Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBDHA:2025:20663

Op 6 November 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 09/047502-25 en 10/270805-24 (ttz.gev.), bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:20663. De plaats van zitting was Den Haag.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
09/047502-25 en 10/270805-24 (ttz.gev.)
Datum uitspraak:
6 November 2025
Datum publicatie:
6 November 2025

Indicatie

De verdachte heeft samen met anderen met voorbedachte raad voorbereidingshandelingen verricht om aan een onbekend gebleven persoon met een vuurwapen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en tevens samen met anderen met voorbedachte raad geprobeerd aan een ander slachtoffer met een mes zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarnaast heeft de verdachte zich kort ook schuldig gemaakt aan het zich wederrechtelijk begeven op het haventerrein van een terminal in de Rotterdamse haven.

De verdachte is ter zake van deze feiten veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 290 dagen, m.a., waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met bijzondere voorwaarden, die dadelijk uitvoerbaar zijn, waaronder een verbod op gebruik smartphone en internet en het meewerken aan een plan van aanpak gebruik van internet/sociale media weer op te bouwen. Deze voorwaarden en toezicht zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard. Daarbij is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren en zijn er twee telefoons verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken

Parketnummers: 09/047502-25 en 10/270805-24 (ttz.gev.)

Datum uitspraak: 6 november 2025

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:

[verdachte] (hierna ook: de verdachte),geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,

BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1
Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 23 oktober 2025.

De officier van justitie in deze zaak is mr. J. Roosma en de raadsvrouw van de verdachte is mr. R. van den Hemel, advocaat te Rotterdam. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2
De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Kort gezegd wordt de verdachte verweten:

Inzake parketnummer 09/047502-25, hierna dagvaarding 1

1. primair) medeplegen van voorbereidingshandelingen van zware mishandeling met voorbedachte rade op een onbekend gebleven persoon in de periode van 3 februari 2025 tot en met 5 februari 2025 te Den Haag en/of Rotterdam, te weten door het verwerven of voorhanden hebben van een vuurwapen, voertuigen, telefoons en een notitie met daarop informatie.

Dit feit is subsidiair ten laste gelegd als medeplichtigheid bij die voorbereidingshandelingen.

2. ( primair) medeplegen van poging tot moord, doodslag of zware mishandeling (al dan niet met voorbedachte rade) van [slachtoffer] op 31 januari 2025 te Capelle aan den IJssel door met een mes richting zijn buik te steken.

Dit feit is subsidiair ten laste gelegd als uitlokking van [naam 1] om dit feit te plegen en meer subsidiair als medeplichtigheid bij het primair ten laste gelegde.

Inzake parketnummer 10/270805-24, hierna dagvaarding 2

1. het verblijven op het door hekken omgeven terrein van [terminal] in de Rotterdamse haven op 25 augustus 2024, terwijl dit niet mocht. 2. hetzelfde feit als feit 1, door middel van inklimming.

Beslissing

3
De bewijsbeslissing
3.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van dagvaarding 1 de feiten 1 (primair) en 2 (primair) en van dagvaarding 2 de feiten 1 en 2 (als eendaadse samenloop) bewezen kunnen worden verklaard.

3.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van het bij dagvaarding I onder 1 (primair) en 2 (primair) ten laste gelegde.

Op de punten waar dit van belang is zal de rechtbank de verweren van de raadsvrouw bespreken.

Ten aanzien van de bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze (als eendaadse samenloop) bewezen kunnen worden verklaard.

3.3

Gebruikte bewijsmiddelen

De rechtbank heeft in bijlage II de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.

3.4

Bewijsoverwegingen ten aanzien van dagvaarding I

Inleiding ten aanzien van dagvaarding I

Op woensdag 5 februari 2025 werd er een schietincident gemeld op het [schoolnaam]

te Den Haag. Er was een slachtoffer met een schotwond, dit bleek [naam 1] te zijn (hierna: [naam 1] ). Op donderdag 6 februari 2025 overleed [naam 1] in het ziekenhuis aan zijn verwondingen. Door de politie werd onderzoek gedaan naar de inhoud van de telefoon van het dodelijk slachtoffer. Op basis van het eerste onderzoek bleek dat [naam 1] kennelijk in de week voor zijn overlijden als verdachte betrokken was bij het voorbereiden van een ernstig misdrijf tussen 3 en 5 februari 2025 in Rotterdam (feit 1) en een steekincident op 31 januari 2025 in Capelle aan den IJssel (feit 2). Uit nader onderzoek bleek dat [naam 1] over beide voorvallen via Snapchat contact had met de gebruiker van het account ‘ [accountnaam 1] ’. De verdachte heeft bekend de gebruiker te zijn geweest van dat account.

Dagvaarding I feit 1

Op grond van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang beschouwd - stelt de rechtbank het navolgende vast.

Voorgenomen misdrijf

In de avond van 3 februari 2025 is [naam 1] met een zogeheten ‘driver’ genaamd [naam 2] naar Rotterdam gereden om daar voor € 2.000,- een onbekend persoon met een Glock in zijn been te schieten. Het doel was niet om die persoon te doden, maar wel om hem pijn te doen. [naam 1] en [naam 2] zijn in Rotterdam eerst naar een plek gereden waar een briefje klaarlag bij een elektriciteitskastje en zijn daarna naar een andere plek gegaan, waar zij een pistool, die in een zak zat, uit de bosjes hebben gehaald. Uiteindelijk is het plan niet doorgezet, omdat [naam 1] en [naam 2] kort daarna door de politie werden staande gehouden.

Handelen verdachte

In de dagen rondom dit voorval heeft de verdachte via zijn telefoon middels gesprekken, Snapchat, video en audioberichten veelvuldig contact gehad met zowel [naam 1] als de vermeende opdrachtgever(s) van de voorgenomen schietpartij.

Uit de verkregen informatie uit de telefoons van [naam 1] en de verdachte maakt de rechtbank op dat de verdachte onder andere bezig is geweest met het regelen van en doorgeven van informatie over het vervoer van [naam 1] .

Zo heeft de verdachte berichten gestuurd over het door hem ‘fixen en gefixt hebben’ van een chauffeur (driver) en de aanwezigheid van een ‘waggie’ op het adres [adres 2] ( [naam 1] woonde op [huisnummer] ) op de avond van de 3e november. Daarnaast heeft de verdachte op de dag van het voorval een audiogesprek met twee onbekende mannen waarin hij vraagt of ze eerder kunnen gaan zodat ze de route kunnen checken en het pistool kunnen ophalen en waarin hij zegt dat ze de buurt goed moeten kennen.

In de avond en nacht waarop de schietpartij stond gepland heeft de verdachte ook veelvuldig contact gehad met [naam 3] , de opdrachtgever van de schietpartij zoals de verdachte zelf heeft verklaard, en ene [naam 4] . Later, op 5 februari 2025, heeft de verdachte [naam 1] toegevoegd aan een groepsapp waar die [naam 3] en [naam 4] al deel van uitmaakten. [naam 4] stuurde in die groepsapp dat [naam 1] zich moet gedragen en iets moet melden in de chat, omdat hij problemen en veel hoofpijn zou veroorzaken door zijn acties. [naam 3] wilde vervolgens een fysieke ontmoeting met de verdachte. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte verantwoording moest afleggen.

Medeplegen

De vraag die de rechtbank als eerst moet beantwoorden is of de verdachte zich met zijn handelingen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het treffen van voorbereidingshandelingen tot zware mishandeling (bestaande uit het schieten op een been) met voorbedachte rade, zoals hem onder feit 1 primair wordt verweten.

Medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen bestaat uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (bijvoorbeeld het regelen van een chauffeur of het geven van inlichtingen), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.

Door de verdediging is vrijspraak van feit 1 primair bepleit gelet op de geringe rol die de verdachte hierin zou hebben gehad. De verdachte heeft, zoals hij heeft verklaard, alleen berichten doorgestuurd en dit was uit stoerdoenerij.

De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte het niveau van stoerdoenerij ruimschoots ontstijgt. Gelet op de actieve rol van de verdachte in de voorbereiding, te weten het regelen van de chauffeur en het geven van instructies over de voorverkenning, de intensiteit van de samenwerking met een van de uitvoerders en met de opdrachtgevers, en de in dat verband door de verdachte af te leggen verantwoording, was de bijdrage van de verdachte naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze als substantieel kan worden aangemerkt. De rechtbank acht daarmee medeplegen wettig en overtuigend bewezen.

Zware mishandeling met voorbedachte raad

Naar het oordeel van de rechtbank bestaat een aanmerkelijke kans dat, door als ongeoefende minderjarige met een vuurwapen op iemands been te schieten, zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht kan worden toegebracht. De rechtbank acht dit onderdeel dan ook bewezen.

De volgende vraag is of het bestanddeel 'voorbedachte raad' bewezen kan worden verklaard. Hiertoe moet komen vast te staan, dat de verdachte en zijn mededaders zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte en zijn mededaders het vooropgezette plan hadden iemand in zijn been te (laten) schieten. Hieruit blijkt dat zij vóór de uitvoering van de voorbereidingshandelingen hebben nagedacht over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap hebben gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte en zijn mededaders zouden hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.

De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte en zijn mededaders met voorbedachte raad hebben gehandeld.

Conclusie

Met het bovenstaande is de rechtbank is van oordeel dat het bij dagvaarding 1 onder 1 (primair) tenlastegelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.

Dagvaarding I feit 2

Op grond van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang beschouwd - stelt de rechtbank het navolgende vast.

Het gepoogde steekincident

Op 31 januari 2025 stond het beoogde slachtoffer [slachtoffer] buiten bij de deur van zijn woning aan de [adres 3] in Capelle aan den IJssel een sigaretje te roken, toen hij ineens iemand met een bivakmuts en in het zwart gekleed aan zag komen rennen, naar later blijkt [naam 1] . [naam 1] hield een groot mes vast, waarmee hij een stekende beweging heeft gemaakt richting de linkerzijde van de buik van die [slachtoffer] .

[naam 1] stuurde vervolgens in een chat waar de verdachte deel van uit maakte een video met een bebloed sikkelvormig mes. Het slachtoffer bleek geen verwondingen te hebben en had ook geen beschadigde kleding.

Betrokkenheid van de verdachte

Uit een groepschat in de telefoon van [naam 1] , waaraan naast door [naam 1] werd deelgenomen door de verdachte, en door een gebruiker met accountnaam ‘ [accountnaam 2] ’ verstrekt de verdachte op 30 januari 2025, tot kort voorafgaand aan het steekincident, aan [naam 1] informatie per telefoon. Zo stuurt de verdachte een groot aantal berichten over het door hem geregelde vervoer (me driver is om 23:50 uur op locatie, ga vast buiten staan, hij is er binnen 3 minuten), over het signalement en het adres van het slachtoffer, [adres 3] in Capelle aan den IJssel.

Ook geeft de verdachte in dezelfde chat aan [naam 1] de opdracht om een mes mee te nemen van huis en geeft hijen aanwijzingen hoe het slachtoffer achter te laten en waarmee hij dit moet doen (“slice gw, ja man gw echt steken man bro. In been gw. [accountnaam 2] voegt hieraan toe dat [naam 1] “beetje voor zijn knie moet gaan, want je hebt een slagader in het dijbeen” en “Probeer dus zijn knie of niet met te veel kracht. Maar wel zo dat hij met schade achterblijft.”

Verder blijkt uit die chat dat de verdachte door [naam 1] op de hoogte gehouden wil worden van het verdere verloop. Zo vraagt de verdachte [naam 1] rond 01:51 uur (het is dan inmiddels 31 januari 2025) of hij het doelwit ziet.

Tevens wil de verdachte beschikken over bewijs. Zo instrueert hij [naam 1] om video’s en foto’s te sturen. Dit doet [naam 1] vervolgens met een korte video van een actie en een korte video van een bebloed mes.

Bovenstaande wordt bevestigd door de berichten in de telefoon van de verdachte zelf. Hierin zijn diverse afbeeldingen aangetroffen die zien op het steekincident aan de [adres 3] in Capelle aan den IJssel, namelijk een Google Maps afbeelding van het adres en de woning van het beoogde slachtoffer, video’s van de parkeerplaats in de buurt van [adres 3] , afbeeldingen van chatgesprekken waarin wordt gesproken over het steken en een afbeelding van een zoekopdracht naar “steekpartij capelle”. Ook heeft de verdachte blijkens de informatie uit zijn telefoon die nacht veelvuldig contact gehad met [naam 1] .

Medeplegen

Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat met bovenbeschreven handelingen de verdachte zodanig nauw en bewust met [naam 1] en anderen heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen. De rol van de verdachte heeft zich niet beperkt tot het (door)sturen van berichten, maar bestond uit het regelen van vervoer voor [naam 1] en het geven van informatie, opdrachten en aanwijzingen aan [naam 1] over de uitvoering van de steekpartij.

De rechtbank acht dan ook medeplegen bewezen.

Geen poging tot moord of doodslag

Van het steekincident is, zoals hierboven is vastgesteld, alleen bekend dat door iemand die aan kwam rennen is geprobeerd het slachtoffer met een mes te steken in de richting van de linkerzijde van zijn buik. [naam 1] zelf zegt hard met het mes te hebben gezwaaid en denkt hem te hebben geraakt. [naam 1] heeft hem echter kennelijk niet (hard) geraakt, aangezien bij het slachtoffer door de politie geen lichamelijk letsel dan wel schade aan zijn kleding is geconstateerd. Bij gebrek aan verdere informatie is niet vast te stellen vanaf welke afstand, hoe en met welke intensiteit [naam 1] heeft geprobeerd het slachtoffer te steken.

Uit de berichten van de verdachte, [naam 1] en de persoon achter het account [accountnaam 2] , waarin [naam 1] wordt geïnstrueerd om de verdachte in zijn been te slicen dan wel - ter voorkoming van een slagaderlijke bloeding - in zijn knie en niet te diep, leidt de rechtbank af dat het niet de bedoeling was om het slachtoffer te doden, maar wel om hem te verwonden.

Bovenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten het (voorwaardelijk) opzet hadden om het slachtoffer te vermoorden dan wel te doden. De rechtbank is dus, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat ook geen sprake was van een poging tot doodslag.

De rechtbank zal de verdachte dan ook van deze onderdelen (impliciet subsidiair) van het ten laste gelegde vrijspreken.

Poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad

De rechtbank is - anders dan door de raadsvrouw bepleit - van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte en zijn medeverdachten het (voorwaardelijk) opzet hadden om de verdachte zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Zoals hiervoor is overwogen was het de bedoeling om het slachtoffer in de avond/nacht met een mes in de knie te verwonden en is de medeverdachte met dit doel naar het slachtoffer toe gegaan. In de uitvoering van dit geweldsfeit is het echter kennelijk anders gelopen en heeft de medeverdachte geprobeerd het slachtoffer in de buik te steken. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat een aanmerkelijke kans dat, door met een sikkelvormig mes in de richting van de buik van een persoon te steken, zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht kan worden toegebracht. Dit geldt te meer wanneer dit, zoals in onderhavig geval, al rennend en met een zwaaiende beweging geschiedt.

De kans dat de steekpartij anders is gelopen dan gepland is door de verdachte en zijn mededaders naar het oordeel van de rechtbank bewust op de koop toe genomen, omdat bij hen de redelijke verwachting kon bestaan dat er sprake zou zijn van een dynamische situatie waarbij zowel de uitvoerder ( [naam 1] ) als het beoogde slachtoffer niet stil zouden staan.

De rechtbank is ook ten aanzien van dit feit van oordeel dat sprake is geweest van voorbedachte raad.

Uit voormelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte en zijn mededaders het vooropgezette plan hadden om het slachtoffer in zijn been te steken. Hieruit blijkt dat de verdachte en zijn mededaders vóór de uitvoering van de voorbereidingshandelingen hebben nagedacht over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap hebben gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte en zijn mededaders zouden hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.

Conclusie dagvaarding I feit 2

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met zijn medeverdachten met voorbedachte raad geprobeerd hebben om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zoals de verdachte bij dagvaarding I onder 2 (primair) is ten laste gelegd.

Inzake dagvaarding II feiten 1 en 2

De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen volstaan, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft deze feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.

De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.

De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1700-2024280705, van de politie eenheid Rotterdam, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 155).

1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 23 oktober 2025;

2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 augustus 2025 (p. 6-7);

3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 augustus 2025 (p. 120-122).

3.5

De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

Dagvaarding I

1.

hij in de periode van 3 februari 2025 tot en met 5 februari 2025 te Den Haag en/of Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten zware mishandeling met voorbedachte rade op een onbekend gebleven persoon (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 303 Wetboek van Strafrecht oplevert),

opzettelijk een of meer voorwerpen en vervoermiddelen, te weten:

- een vuurwapen,

- één voertuig,

- telefoons en

- een notitie met daarop informatie betreffende en/of ten behoeve van het uit te voeren strafbare feit,

bestemd tot het begaan van dat misdrijf, hebben verworven en voorhanden gehad;

2.

hij op 31 januari 2025 te Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes een stekende beweging naar de buik van die [slachtoffer] te maken,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Dagvaarding II

1.

hij op 25 augustus 2024 te [gebied] , gemeente Rotterdam, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven terrein van [terminal] in de Rotterdamse haven, gevestigd aan de [straatnaam] ;

2.

hij op 25 augustus 2024 te [gebied] , gemeente Rotterdam,wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven terrein van [terminal] in de Rotterdamse haven, gevestigd aan de [straatnaam] , door middel van inklimming.

4
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bij dagvaarding I onder 1 en 2 en bij dagvaarding II onder 1 bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 2 bewezenverklaarde wordt de verdachte verweten dat hij aldaar wederrechtelijk heeft verbleven door inklimming, hetgeen de rechtbank ook bewezen acht. De rechtbank is echter van oordeel dat dit bewezenverklaarde feit niet te kwalificeren is onder artikel 138aa lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien in dit artikel de toegang verschaffen door middel van inklimming strafbaar is gesteld.

Gelet op het voorgaande dient de verdachte ten aanzien van dit laatstgenoemde feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

5
De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6
De op te leggen straffen
6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 360 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarvan heeft de officier van justitie gevorderd een gedeelte van 190 dagen jeugddetentie voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden de door de Raad van de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde voorwaarden aangevuld met de ter zitting door de Raad geformuleerde aanscherping van de controle door de jeugdreclassering op het sociale media gebruik van de verdachte. De officier van justitie heeft tevens gevorderd om voornoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, gevorderd.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de gevorderde taakstraf te matigen en zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De raadsvrouw heeft zich niet verzet tegen de aanvullende bijzondere voorwaarde strekkende tot controle op het gebruik van sociale media door de verdachte, zij het dat wat haar betreft de controle dient plaats te vinden door de jeugdreclassering en niet door de politie.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Ernst van de feiten

De verdachte heeft samen met anderen met voorbedachte raad voorbereidingshandelingen verricht om aan een onbekend gebleven persoon met een vuurwapen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en tevens samen met anderen met voorbedachte raad geprobeerd aan een ander slachtoffer met een mes zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dat het doel gelukkigerwijs in beide gevallen niet is bereikt heeft niet aan de verdachte en zijn medeverdachten gelegen. Door zijn handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de lichamelijke en psychische integriteit van anderen.

Door het plegen van deze feiten worden bovendien in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd. Dit geldt te meer gelet op het ogenschijnlijke gemak waarmee dergelijke feiten door veelal jonge jongens getriggerd door sociale media worden gepleegd. De rechtbank ziet dat ook bij deze verdachte en vindt dit zeer verontrustend.

Daarnaast heeft de verdachte zich kort voorafgaand aan deze zeer ernstige feiten ook schuldig gemaakt aan het zich wederrechtelijk begeven op het haventerrein van een terminal in de Rotterdamse haven. Dit is een strafbaar feit dat veel hinder en schade veroorzaakt bij havenbedrijven. Zo komen werkzaamheden vaak tijdelijk stil te liggen als indringers zijn gesignaleerd en moeten de douane en havenbedrijven veel investeringen doen om het terrein te controleren en te beveiligen. Ook is het een schending van de openbare orde. Het zich ophouden op een haventerrein gebeurt veelal met het doel om drugs uit containers te halen en is daarmee een onmisbare schakel in de keten rond de invoer en verdere verspreiding van drugs.

Strafblad

De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 oktober 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van (soortgelijke) strafbare feiten. Dit heeft dan ook geen invloed op de hoogte van de straf.

Persoon van de verdachte

Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 28 juli 2025. Daaruit volgt – kort samengevat – het volgende.

Bij de verdachte is sprake van een licht verstandelijke-ontwikkelingsstoornis, waarvan ten tijde van het plegen van de feiten sprake was. De stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Er kan – door het gebrek aan antwoorden over de toedracht – geen uitspraak worden gedaan over de toerekenbaarheid. Omdat de ontwikkelingsstoornis van de verdachte duurzaam is met blijvende beperkingen in leren en zelfstandig functioneren kan er wel een gelijktijdigheidsverband tussen de ontwikkelingsstoornis en de ten laste gelegde feiten worden vastgesteld. Er is sprake van stevige beschermende functies in de vorm van voetbal, school en de betrokken en ondersteunende rol van de ouders.

De kans op herhaling wordt ingeschat als matig, hetgeen hoger wordt bij gebrek aan structuur en toezicht en het blijven voortzetten van de contacten met deviante personen via sociale media. Volgens de deskundige lijkt de hybride leefwereld van de verdachte een spanningsveld veroorzaakt te hebben. De verdachte lijkt enerzijds te willen voldoen aan hetgeen de offline omgeving van hem verwacht, school en voetbal, maar wordt anderzijds aangetrokken en beïnvloed door de snelle en minder complexe onlinewereld waarbij beloningen, status en spanning voor het "oprapen ligt". Binnen deze onlinewereld zijn niet de beschermende en ondersteunende factoren aanwezig die de verdachte in de offlinewereld wel heeft.

Ter beperking van het recidivegevaar en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling heeft de verdachte ondersteuning en begeleiding nodig bij de uitdagingen die op zijn pad komen in de fase van de adolescentie en de hybride (offline en online) wereld waarin hij leeft. Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd gedurende welke de verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering met als bijzondere voorwaarden een behandeling bij De Waag en de inzet van ITB-Harde Kern/Skill School.

De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – het volgende.

De bevindingen en conclusies sluiten grotendeels aan bij die van het Pro Justitia rapport. In aanvulling hierop ziet de Raad naast het als midden tot (heel) laag ingeschatte recidiverisico nog andere risicofactoren, met name als het gaat om de online activiteiten, de contacten en het gedrag van de verdachte in die wereld. Zorgelijk vindt de Raad dat er onvoldoende zicht is op de mogelijke rol die de verdachte heeft gespeeld in de verdenkingen, mede doordat de verdachte een moeilijke prater is, waarbij dit mogelijk extra moeilijk voor hem is als het gaat om het beschrijven van zijn emoties en gevoelens.

De verdachte zal daarnaast snel overschat worden omdat er sprake is van een disharmonisch profiel waarbij de verbale intelligentie van de verdachte hoger ligt dan zijn performale intelligentie. De Raad komt tot het strafadvies om aan de verdachte een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie (gelijk aan het voorarrest) en een deels voorwaardelijke jeugddetentie onder de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het rapport op te leggen. Ter zitting heeft de Raad het advies aangepast in die zin dat zij ook adviseren de voorwaarden aan te vullen met een aangescherpte controle en actieve medewerking van de verdachte ter zake van diens sociale media- en internet gebruik, zo vaak als de jeugdreclassering dat wenselijk acht. Controle hiervan zou moeten plaatsvinden door de politie of door de jeugdreclassering.

Oplegging van ITB-Harde Kern wordt niet geadviseerd nu uit het haalbaarheidsonderzoek is gekomen dat dit niet passend is voor de verdachte. Vanwege de ernst van de feiten adviseert de Raad daarnaast de oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf.

De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van hetgeen door de deskundigen van Jeugd Bescherming West (hierna: JBW) ter zitting naar voren is gebracht.

De periode sinds de schorsing is goed verlopen en zij zien dat de verdachte baat heeft bij een intensieve begeleiding. De jeugdreclassering ziet ook meerwaarde in de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarde inhoudende een strenge(re) controle op sociale media, uit te voeren door de jeugdreclassering en niet door de politie. Op dit moment mag de verdachte vanwege zijn schorsingsvoorwaarden geen smartphone gebruiken en kan hij niet op sociale media. Echter is het belangrijk om het toekomstige gebruik van een smartphone goed te begeleiden en controleren.

Strafmodaliteit en strafmaat De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.

Conclusie

Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank acht, alles afwegende een jeugddetentie voor de duur van 290 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden die door de jeugdreclassering zijn geadviseerd. Dat de verdachte zich ogenschijnlijk uit het niets met ernstige feiten als de onderhavige heeft ingelaten baart de rechtbank zorgen. Daarom zal de rechtbank een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen. Aangezien de verdachte zich online compleet anders lijkt te gedragen dan in de offline maatschappij, ziet de rechtbank ook meerwaarde om – naast de eerder door de Raad geformuleerde voorwaarden – ook de ter zitting besproken controle op de sociale media als bijzondere voorwaarde op te leggen.

Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren aan de verdachte opleggen.

Dadelijke uitvoerbaarheid De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van twee personen. Gelet op de ernst van de feiten en de rapportages van de psycholoog, de Raad en de jeugdreclassering, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7
De inbeslaggenomen voorwerpen
7.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de op beide lijsten van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijsten) van 30 april 2025 en 23 oktober 2025 onder 1 genummerde voorwerpen, respectievelijk:

- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: Zwart, merk: Apple) en

- 1 Telefoontoestel Apple iPhone

zullen worden verbeurdverklaard.

7.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht de voorwerpen aan de (ouders van de) verdachte terug te geven.

7.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal de op de beslaglijsten onder 1 genummerde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar,

aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen de onder dagvaarding I onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid.

Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

8
De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:

33, 33a, 45, 46, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 138aa, 303 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9
Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10
De beslissing

De rechtbank:

verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 (primair) en 2 (primair) en bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard;

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;

ontslaat de verdachte ter zake van dagvaarding II feit 2 van alle rechtsvervolging;

kwalificeert de overige bewezen verklaarde feiten als volgt:

ten aanzien van dagvaarding I feit 1 (primair):

medeplegen van voorbereidingshandelingen tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade;

ten aanzien van dagvaarding I feit 2 (primair):

medeplegen van poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade;

ten aanzien van dagvaarding II feit 1:

wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen;

verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 290 (tweehonderdnegentig) DAGEN;

beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (170 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot 120 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde (zich) gedurende de proeftijd:

1. meldt bij Jeugd Bescherming West te Den Haag op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken, ook als dit inhoudt inzage in sociale media;

2. onder behandeling stelt van De Waag, op de tijden en plaatsen als door of namens de jeugdreclassering aan te geven;

3. meewerkt aan de begeleiding door/vanuit het coachingstraject E25, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;

4. onderwijs volgt volgens het schoolrooster;

5. een zinvolle invulling van de vrije tijd heeft in de vorm van sport en/of een bijbaan;

6. houdt aan een avondklok vanaf 19.00 uur tot 7.00 uur (aanpasbaar door de

jeugdreclassering);

7. geen gebruik zal maken van een smartphone en uitsluitend op het internet zal werken in het bijzijn van één van de ouders en uitsluitend indien dit nodig is voor het eventueel downloaden van schoolwerk. De jeugdreclassering kan in een later stadium, als de verdachte naar school gaat en het schoolwerk daartoe noodzaakt, op dit punt deze voorwaarde daarop aanpassen;

8. zal meewerken aan een door de jeugdreclassering bepaald plan van aanpak om zijn gebruik van internet/sociale media en dergelijke weer op te bouwen, onder toezicht. Hierbij moet hij meewerken aan de controle van al zijn gegevensdragers tijdens een huisbezoek. Hij verschaft toegang tot alle aanwezige computers, smartphones en andere digitale gegevensdragers waarop gegevens kunnen worden opgeslagen of waarmee het internet kan worden benaderd. Hij verstrekt de gebruikersnamen en wachtwoorden die nodig zijn voor deze controle. De controle is slechts gericht op de vraag of de veroordeelde zich houdt aan de afspraken met de jeugdreclassering en zijn coach. De controle strekt er niet toe een beeld te krijgen van het persoonlijk leven van de veroordeelde. De controle vindt plaats zo frequent als door de jeugdreclassering nodig wordt geacht.

geeft opdracht aan Jeugd Bescherming West te Den Haag, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;

voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:

- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen

aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld

in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden

toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek

van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de

jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,

daaronder begrepen.

beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;

veroordeelt de verdachte voorts tot:

een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 100 (honderd) UREN;

beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) DAGEN;

bepaalt dat de veroordeelde, ook in het geval hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie in plaats van vervangende hechtenis;

verklaart verbeurd de op de beslaglijsten onder 1 genummerde voorwerpen, te weten:

- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: Zwart, merk: Apple)

- 1 Telefoontoestel Apple iPhone | IBN code GHIZR09 | voorwerpnummer DHRAA25004_845041;

heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.

Dit vonnis is gewezen door

mr. S. van der Harg kinderrechter, voorzitter,

mr. P.C. Goilo - Kam, kinderrechter,

mr. T.P. Sarneel, kinderrechter,

in tegenwoordigheid van mr. K. Oosterhof, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 november 2025.

Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

Inzake dagvaarding I

1.

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 februari 2025 tot en met 5 februari 2025 te Den Haag en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten zware mishandeling met voorbedachte rade op een onbekend gebleven persoon (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 303 Wetboek van Strafrecht oplevert),

opzettelijk een of meer voorwerpen en/of stoffen en/of informatiedragers en/of vervoermiddelen, te weten:

- een vuurwapen,

- één of meer voertuigen,

- één of meer telefoon(s) en/of

- een notitie met daarop informatie betreffende en/of ten behoeve van het uit te voeren strafbare feit,

bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft/hebben verworven en/of

voorhanden heeft/hebben gehad;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

[naam 1] en/of [naam 2] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 februari 2025 tot en met 5 februari 2025 te Den Haag en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten zware mishandeling met voorbedachte rade op een onbekend gebleven persoon (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 303 Wetboek van Strafrecht oplevert), opzettelijk een of meer voorwerpen en/of stoffen en/of informatiedragers en/of vervoermiddelen, te weten:

- een vuurwapen,

- één of meer voertuigen,

- één of meer telefoon(s) en/of

- een notitie met daarop informatie betreffende en/of ten behoeve van het uit te voeren strafbare feit,

bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad,

bij en/of tot welk misdrijf verdachte in de periode van 3 februari 2025 tot en met 5 februari 2025 te Den Haag en/of Rotterdam, althans in Nederland,

opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door:

- berichten door te geven van de opdrachtgever aan die [naam 1] en/of

- voor die [naam 1] vervoer en/of een chauffeur (‘driver’) naar en/of van Rotterdam te regelen, dan wel ter beschikking te stellen en/of

- adviezen en/of aanwijzingen en/of opdrachten te geven met betrekking tot de

uitvoering van voornoemd strafbaar feit, waaronder over de voorverkenning van de

buurt en het ophalen van een vuurwapen;

2.

hij op of omstreeks 31 januari 2025 te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, althans al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes een stekende beweging naar de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te maken,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

[naam 1] op of omstreeks 31 januari 2025 te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [naam 1] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, althans al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes een stekende beweging naar de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gemaakt,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,

welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 30 januari 2025 tot en met 31 januari 2025 te Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, door:

- aan die [naam 1] adresgegevens en/of het signalement van die [slachtoffer] door te geven, dan wel ter beschikking te stellen en/of

- tegen die [naam 1] te zeggen dat hij ( [naam 1] ) die [slachtoffer] moest steken en/of slicen en/of zelf een mes mee moest nemen en/of

- voor die [naam 1] vervoer en/of een chauffeur (‘driver’) naar en/of van Capelle aan den IJssel te regelen, dan wel ter beschikking te stellen;

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

[naam 1] op of omstreeks 31 januari 2025 te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [naam 1] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, althans al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes een stekende beweging naar de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gemaakt,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,

bij en/of tot welk misdrijf verdachte in de periode van 30 januari 2025 tot en met 31 januari 2025 te Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door:

- aan die [naam 1] adresgegevens en/of het signalement van die [slachtoffer] door te geven, dan wel ter beschikking te stellen en/of

- tegen die [naam 1] te zeggen dat hij ( [naam 1] ) die [slachtoffer] moest steken en/of slicen en/of zelf een mes mee moest nemen en/of

- voor die [naam 1] vervoer en/of een chauffeur (‘driver’) naar en/of van Capelle aan den IJssel te regelen, dan wel ter beschikking te stellen.

Inzake dagvaarding II

1.

hij op of omstreeks 25 augustus 2024 te [gebied] , gemeente Rotterdam,

wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven terrein van [terminal] in de Rotterdamse haven, gevestigd aan de [straatnaam] ;

2.

hij op of omstreeks 25 augustus 2024 te [gebied] , gemeente Rotterdam,

wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven terrein van [terminal] , in de Rotterdamse haven, gevestigd aan de

[straatnaam] , door middel van inklimming.