven zou kunnen verliezen, dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Voor een veroordeling is niet vereist dat vast komt te staan dat bij de bedreigde daadwerkelijk vrees is opgewekt. De bedreiging moet van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken.

Uit de bewijsmiddelen volgt dat er ruzie ontstond tussen de verdachte en aangever om een telefoon. De verdachte heeft vervolgens zijn wandelstok gepakt, aangever bij de keel gepakt, een hamer uit zijn tas gepakt en aangever een kopstoot gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gedragingen in onderlinge samenhang bezien, naar hun aard geschikt om een bedreigende situatie te creëren, mede gelet ook op de omstandigheid dat de verdachte voor aangever zichtbaar boos was terwijl hij deze gedragingen heeft verricht. De rechtbank stelt dan ook vast dat door het handelen van de verdachte bij de aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dat de verdachte op leeftijd is en trilt, doet daar niet aan af.

De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zwaar lichamelijk letsel.

3.6.

De bewezenverklaring

De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

hij op 12 juni 2024 te ’s-Gravenhage [aangever] heeft bedreigd met zware mishandeling, door

- met een hamer een dreigende beweging naar die [aangever] te maken,

- een kopstoot in de richting van die [aangever] te geven en

- door die [aangever] bij de keel te grijpen.

4
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5
De strafbaarheid van de verdachte
5.1.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft, op basis van de deskundigenrapportages, geconcludeerd dat het tenlastegelegde niet aan de verdachte kan worden toegerekend.

5.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich namens de verdachte eveneens op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde niet aan de verdachte kan worden toegerekend en dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

5.3.

Het oordeel van de rechtbank

Psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 15 april 2025

De rechtbank heeft acht geslagen op een Pro Justitia rapport van psychiater [naam 1] van 15 april 2025. De psychiater concludeert dat uit psychiatrisch onderzoek, inclusief eerdere consultaties door het NIFP, naar voren komt dat de verdachte lijdt aan chronische paranoïde- en grootheidswanen. Deze wanen worden gekenmerkt door de hardnekkige overtuiging dat hij het slachtoffer is van een langdurig en georganiseerd complot, waarbij verschillende instanties – zowel nationaal als internationaal – betrokken zouden zijn. De symptomen die bij de verdachte worden vastgesteld passen binnen het diagnostisch kader van een waanstoornis, volgens de DSM-5TR-criteria. Het is mogelijk dat er bij de verdachte, naast zijn wanen, sprake is van onderliggende persoonlijkheidsproblematiek met paranoïde en narcistische trekken. Het is onduidelijk wanneer de wanen zijn begonnen, en vanwege de op de voorgrond staande wanen en het ontbreken van betrouwbare achtergrondinformatie over de verdachte van anderen om hem heen (heteroanamnese) kan op dit moment geen definitieve persoonlijkheidsdiagnose worden gesteld.

De psychiater schrijft dat bij de verdachte tijdens het tenlastegelegde feit sprake was van een duidelijk aanwezige waanstoornis. Hoewel aannemelijk is dat de verdachte zich in zekere mate bewust was van het ontoelaatbare karakter van zijn handelen, handelde de verdachte volledig onder invloed van zijn wanen. Door deze ernstige verstoring in zijn realiteitsbesef en oordeelsvermogen kon hij de gevolgen van zijn handelen niet goed overzien, aldus de psychiater.

De psychiater concludeert vervolgens, voor zover hier aan de orde, dat hoewel de gedraging van 12 juni 2024 (de bedreiging) getuigt van planning en doelgerichtheid, bij de verdachte – als gevolg van zijn waanstoornis – het realiteitsbesef, beoordelingsvermogen en kritische reflectie die nodig zijn om zijn handelen in vrijheid te kunnen overwogen, ontbraken. Het advies luidt dan ook om het tenlastegelegde feit in zijn geheel niet aan de verdachte toe te rekenen.

Psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 8 mei 2025

De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een Pro Justitia rapport van psycholoog [naam 2] van 8 mei 2025. De psycholoog concludeert dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een waanstoornis. Deze waanstoornis was ook aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde en beïnvloedde verdachtes gedragskeuzen en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde rechtstreeks en volledig.

De psycholoog concludeert verder dat het handelen ten tijde van het tenlastegelegde volledig waangestuurd is, in de zin dat de motiverende bron van zijn handelen gezocht moet worden in zijn paranoïde-psychotische waanwereld, te weten zijn onwrikbare en niet-corrigeerbare overtuiging dat aangever in opdracht van de Nederlandse overheid de informatie (over de genocide op de Koerden) die hij verzameld had op zijn telefoon vernietigd heeft. Dit zou zijn gebeurd om te voorkomen dat de verdachte die informatie wereldkundig zou maken en daarmee de medeplichtigheid van die overheid en leden van het Koninklijk Huis aan die genocide zou openbaren.

De psycholoog concludeert dat verdachtes chronische psychotische stoornis in de vorm van een waanstoornis rechtstreeks en volledig heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde. De psycholoog adviseert dan ook het tenlastegelegde, indien bewezen, niet aan hem toe te rekenen.

Conclusie

Omdat de conclusies en adviezen van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, legt de rechtbank die conclusies mede aan haar oordeel over de strafbaarheid ten grondslag.

De rechtbank is van oordeel dat de verdachte tijdens het begaan van het feit leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, namelijk een waanstoornis. Dit beïnvloedde zijn handelen volledig en de verdachte was dus niet vrij om zijn wil te bepalen. Daarom zal de rechtbank het bewezenverklaarde niet aan de verdachte toerekenen. De rechtbank oordeelt daarom dat de verdachte niet strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit. De verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6
De oplegging van de maatregel
6.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna ook: tbs-maatregel).

6.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van de verdachte heeft namens de verdachte verzocht geen tbs-maatregel aan hem op te leggen, maar te komen tot het verlenen van een zorgmachtiging.

6.3.

Het oordeel van de rechtbank

Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Ernst van het feit

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging. Hij is naar de winkel van aangever gegaan omdat hij zijn telefoon terug wilde. Hij was boos op aangever omdat zijn telefoon kwijt was en hij deze dus niet terug kon krijgen. Aangever probeerde de verdachte tegemoet te komen door hem een nieuwe telefoon aan te bieden, maar daar wilde verdachte niets van weten. Hij heeft hem vervolgens op een agressieve manier bedreigd. Deze vervelende situatie met een onberekenbare verdachte is voor aangever zeer beangstigend geweest.

Strafblad

De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 oktober 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte één keer eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Op 4 februari 2025 is aan de verdachte een strafbeschikking uitgevaardigd voor het voorhanden hebben van een wapen op 12 juni 2024. Gezien de pleegdatum hangt dit echter samen met het bewezenverklaarde feit in deze zaak. De rechtbank weegt deze veroordeling daarom niet als strafverzwarend mee.

Persoon van de verdachte

De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 1 augustus 2025 de officier van justitie opdracht gegeven een zorgmachtiging voor te bereiden. De officier van justitie heeft in haar brief van 17 oktober 2025, op grond van de onderliggende stukken, het standpunt ingenomen dat geen verzoekschrift voor een zorgmachtiging zal worden ingediend. Uit de bijgevoegde stukken, die op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: de Wvggz) voor beoordeling en eventuele afgifte van een zorgmachtiging nodig zijn, blijkt dat de zorgmachtiging ontoereikend is om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen.

De raadsman van de verdachte heeft zich, zoals ook hiervoor is weergegeven, op het standpunt gesteld dat een zorgmachtiging moet worden verleend. Dit zou juist recht doen aan de situatie van de verdachte, omdat hij dan de zorg krijgt die hij verdient, terwijl de maatschappij voldoende beschermd wordt tegen herhalingsgevaar. De raadsman acht een tbs-maatregel in deze zaak een te zwaar middel.

De vraag die dus aan de rechtbank voorligt, is of aan de verdachte een tbs-maatregel moet worden opgelegd of dat een zorgmachtiging moet worden verleend. Voor de beantwoording van deze vraag heeft de rechtbank acht geslagen op de deskundigenrapporten van

15 april en 8 mei 2025 en op de bevindingen van de geneesheer-directeur die als deskundige tijdens de zitting van 22 oktober 2025 een toelichting heeft gegeven op haar advies.

De rechtbank zal hierna ingaan op de verschillende adviezen.

Psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 15 april 2025

De psychiater, [naam 1] , concludeert dat het risico op toekomstig gewelddadig gedrag als hoog wordt ingeschat wanneer betrokkene geen behandeling ondergaat voor zijn waanstoornis. Betrokkene vertoont geen ziektebesef en heeft geen inzicht in zijn aandoening, en is tevens niet gemotiveerd voor behandeling. Dit onderstreept het belang van een interventie die medicatie en psychotherapie combineert. Op basis van het klinisch beeld en het ontbreken van behandelmotivatie acht de psychiater een ambulante behandeling onvoldoende. De ernst van de paranoïde belevingen en het risico op escalatie vragen volgens de psychiater om een gestructureerde, langdurige klinische behandeling binnen een forensisch psychiatrisch kader met minimaal veiligheidsniveau 2. Doel van deze behandeling is om de patiënt te stabiliseren, het risico op recidief gewelddadig gedrag te verlagen en de behandelbereidheid te vergroten. Gelet op betrokkenes migratieachtergrond, beperkte aanpassing aan de Nederlandse taal en cultuur, en het ontbreken van sociaal-maatschappelijke inbedding in Nederland, zou plaatsing in [zorginstelling] overwogen kunnen worden. Deze instelling heeft specifieke expertise op het gebied van transculturele psychiatrie binnen een forensisch kader en biedt zorg op maat voor patiënten met uiteenlopende culturele achtergronden. De multidisciplinaire teams binnen Veldzicht zijn getraind in cultuur-sensitieve diagnostiek en behandeling, wat van meerwaarde kan zijn bij het bevorderen van behandelmotivatie, diagnostische helderheid en resocialisatieperspectieven bij forensisch psychiatrische patiënten met een migratieachtergrond.

De psychiater adviseert om de verdachte te behandelen binnen het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging. Deze maatregel biedt de noodzakelijke structuur, beveiliging en intensieve behandelmogelijkheden om zowel de onderliggende psychiatrische problematiek adequaat te behandelen als het aanzienlijke recidiverisico te beheersen. Een tbs-maatregel met voorwaarden is overwogen, maar gelet op de persoon van de verdachte is het risico op vroegtijdige beëindiging of mislukking van een dergelijk traject reëel.

De psychiater concludeert dat een zorgmachtiging op grond van de Wvggz minder passend is. Hoewel deze maatregel (deels) gedwongen behandeling mogelijk maakt, biedt zij niet de juridische waarborgen, behandelinfrastructuur en forensische sturing die noodzakelijk zijn om het recidivegevaar te beperken. De zorgmachtiging is primair gericht op psychiatrisch herstel, maar mist de forensische component, zoals structurele risicobeoordeling, delictpreventieve interventies en toezicht door de reclassering. Daarnaast is de duur van een zorgmachtiging beperkt, terwijl bij betrokkene sprake is van een langdurige en hardnekkige stoornis.

Behandeling binnen een tbs met dwangverpleging biedt daarentegen een integraal kader waarin risicoreductie, beveiliging, behandeling én toezicht samenkomen. Deze maatregel maakt langdurige en intensieve forensisch-psychiatrische behandeling mogelijk binnen een beveiligde setting, met het oog op zowel maatschappelijke veiligheid als duurzaam herstel. Bovendien kan onder tbs-toezicht zorgvuldig worden toegewerkt naar eventuele fasering en veilige uitstroom, ondersteund door reclassering en multidisciplinair risicomanagement.

Psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 8 mei 2025

De psycholoog, [naam 2] , concludeert dat de afwezigheid van enig besef van een ernstige psychische ziekte die een chronisch karakter heeft en die rechtstreeks en volledig heeft doorgewerkt in een delict waar hij zich moreel of anderszins op geen enkele manier van distantieert, zeer zorgwekkend is te noemen, zeker in samenhang met zijn aankondiging dat hij aangever beslist niet met rust zal laten. Waar de kans dat hij (vrijwillig) hulp zal zoeken voor een stoornis waarvan hij het bestaan ontkent, nihil is, daar is de kans dat hij, wanneer hij daartoe gewelddadige confrontatie zal zoeken met aangever dan wel andere verbeelde belagers, zeer groot. Op basis van deze overwegingen concludeert de psychiater dat indien betrokkene zonder enige vorm van begeleiding en/of behandeling in de maatschappij terugkeert, de kans op herhaling van vergelijkbare geweldsdelicten als thans tenlastegelegd al op korte termijn groot is.

Om de kans op recidive te verkleinen is het noodzakelijk dat betrokkene behandeld wordt. De aard en ernst van de pathologie, in samenhang met de afwezigheid van enig ziektebesef, de afwezigheid van enige (intrinsieke) motivatie voor (medicamenteuze) behandeling, en een hoog recidiverisico dat al op korte termijn kan ontstaan, vereist een behandeling in een klinische setting met een hoog beveiligingsniveau die zo nodig lang(er) kan duren. Dit betekent dat een behandeling in het kader van een zorgmachtiging bij voorbaat kansloos is en dat ook een behandeling in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden onvoldoende mogelijkheden biedt om betrokkene effectief te behandelen en onvoldoende waarborgen biedt voor de maatschappelijke veiligheid. Gegeven de afwezigheid van enig ziektebesef en, zijn paranoïde waanwereld en vijandigheid tegenover behandelaars, zal betrokkene niet bereid zijn om zich te committeren aan welke voorwaarde dan ook, en zal het risico van een omzetting naar een tbs met dwangverpleging geen enkel afschrikwekkend of motiverend effect hebben. Bij deze stand van zaken adviseert de psycholoog om betrokkene een tbs-maatregel met dwangverpleging. Alleen een behandeling in dat juridisch kader biedt voldoende mogelijkheden om betrokkene effectief te behandelen en voldoende waarborgen voor de maatschappelijke veiligheid.

Bevindingen van geneesheer-directeur [naam 3]

De geneesheer-directeur van Fivoor heeft de officier van justitie geïnformeerd over haar bevindingen. De geneesheer-directeur concludeert in haar brief van 8 oktober 2025 dat een zorgmachtiging onvoldoende kader biedt voor een forensisch psychiatrische behandeling gericht op delictpreventie. Zij licht toe dat, hoewel is voldaan aan de wettelijke criteria voor verplichte zorg, het onzeker is of dit kader op langere termijn toereikend is om het hoge recidiverisico en de noodzaak tot langdurige beveiliging adequaat te adresseren. Een zorgmachtiging heeft niet als primair doel het recidiverisico te verminderen. Daarvoor is in een forensisch psychiatrisch behandeltraject meer nodig dan geboden kan worden in de vorm van verplichte zorg. Bovendien wordt verplichte zorg zoveel mogelijk ambulant uitgevoerd en alleen opgeschaald als dit proportioneel, subsidiair en doelmatig is beoordeeld. In het zorgplan van 23 september 2025 is door de zorgverantwoordelijke beschreven welke valkuilen te verwachten zijn. Deze zijn vooral gelegen in de benodigde beveiliging en structuur en het ontbreken van ziektebesef, behandelmotivatie en steunende factoren bij de verdachte.

Ter zitting van 22 oktober 2025 is de geneesheer-directeur als deskundige gehoord. De geneesheer-directeur blijft bij haar bevindingen en conclusie uit haar brief van 8 oktober 2025.

Oordeel van de rechtbank

Nu de conclusies en adviezen van de psychiater, psycholoog en geneesheer-directeur gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, legt de rechtbank die conclusies mede aan haar oordeel ten grondslag.

De rechtbank schat het recidiverisico in als hoog en acht behandeling in een klinische setting met een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk om dit recidiverisico te verminderen. De rechtbank acht een opname in een civiele omgeving, op grond van een zorgmachtiging, daarvoor niet aanwezen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat een zorgmachtiging in de eerste plaats is gericht op psychiatrisch herstel en niet primair tot doel heeft het recidiverisico in te perken, ter beveiliging van de maatschappij. Dat deze ‘beveiligingsdoelen’ ook voort zouden vloeien uit de Wet Forensische Zorg, zoals door de raadsman aangevoerd, maakt niet dat in dit geval en bij deze verdachte een zorgmachtiging voldoende waarborgen biedt dat hij de behandeling krijgt die noodzakelijk is. Een zorgmachtiging tot verplichte zorg kan bovendien slechts voor een half jaar worden afgegeven, terwijl uit de aangehaalde rapporten en stukken blijkt dat de duur van zes maanden niet afdoende is. Weliswaar is een verlenging van de zorgmachtiging mogelijk, zoals ook door de raadsman aangevoerd, maar dat is ter beoordeling aan de voor de zorg verantwoordelijke instelling.

Ook als binnen een zorgmachtiging wordt gestart met een verplichte opname in een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA), biedt dat geen soelaas. Zo’n traject zou er binnen de Wvggz op gericht zijn om op korte termijn toe te werken naar verlof en vervolgens een ambulante behandeling, terwijl onduidelijk is of de verdachte op korte termijn toe is aan zo’n minder beveiligde behandelomgeving. Als de verdachte langer opgenomen zou blijven in een FPA, zou dat kunnen betekenen dat de verdachte zijn woning verliest, wat de kans op een succesvolle overgang naar een ambulante behandeling verder bemoeilijkt. Bovendien biedt een FPA niet de behandeling, therapie en dagbesteding die voor de verdachte in een tbs-maatregel wel beschikbaar zou zijn. De rechtbank acht de zorgmachtiging daarmee in dit geval te onzeker en te kwetsbaar, gelet op de langdurige en hardnekkige stoornis bij de verdachte.

De rechtbank is er dan ook niet van overtuigd dat een behandeling die wordt afgedwongen middels een zorgmachtiging het gevaar op herhaling voldoende zal kunnen inperken. De rechtbank realiseert zich dat een tbs-maatregel een ingrijpende maatregel is, maar ziet zich mede uit een oogpunt van de beveiliging van de maatschappij genoodzaakt om in dit geval deze maatregel op te leggen. Aan de wettelijke voorwaarden hiervoor is voldaan: vastgesteld is dat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde een ziekelijke stoornis bestond als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Verder staat vast dat het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft als omschreven in artikel 37a, eerste lid, onder 2, Sr. Gelet op de pathologie van de verdachte en de hoge kans op recidive, is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van een tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege eist.

Conclusie

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aldus een tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen.

De rechtbank stelt vast dat een bedreiging niet zonder meer kan worden gekwalificeerd als een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, oftewel als een geweldsmisdrijf. Gelet op de omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde bedreiging is begaan, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van zo een misdrijf, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling is beperkt tot vier jaren.

7
De vordering van de benadeelde partij

In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 80.385,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 60.385,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade.

7.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van in totaal € 5.385,- (waarvan € 385,- aan materiele schade en € 5000,- immateriële schade) en tot niet-ontvankelijkheid ten aanzien van het overige.

7.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

7.3

Het oordeel van de rechtbank

De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post medische kosten, te weten het eigen risico van € 385,-, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.

De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post inkomensderving van € 60.000,-, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Namens de benadeelde partij zijn meerdere jaarrekeningen en financiële stukken overgelegd. Aan de hand van deze stukken is een (eigen) berekening gemaakt van de gederfde inkomsten die aan de gebeurtenis van het eerste feit op 5 november 2024 wordt toegeschreven. Omdat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van feit 1, kan niet worden vastgesteld dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. In hoeverre de bewezenverklaarde gebeurtenis van 12 juni 2024 invloed heeft gehad op de inkomsten van de benadeelde partij, is niet duidelijk aangegeven, noch af te leiden uit de overgelegde stukken. De benadeelde partij daartoe alsnog de gelegenheid geven levert een onevenredige belasting op van het strafgeding. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder

2 bewezenverklaarde feit. Uit de toelichting van de benadeelde partij blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen door het bewezenverklaarde feit. Dit letsel is naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate objectiveerbaar. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat de huisarts hem na de incidenten met aangever heeft verwezen naar een psycholoog en dat hij daar is gestart met een behandeling. Dit wordt gesteund door het bijgevoegde huisartsjournaal, waaruit blijkt dat de benadeelde partij door de praktijkondersteuner van de huisarts is verwezen naar een psycholoog in verband met traumaklachten. Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek, heeft de benadeelde partij dus recht op vergoeding van smartengeld.

Voor de begroting van de schade die hieruit voortvloeit zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid naar billijkheid en schat de hoogte van de immateriële schade op € 1.500,-. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de Rotterdamse schaal, een ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen, waarin voor bij een bedreiging die gepaard met concrete, intimiderende handelingen een vergoeding tot € 1.500,- wordt geadviseerd.

De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van

€ 1.885,-, bestaande uit € 385,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.

De schade is ontstaan met ingang van 12 juni 2024. De benadeelde partij heeft wettelijke rente gevorderd vanaf 5 november 2024. De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen vanaf 5 november 2024.

Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Betaling aan de Staat ten behoeve van [aangever]

De verdachte zal voor het onder 2 bewezenverklaarde feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.885,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf

5 november 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.

8
De inbeslaggenomen voorwerpen
8.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 en 2 genoemde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard en dat het onder

3 genoemde voorwerp zal worden teruggegeven aan de verdachte.

8.2.

Het oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van de in beslaggenomen en nog niet teruggeven voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst, oordeelt de rechtbank als volgt.

De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien die voorwerpen toebehoren aan de verdachte, terwijl die voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen en de voorwerpen bovendien van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, terwijl de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.

Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 3 genoemde voorwerp, te weten kleding.

9
De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen:

- 36 b, 36d, 36f, 37a, 37b en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van deze uitspraak gelden.

10. De beslissing

De rechtbank:

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;

verklaart evenmin bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:

bedreiging met zware mishandeling;

verklaart de verdachte niet strafbaar;

ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;

gelast de terbeschikkingstelling van verdachte;

beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;

Vordering benadeelde partij [aangever]

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van

€ 1.885,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 november 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [aangever] ;

bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;

Schadevergoedingsmaatregel

legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van

€ 1.885,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 november 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever] ;

bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 28 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;

bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;

Beslag

verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen, te weten:

2 STK Jerrycan;

1 STK Aansteker;

gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 3 genoemde voorwerp, te weten 1 STK Kleding.

Dit vonnis is gewezen door

mr. E Rabbie, voorzitter,

mr. J.J. Balfoort, rechter,

mr. J.M. Meester, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. L.A. Haas, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 november 2025.