Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBDHA:2025:22739

Op 2 December 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 09/188431-24; 09/110857-25 (ttz. gev.) 09/333194-2, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:22739. De plaats van zitting was Den Haag.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
09/188431-24; 09/110857-25 (ttz. gev.) 09/333194-2
Datum uitspraak:
2 December 2025
Datum publicatie:
2 December 2025

Indicatie

Ontslag van alle rechtsvervolging voor doodslag na een geslaagd beroep op noodweer. Veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voor het medeplegen van het afleveren en vervoeren van softdrugs. Niet-ontvankelijkheid vorderingen benadeelde partijen. Afwijzing vordering tenuitvoerlegging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummers: 09/188431-24; 09/110857-25 (ttz. gev.) 09/333194-21 (tul)

Datum uitspraak: 2 december 2025

Tegenspraak

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum 1] 2001 te [geboorteplaats] ,

op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting,

[adres 1] , [postcode] [plaats] .

1
Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 25 oktober 2024, 7 januari 2025, 4 april 2025, 13 juni 2025, 10 september 2025, (alle pro forma), 11 november 2025 (inhoudelijke behandeling) en 18 november 2025 (sluiting onderzoek ter terechtzitting).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. N.C. Neelis en K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsmannen mrs. D.R. Kops en C.C. Polat naar voren is gebracht.

2
De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

ten aanzien van 09/188431-24

hij op of omstreeks 6 juni 2024 te Leiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op het lichaam van die [slachtoffer] te schieten;

ten aanzien van 09/110857-25

hij in of omstreeks de periode van 5 juni 2024 tot en met 6 juni 2024 te Leiden, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beslissing

3
De bewijsbeslissing
3.1.

Het standpunt van de officier van justitie

ten aanzien van 09/188431-24

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde (moord) en tot bewezenverklaring van het impliciet subsidiair (doodslag) ten laste gelegde. Tevens heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd voor zover de tenlastelegging ziet op het onderdeel medeplegen.

ten aanzien van 09/110857-25

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak voor zover de tenlastelegging ziet op 5 juni 2024 en tot bewezenverklaring van de handelingen ‘heeft vervoerd en/of afgeleverd’ gepleegd op 6 juni 2024. Voor de overige handelingen heeft de officier van justitie een bewezenverklaring gevorderd.

3.2.

Het standpunt van de verdediging

ten aanzien van 09/188431-24

De verdediging heeft bepleit dat er vrijspraak dient te volgen voor het impliciet primair ten laste gelegde (moord). Tegen een bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag) heeft de verdediging geen verweer gevoerd.

ten aanzien van 09/110857-25

De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

3.3.

Partiële vrijspraken

ten aanzien van 09/188431-24

Moord

De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad volgens vaste jurisprudentie moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte rade pleiten.

De verklaringen en gedragingen van de verdachte en de overige bewijsmiddelen in het strafdossier geven geen voor voorbedachte rade redengevende informatie. De verklaring van de verdachte is nagenoeg de enige bron van wat zich heeft afgespeeld op 6 juni 2024 tussen de verdachte en slachtoffer. Verklaringen van ooggetuigen ontbreken. Forensisch- en tactisch onderzoek hebben geen aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van voorbedachte raad bij de verdachte.

De rechtbank kan dus niet vaststellen dat de verdachte van tevoren van plan was om het slachtoffer van het leven te beroven of dat hij zich op andere wijze enige tijd daarop heeft kunnen beraden. Zij volgt de officieren van justitie en de verdediging daarom in hun standpunt dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet primair ten laste gelegde moord. Zij spreekt de verdachte daarom vrij van het bestanddeel voorbedachte raad.

Medeplegen

De rechtbank kan op basis van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting evenmin vaststellen dat de verdachte in de uitvoering van het geweld jegens het slachtoffer nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander of anderen. De verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van het bestanddeel medeplegen.

ten aanzien van 09/110857-25

5 juni 2024 / bereiden, bewerken, verwerken en verkopen

Uit de verklaringen van (mede)verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en van de verdachte zelf volgt dat op 5 juni 2024 bij een tankstation in Leiden onderhandelingen hebben plaatsgevonden over de aankoop van een hoeveelheid hasjiesj. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat op die datum sprake is geweest van bereiden, bewerken, verwerken en verkopen van hasjiesj door de verdachte, al dan niet in nauwe en bewuste samenwerking met (een) andere(en). De verdachte zal daarom gedeeltelijk worden vrijgesproken voor zover de tenlastelegging ziet op de datum van 5 juni 2024 en op het bereiden, bewerken, verwerken en verkopen.

3.4.

Gebruikte bewijsmiddelen

De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Het onderzoek ECHO24 omvat onder meer de navolgende processtukken:

2e FO-dossier: (p. 779-794), hierna te noemen ‘dossier A’;

A-dossier Echo24 (p. 120-919), hierna te noemen ‘dossier B’;

BOB dossier Echo24: (p. 1001-1625), hierna te noemen ‘dossier C’;

BOB dossier Echo24: (p. 501-1000), hierna te noemen ‘dossier D’;

BOB dossier Echo24: (p. 1-500), hierna te noemen ‘dossier E’;

Beslagdossier: (p. 1-220), hierna te noemen ‘dossier F’;

C-dossier Echo24: (p. 1688-1972), hierna te noemen ‘dossier G’;

D-dossier Echo24: (p. 1943-2048), hierna te noemen ‘dossier H’;

Dossier Echo24 PF 7 januari 2024: (p. 920-1687), hierna te noemen ‘dossier I’;

Dossier Echo24 PF 7 januari 2024 relaas: (p.1-71), hierna te noemen ‘dossier J’;

Dossier Echo24 VGL Hadra: (p. 1-119), hierna te noemen ‘dossier K’;

Dossier Echo24 VGL Medeverdachten: (p. 1-579), hierna te noemen ‘dossier L’;

FO Dossier TGO Echo24: (p. 1-778), hierna te noemen ‘dossier M’;

PV RC mbt reconstructie: (p. 1-2), hierna te noemen ‘dossier N’;

PV van bevindingen: (p. 1-3), hierna te noemen ‘dossier O’;

Persoonsdossier: (p. 1-289), hierna te noemen ‘dossier P’.

Ten aanzien van 09/188431-24

1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 11 november 2025, voor zover inhoudende:

Ik was op 6 juni 2024 in de woning van [slachtoffer] aan de [adres 2] in Leiden. [slachtoffer] kwam op mij af. Ik heb het wapen gepakt en één keer geklikt. Ik hoorde een enorm geschreeuw nadat ik had geklikt. Ik zat zelf op een gegeven moment helemaal onder het bloed. Het bloed was van [slachtoffer] .

2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 juni 2024, voor zover inhoudende (p. 58 dossier K):

Op donderdag 6 juni 2024, omstreeks 19.25 uur, bevond ik mij, verbalisant, aan de [adres 2]

te Leiden. Ik zag dat deze tussendeur openstond en via de deuropening zag ik

een man op zijn buik liggen. Ik zag dat ter hoogte van de linker heup van het lijk een plasje

bloed. Ik benaderde de man en voelde aan zijn arm. Ik voelde dat hij koud was en dat de

lijkstijfheid was ingetreden. Ik voelde geen hartslag bij zijn hals en pols, en hoorde en zag

geen tekenen van ademhaling.

3. Het geschrift, te weten het forensisch radiologisch onderzoek van de Universiteit Maastricht, opgemaakt op 4 september 2024, voor zover inhoudende (p. 139, 149 dossier B):

Op donderdag 6 juni 2024 om 19:30 uur werd melding gedaan van een overleden persoon in

een woning op het adres [adres 2] te Leiden. Ter plaatse bleek dat het

slachtoffer, man van 38 jaar, op zijn buik op de vloer in de woonkamer lag. Rondom het

slachtoffer lagen diverse goederen op de vloer. Aan het overleden slachtoffer werd

forensisch onderzoek verricht, heeft een lijkschouw, radiologisch onderzoek en een sectie

plaatsgevonden. Het slachtoffer heeft letsels verspreid over het lichaam, waaronder een

(bijt)wond op de rechterbovenarm en schotletsels in het linker bovenbeen, de balzak en het

rechterbovenbeen. Interpretaties letsel. Het slachtoffer is met een aan zekerheid grenzende

waarschijnlijkheid overleden ten gevolge van het bloedverlies dat is ontstaan door het

bovenbeschreven schiettraject door de bovenbenen met letsel van de slagader en/of ader van

het linker bovenbeen.

Ten aanzien van 09/110857-25

4. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 11 november 2025, voor zover inhoudende:

Ik had op 6 juni 2024 via Signal contact met [slachtoffer] . Daar heet ik ‘ [bijnaam] ’. Op die

dag zou de deal plaatsvinden met [slachtoffer] . Ik ben werker voor [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2]

had [medeverdachte 4] benaderd. [medeverdachte 1] was er ook. [medeverdachte 4] moest er bij zijn omdat hij

plek had in zijn bus, een witte Opel Combo. [slachtoffer] stuurde een adres door via Signal. Ik

moest alleen komen. [medeverdachte 2] had het geld waarvan ik 1 stapel meenam in mijn buidel van

mijn hoody. Ik moest van [medeverdachte 2] binnen bij [slachtoffer] nog één keer de hasj controleren.

[medeverdachte 2] is de baas. Ik werk voor hem. Ik was samen met [medeverdachte 4] in de Opel Combo naar

[slachtoffer] gereden. [medeverdachte 2] ging samen met [medeverdachte 1] ook die kant op in een zwarte Seat. Mij

werd enkel opgedragen om de spullen te controleren en om het geld op te halen. [medeverdachte 4] zou

vervolgens met die spullen wegrijden. In de woning van [slachtoffer] stond een bigshopper met de

spullen. Na het gevecht en het schot heb ik op een gegeven moment met de bigshopper met

daarin het wapen en het spul de woning verlaten. Ik ben bij [medeverdachte 1] in de auto gestapt en we

zijn naar de wijk Roomburg gereden. Daar heb ik de bigshopper achtergelaten. Die is daarna

door [medeverdachte 2] opgehaald.

5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 300, 309 dossier B):

Op donderdag 6 juni 2024 werd in de woning aan de [adres 2] te Leiden het

levenloze lichaam aangetroffen van een persoon welke later bleek te zijn [slachtoffer] . Op

dinsdag 11 juni 2024 vond er een doorzoeking plaats op het adres [adres 2] te

Leiden. Tijdens de doorzoeking werd in de slaapkamer een plastic tas met daarin 18

blokken, vermoedelijk drugs (Hasjiesj), aangetroffen en in beslag genomen. Aan de hand

van ervaring als taakaccent houder hennep, uiterlijke kenmerken van de blokken, de

geur van het verwijderen van het krimpfolie en na het uitvoeren van een indicatieve MMC

Cannabis Test, zijn de 18 blokken positief getest op Hasjiesj.

6. Het proces-verbaal van bevindingen verhoor verdachte [naam 1] , opgemaakt op 18 september 2024, voor zover inhoudende (p. 878, 886, 887, dossier B):

V: Wij hebben sterk het vermoeden, dat jij meer weet waar [slachtoffer] mee bezig was.

A: Ja, misschien dat hij af en toe wat handelde of iets, maar daar heb ik zelf niks mee te

maken. Maar wat er op dàt moment is gebeurd, dat weet ik niet, dat kan ik jullie niet

vertellen.

V: Waar was [slachtoffer] mee bezig?

A: Nou af en toe had hij ... dat hij stukjes hasj verkocht enzo of ehh...

(…)

V: Over wat voor stukjes hasj heb je het dan over?

A: Hij verkocht hasj (…).

(...)

A: Net als wat ik zei, de dag ervoor kwam ik thuis van werk. Toen kwam-ie thuis ... toen zei

hij, ik stond daar met 2 jongens te praten, die namen heb ik jullie genoemd, de kickbokser

en éne [naam 2] uit Rotterdam. Hij zei, morgen tussen 2 en 3 komen ze naar mij toe. (...) Er zou

over 9 kilo hasj gesproken worden.

(...)

V: Lag er 9 kilo in huis?

A: Ik denk het wel ja.

7. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 augustus 2024, voor zover inhoudende: (p. 485, 489, 490, dossier B):

Ik zag op de andere camera dat op 06/06/2024 rond 14:44 werkelijke tijd de zwarte Seat

Leon over de Oosterkerkstraat reed vanaf de richting van de Hooigracht. Het kenteken van

de Seat Leon was vanwege de afstand en hoek van de camera niet zichtbaar. De zwarte Seat

Leon leek uiterlijk sterk op de zwarte Seat Leon voorzien van kenteken [kenteken] welke op

naam staat van [medeverdachte 1] , geboren 0p [geboortedatum 2] 1993 te Leiden.

Ik zag dat op 06/06/2024 rond 15:02 werkelijke tijd de zwarte Seat Leon begon te rijden

vanuit rechtsboven in het beeld, vanaf een parkeerplaats gelegen aan de Korte Langestraat.

Ik zag dat er op 06/06/2024 rond 15:02 werkelijke tijd een persoon wegliep vanuit de

richting van de plaats delict. De persoon liep achter de zwarte Seat Leon langs en liep

richting het achterportier aan de bestuurderszijde. De persoon leek zwarte bovenkleding met

korte mouwen te dragen.

Ik zag dat op 06/06/2024 rond 15:02 werkelijke tijd de persoon bij het achterportier aan de

bestuurderszijde van de zwarte Seat Leon stond. De persoon bleek een zwarte lange broek

en witte schoenen te dragen. De persoon stapte in bij het achterportier aan de

bestuurderszijde van de zwarte Seat Leon. De zwarte Seat Leon reed vervolgens in de

richting van de Oosterkerkstraat.

Ik zag dat op 06/06/2024 rond 15:02 werkelijke tijd de zwarte Seat Leon reed richting de

Oosterkerkstraat. Het voertuig sloeg rechtsaf de Oosterkerkstraat op en reed links uit het

beeld.

3.5.

Bewijsoverwegingen

ten aanzien van 09/188431-24

De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte op 6 juni 2024 in Leiden op [slachtoffer] heeft geschoten met een vuurwapen. De verdachte heeft bekend éénmaal een schot te hebben gelost. Hij heeft verklaard dat [slachtoffer] op hem af kwam lopen, dat hij (de verdachte) toen wegkeek en de trekker overhaalde en dat [slachtoffer] na dat schot schreeuwde en bloedde. Op grond van de bevindingen van forensisch radiologisch onderzoek van de Universiteit Maastricht is komen vast te staan dat het slachtoffer naar alle waarschijnlijkheid is overleden aan verbloeding ten gevolge van een enkele schotverwonding. De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat het de verdachte is geweest die het voor [slachtoffer] dodelijke schot heeft gelost.

De rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen niet vaststellen dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft door het schieten wel voorwaardelijk opzet gehad op de dood. Door van een zeer korte afstand te schieten met een vuurwapen op het lichaam – waar zich vitale organen, kwetsbare structuren en slagaders bevinden – heeft de verdachte de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden bewust aanvaard. Het schieten op het lichaam kan niet anders worden uitgelegd dan gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, temeer als de persoon waarop geschoten wordt zich op dat moment beweegt. Verder is niet gebleken dat de verdachte een geoefend schutter is of dat hij bewust heeft gericht op de bovenbenen van slachtoffer. Daarnaast bevinden zich in de benen beenslagaders. Het doorboord worden van die slagaders door een kogel kan al snel leiden tot levensgevaarlijke verwondingen.

De rechtbank acht op grond van het vorenstaande bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de doodslag op [slachtoffer] .

ten aanzien van 09/110857-25

Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 6 juni 2024 een ontmoeting heeft gehad met [slachtoffer] om een hoeveelheid hasjiesj te kopen. De verdachte is daartoe samen met medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de omgeving van de woning van [slachtoffer] gereden, verdeeld over twee auto’s. De verdachte is vervolgens in de woning geweest en na het dodelijke schietincident aldaar heeft de verdachte bij zijn vertrek uit de woning een bigshopper met hasjiesj meegenomen. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] waren toen al vertrokken uit de omgeving van de woning. De verdachte is na het verlaten van de woning in de door [medeverdachte 1] bestuurde auto vertrokken naar de Leidse wijk Roomburg waar hij de bigshopper met de hasjiesj heeft achtergelaten. De rechtbank overweegt dat alles in samenhang bezien er bij dit vervoer en deze aflevering tussen de verdachte en [medeverdachte 1] een bewuste en nauwe samenwerking was.

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich tezamen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het afleveren en vervoeren van een substantiële hoeveelheid hasjiesj.

3.6.

De bewezenverklaring

De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

ten aanzien van 09/188431-24

hij op 6 juni 2024 te Leiden [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door éénmaal met een vuurwapen op het lichaam van die [slachtoffer] te schieten.

ten aanzien van 09/110857-25

hij op 6 juni 2024 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd een hoeveelheid hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

ten aanzien van 09/188431-24

4.1.

Het standpunt van de verdediging

De raadslieden hebben gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en dat hij handelde uit noodweer, dan wel noodweerexces, beide als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte dient daarom van alle rechtsvervolging te worden ontslagen.

4.2.

Het standpunt van de officieren van justitie

De officieren van justitie hebben gewezen op een aantal feiten en omstandigheden die lastig zijn te rijmen met het door de verdediging geschetste noodweerscenario. Zij zijn daarom van mening dat een scenario waarbij de verdachte uit noodweer of noodweerexces heeft gehandeld, niet aannemelijk is geworden. De officieren van justitie hebben geconcludeerd dat het bewezen verklaarde dan ook strafbaar is.

4.3.

Het oordeel van de rechtbank

Beoordelingskader

Bij het beoordelen van een noodweerverweer dient de rechtbank allereerst te onderzoeken of de door de verdachte geschetste feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan diens beroep op noodweer aannemelijk zijn geworden. Is dat het geval, dan dient te worden beoordeeld of sprake is geweest van een noodweersituatie, of de door de verdachte in de praktijk gebrachte verdediging in deze noodweersituatie noodzakelijk was (de subsidiariteitseis) en of de grenzen van deze noodzakelijke verdediging niet zijn overschreden (de proportionaliteitseis). Aan al deze voorwaarden moet zijn voldaan, wil het beroep op noodweer slagen.

De door de verdachte geschetste feiten en omstandigheden

De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 6 juni 2024 in de woning van [slachtoffer] aan de [adres 2] in Leiden was. De verdachte was daar om 9 kilo hasjiesj van [slachtoffer] te kopen. Hij deed dat voor en namens [medeverdachte 2] , die ook het benodigde geld leverde. De verdachte had van [medeverdachte 2] slechts een tiende van het bedrag meegekregen dat benodigd was om de totale afgesproken hoeveelheid hasjiesj te kopen. De afspraak tussen [medeverdachte 2] en de verdachte was dat de verdachte eerst in de woning van [slachtoffer] de hasjiesj zou controleren. Als die in orde was bevonden, zou hij weer naar buiten gaan, waar [medeverdachte 2] met de rest van het geld zou wachten. Daarna zou de verdachte de transactie met [slachtoffer] voltooien.

Zo ver is het volgens de verdachte niet gekomen. In de woning ontstond direct een discussie: [slachtoffer] wilde eerst het geld zien, terwijl de verdachte eerst de hasjiesj wilde controleren. [slachtoffer] kreeg het idee dat hij in zijn eigen huis werd belazerd en hij werd boos. De discussie sloeg om en escaleerde. Er werd over en weer gescholden. [slachtoffer] liep volgens de verdachte naar de hoek van de keuken. Hij deed daar iets met zijn handen en kwam terug met witte handschoenen aan en een vuurwapen. [slachtoffer] liep met een versnelde pas met het wapen in een gestrekte arm naar de verdachte, die op de armleuning van de bank zat. De verdachte had zijn handen omhoog in een afwerende houding en raakte in paniek. Het wapen werd door [slachtoffer] op zijn hoofd gezet en de verdachte hoorde een klikkend geluid uit het wapen komen. Op dat moment raakte hij nog meer in paniek en ging zijn lichaam in de overlevingsstand. In een reflex maakte hij met beide handen een beweging naar de hand van [slachtoffer] waarin hij het wapen vasthield, en drukte die opzij. Er ontstond een hevig gevecht, waarbij de verdachte van de bank afgleed, richting de vloer, en [slachtoffer] bovenop hem kwam. De verdachte heeft toen met alle kracht gebeten in het lichaamsdeel van [slachtoffer] dat het dichtst bij hem was, vermoedelijk zijn rechterbovenarm of -schouder. [slachtoffer] liet daarbij het wapen los, dat op de grond viel. Met een trappende beweging wist de verdachte [slachtoffer] van hem af te duwen. [slachtoffer] is daarna weer opgestaan en kwam vanaf een kleine afstand lopend weer op de verdachte af, waarbij hij “wollah ik ga je doodmaken” riep. De verdachte stelt het wapen te hebben gepakt, te hebben weggekeken en in paniek één keer te hebben geklikt. Hij hoorde daarna een enorm geschreeuw en [slachtoffer] viel opnieuw met zijn lichaam op de verdachte. Er ontstond een tweede gevecht, waarbij de twee mannen worstelend over de vloer zijn gegaan. De verdachte weet niet meer precies waar dat in de woonkamer heeft plaatsgevonden. Hij zat op een gegeven moment helemaal onder het bloed van [slachtoffer] . Op enig moment wist de verdachte onder [slachtoffer] uit te kruipen. [slachtoffer] wilde omhoog komen en zei steeds “ik ga je doodmaken”. De verdachte heeft verklaard dat hij toen de salontafel heeft gegooid in de richting van [slachtoffer] . Hij heeft het wapen gepakt en is richting de deur van de woonkamer gesneld. In die loop heeft hij ook de tas met hasjiesj, die naast de deur stond, meegenomen. Buiten aangekomen was de verdachte helemaal overstuur en heeft hij overgegeven. Hij is bij [medeverdachte 1] , die op hem stond te wachten, in de auto gestapt. Daarna is hij naar de wijk Roomburg gereden, heeft de tas met het wapen en de hasjiesj daar achtergelaten en is door vrienden onder hun hoede genomen, aldus nog altijd de verdachte.

Aannemelijkheid van de door de verdachte geschetste feiten en omstandigheden

De rechtbank acht het door de verdachte aangevoerde scenario voldoende aannemelijk geworden. Daartoe overweegt zij het volgende.

De verdachte heeft over deze gebeurtenissen gedetailleerd en in de loop van de tijd steeds consistent verklaard. Ook wanneer hij door de politie tijdens de verhoren en de reconstructie kritisch werd geconfronteerd met zaken die niet leken te stroken met zijn verklaring, zoals de achteraf overigens onjuist gebleken stelling dat zijn DNA in de uiterste hoek van de woning was aangetroffen, heeft hij zijn verklaringen over de gebeurtenissen in de woning niet aangepast. Dat de verdachte niet onmiddellijk na de gebeurtenissen openheid van zaken heeft gegeven, zoals de officieren van justitie aanvoeren, acht de rechtbank niet geheel onbegrijpelijk, gelet op het mogelijke gevaar dat hij liep op het moment dat hij zou gaan praten en namen zou gaan noemen. De rechtbank merkt daarbij op dat de verdachte wél van meet af aan heeft benadrukt “100% onschuldig” te zijn. Dat de verdachte heeft gewacht totdat hij de inhoud van het dossier kende en daar toen zijn verklaring op heeft afgestemd, is de rechtbank niet gebleken.

Daarnaast strookt het door de verdachte geschetste scenario met de belangrijkste bevindingen uit het forensisch onderzoek. Twee van die bevindingen springen er wat de rechtbank betreft uit.

Dat is op de eerste plaats de (vermoedelijke) bijtwond die op de voorzijde van de rechterschouder van [slachtoffer] is aangetroffen. Die bijtwond is, blijkens het forensisch onderzoek, maximaal enkele minuten voor het overlijden opgelopen (p. 312, dossier M). Het aangetroffen DNA in de bemonstering van deze wond was van de verdachte. Op de rechtermouw van het shirt van [slachtoffer] , ter hoogte van de (bijt)wond, werd eveneens DNA van de verdachte aangetroffen en aanwijzingen voor speeksel. De rechtbank leidt hieruit af dat deze vermoedelijke bijtwond door de verdachte moet zijn toegebracht. Daarbij is van belang dat [slachtoffer] 1,88 meter lang was, en de verdachte aanzienlijk kleiner. Het is daarom aannemelijk dat [slachtoffer] over de verdachte heen gebogen heeft gestaan op het moment dat de verdachte de bijtwond bij hem toebracht. Dit alles strookt met het scenario dat de verdachte schetst. De rechtbank kan zich daarbij ook niet goed een verloop voorstellen waarbij de verdachte een bijtwond zou toebrengen zonder dat hij zich in een onderliggende positie bevond van waaruit hij zich trachtte te bevrijden. De officieren van justitie hebben een dergelijk scenario ook niet geschetst.

Op de tweede plaats acht de rechtbank de schotwond, het schotkanaal en de schotafstand van belang. De inschotverwonding bevond zich, blijkens het forensisch rapport (p. 309, dossier M), aan de buiten- tot voorzijde van het linker bovenbeen. De schotkanalen door beide benen konden aansluitend worden gemaakt door spreiding van het rechterbeen naar buiten toe (zoals onder meer bij wijdbeens zitten of staan), met hierbij een verloop van voornamelijk links naar rechts en zeer gering van onder naar boven. Deze plaatsing van schot en schotbaan, in de benen en licht omhoog, duidt op een positie van de schutter die zich aanzienlijk lager bevond dan het slachtoffer. Het slachtoffer stond bovendien wijdbeens. Deze forensische feiten stroken met hetgeen de verdachte heeft verklaard, namelijk dat hij op de grond gelegen tegen de bank steunde en dat [slachtoffer] op hem af liep. Ze bevestigen op dit punt het door hem geschetste scenario. Hetzelfde geldt voor de korte schotafstand tot het been van het slachtoffer, te weten ongeveer 2,5 centimeter. Ook hierin ziet de rechtbank een bevestiging van de zeer korte afstand waarop het slachtoffer de verdachte moet zijn genaderd (dossier I, p. 1682).

In het licht van deze belangrijke forensische feiten die het door de verdachte geschetste scenario ondersteunen, leggen de inconsistenties of onduidelijkheden die door de officieren naar voren zijn gebracht onvoldoende gewicht in de schaal. De rechtbank merkt daarbij nogmaals op dat de bedoelde feiten ook moeilijk anders zijn te verklaren dan door een verloop zoals de verdachte dat beschrijft; de officieren van justitie hebben zo’n mogelijke andere verklaring ook niet gepresenteerd. Daarbij staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg aan het oordeel dat een noodweerscenario aannemelijk is geworden. De rechtbank ziet tot slot ook overigens geen feiten of omstandigheden in het dossier die het scenario dat door de verdachte is geschetst, onmogelijk – en daarmee onaannemelijk – maken.

De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat, gelet op het dossier en hetgeen ter terechtzitting door en namens hem naar voren is gebracht, de feiten en omstandigheden waarop het beroep van de verdachte op noodweer(exces) steunt, aannemelijk zijn geworden.

Juridische beoordeling van het noodweerverweer

Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen (een onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en dat de gedraging is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Zowel de verdediging zelf als de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding moet noodzakelijk zijn geweest.

De rechtbank is, gelet op het hierboven geschetste scenario dat aannemelijk is geworden, van oordeel dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. [slachtoffer] heeft een pistool op het hoofd van de verdachte gezet en daarna is een worsteling ontstaan, waarbij het wapen is gevallen en de verdachte het wapen heeft opgepakt. Vervolgens kwam [slachtoffer] , die aanzienlijk groter en zwaarder was dan de verdachte, opnieuw op hem afgelopen en riep “wollah ik ga je doodmaken”. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat daarom sprake was van een noodweersituatie.

De rechtbank is voorts van oordeel dat de reactie van de verdachte, onder die omstandigheden, ook heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De verdachte kon zich in zijn benarde positie – van de bank afgegleden, zittend op de vloer – niet aan de aanval van [slachtoffer] onttrekken en zag zich geconfronteerd met een aanvaller die aanzienlijk groter was dan hij en die hem in woord en daad kenbaar maakte hem te willen doden. Onder die omstandigheden heeft hij, ter afweer van de op hem gerichte aanval, éénmaal, in de richting van [slachtoffer] maar zonder te kijken, geschoten met het wapen. Op dat moment was er geen alternatief verdedigingsmiddel voorhanden. Daarom staat de keuze van het verdedigingsmiddel, het pistool, in dit specifieke geval, niet aan een geslaagd beroep op noodweer in de weg. Ook de wijze waarop de verdachte dat middel in dit geval heeft toegepast, namelijk door met het wapen éénmaal - en niet vaker - te schieten, acht de rechtbank proportioneel.

Conclusie

Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep op noodweer slaagt. Zij zal de verdachte daarom ter zake van de doodslag ontslaan van alle rechtsvervolging.

ten aanzien van 09/110857-25

4.4

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5
De strafbaarheid van de verdachte

ten aanzien van 09/188431-24

5.1

Nu de rechtbank van oordeel is dat het bewezenverklaarde niet strafbaar is, komt zij niet toe aan een oordeel over de strafbaarheid van de verdachte.

ten aanzien van 09/110857-25

5.2

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6
De strafoplegging
6.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

6.2.

Het standpunt van de verdediging

ten aanzien van 09/188431-24

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte een geslaagd beroep kan doen op noodweer als strafuitsluitingsgrond en dat daarom geen straf opgelegd dient te worden.

Indien het primaire standpunt door de rechtbank niet wordt gevolgd, is de verdediging subsidiair van mening dat de verdachte een geslaagd beroep kan doen op noodweerexces als strafuitsluitingsgrond, zodat ook om die reden geen straf opgelegd dient te worden.

ten aanzien van 09/110857-25

De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van een eventueel op te leggen straf.

6.3.

Het oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van 09/110857-25

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.

De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Ernst van het feit

De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het afleveren en vervoeren van een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs. Door zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van het criminele circuit met betrekking tot drugs en daarmee gevaar, schade en overlast voor de samenleving veroorzaakt. Bovendien gaat de handel in verdovende middelen steeds meer gepaard met andere vormen van criminaliteit. Zo heeft de handel in softdrugs op meerdere niveaus van de maatschappij een forse negatieve invloed. De verdachte heeft zich hier weinig van aangetrokken en was enkel uit op eigen financieel gewin, zoals hij ook ter terechtzitting heeft verklaard.

Oriëntatiepunten LOVS

De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Hierin staat als uitgangspunt vermeld in de categorie tussen 5.000-10.000 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.

Gevangenisstraf

Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat op deze feiten in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.

Justitiële documentatie

De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 april 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van vergelijkbare strafbare feiten en bovendien liep de verdachte in een proeftijd.

De op te leggen straf

Alles overwegende legt de rechtbank de verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorlopige hechtenis. Voor de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.

7
De vordering van de benadeelde partijen
7.1

Benadeelde partij [naam 1] (ten aanzien van 09/188431-24)

7.1.1

De vordering

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 73.242,00 en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 20.000,00 aan affectieschade, € 35.000,00 aan schokschade, € 13.242,00 aan materiële schade en € 5.000 aan nader te onderbouwen schade.

7.1.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.1.3

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering gelet op de bepleite ontslag van rechtsvervolging. Subsidiair refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.

7.1.4

Het oordeel van de rechtbank

Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.

7.2

Benadeelde partij [naam 3] (ten aanzien van 09/188431-24)

7.2.1

De vordering

De wettelijke vertegenwoordiger van [naam 3] heeft zich namens [naam 3] als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 17.500,00 bestaande uit affectieschade, die te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.2.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.2.3

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering gelet op de bepleite ontslag van rechtsvervolging. Subsidiair refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.

7.2.4

Het oordeel van de rechtbank

Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.

Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

7.3

Benadeelde partij [naam 4] (ten aanzien van 09/188431-24)

7.3.1

De vordering

[naam 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 17.500,00 bestaande uit affectieschade, die te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.3.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.3.3

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering gelet op de bepleite ontslag van rechtsvervolging. Subsidiair refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.

7.3.4

Het oordeel van de rechtbank

Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.

Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

7.4

Benadeelde partij [naam 5] (ten aanzien van 09/188431-24)

7.4.1

De vordering

[naam 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 17.500,00 bestaande uit affectieschade, die te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.4.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.4.3

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering gelet op de bepleite ontslag van rechtsvervolging. Subsidiair refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.

7.4.4

Het oordeel van de rechtbank

Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.

Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

7.5

Benadeelde partij [naam 6] (ten aanzien van 09/188431-24)

7.5.1

De vordering

[naam 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.738,19 bestaande uit materiële schade zijnde de (niet vergoede) kosten van de begrafenis, die te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.5.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.5.3

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering gelet op de bepleite ontslag van rechtsvervolging. Subsidiair refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.

7.5.4

Het oordeel van de rechtbank

Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.

Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

8
De vordering tot tenuitvoerlegging
8.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft bij vordering van 4 december 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 09/333194-21 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 14 februari 2023 voorwaardelijke opgelegde straf van 60 dagen gevangenisstraf, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.

8.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft de rechtbank verzocht de vordering af te wijzen.

8.3.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt dat de verdachte voor het hem tenlastegelegde levensdelict een aanzienlijke tijd heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft de verdachte voor dit feit nu ontslagen van alle rechtsvervolging. Wel heeft de rechtbank de verdachte voor het samen met een ander vervoeren en afleveren van hasjiesj een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 4 maanden.

Nu de voorlopige hechtenis aanzienlijk langer is geweest dan de uiteindelijk op te leggen straf acht de rechtbank het niet opportuun om daarnaast ook nog de tenuitvoerlegging te bevelen van een eerdere opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen. Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie afwijzen.

9
De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:

- 47 van het Wetboek van Strafrecht;

- 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10
De beslissing

De rechtbank:

ten aanzien van 09/188431-24

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart dat het bewezen verklaarde feit oplevert:

doodslag;

verklaart het bewezen verklaarde feit niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging;

ten aanzien van 09/110857-25

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart dat het bewezen verklaarde feit oplevert:

het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;

verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) MAANDEN;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht in zowel Spanje als in Nederland ten aanzien van parketnummer 09/188431-24 geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

voorlopige hechtenis ten aanzien van 09/188431-24

bekrachtigt het bij beslissing van 12 november 2025 opgeheven bevel tot voorlopige hechtenis;

de vorderingen van de benadeelde partij ten aanzien van 09/188431-24;

verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;

verklaart de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;

verklaart de benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;

verklaart de benadeelde partij [naam 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;

verklaart de benadeelde partij [naam 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;

de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf

ten aanzien van 09/333194-21;

wijst de vordering van de officier van justitie af.

Dit vonnis is gewezen door

mr. M.L. Harmsen, voorzitter,

mr. B.J. van de Griend, rechter,

mr. A.J. Nederhoed, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. R. Loohuis, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 december 2025.