Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBDHA:2025:24764

Op 22 December 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 09/342621-23, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:24764. De plaats van zitting was Den Haag.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
09/342621-23
Datum uitspraak:
22 December 2025
Datum publicatie:
22 December 2025

Indicatie

Veroordeling poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn vijf maanden oude zoon. Gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 260 dagen voorwaardelijk, onder algemene en bijzondere voorwaarden. Proeftijd van drie jaren. OVAR-verweer afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummer: 09/342621-23

Datum uitspraak: 22 december 2025

Tegenspraak

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1994 in [geboorteplaats] ,

BRP-adres: [adres 1] .

1
Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 8 december 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Briejer en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. A.P. Stipdonk naar voren is gebracht. Mr. N. van Amsterdam was ook aanwezig als raadsvrouw van de verdachte.

2
De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 december 2023 tot en met 28 december 2023 te Hillegom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn zoon [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2023) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] (met kracht)

- ( bij zijn armen) heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of

- tegen zijn, verdachtes, lichaam heeft gedrukt en/of

- in de arm heeft gebeten,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 december 2023 tot en met 28 december 2023 te Hillegom zijn kind, [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2023), heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht)

- ( bij zijn armen) vast te pakken en/of vast te houden en/of

- tegen zijn, verdachtes, lichaam aan te drukken en/of

- in de arm te bijten.

Beslissing

3
De bewijsbeslissing
3.1.

Inleiding

Op 27 december 2023 werd de vijf maanden oude baby [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) door zijn ouders bij het LUMC ziekenhuis te Leiden binnen gebracht. [slachtoffer] bleek onder de blauwe plekken te zitten en meerdere botbreuken te hebben (zowel oude als nieuwe) in beide armen en in een been, alsook een botbreuk in een rib (ook een oude breuk). Verder zaten over het lichaam verschillende blauwe plekken en een huidbeschadiging op de linker bovenarm. De ouders hadden in het ziekenhuis geen duidelijke verklaring voor de oorzaak van het letsel. De verdachte is de vader van [slachtoffer] .

De vraag die aan de orde is, is of de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel hem heeft mishandeld.

3.2.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit bewezen verklaard kan worden, met dien verstande dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het onderdeel dat ziet op het bijten in de arm van [slachtoffer] .

3.3.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een poging tot zware mishandeling omdat niet bewezen kan worden met welke kracht het geweld is toegepast. Voor het primair ten laste gelegde feit dient om die reden vrijspraak te volgen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld, dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met uitzondering van het onderdeel dat ziet op bijten in de arm van [slachtoffer] .

3.4.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder zal worden gemotiveerd.

De rechtbank heeft voor de bewezenverklaring de volgende bewijsmiddelen gebruikt:

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met nummer PL1500-2023403769 van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek (p. 1 t/m 409).

1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 december 2023, voor zover inhoudende (p. 12 tot en met 16):

Op 28 december 2023 werd er door een medewerker van Veilig Thuis gebeld naar de districtsrecherche Leiden-Bollenstreek. De medewerker van Veilig Thuis vertelde dat Veilig Thuis was benaderd door het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) in verband met een vijf maanden oud kindje dat onder verdachte omstandigheden naar het ziekenhuis is gebracht. Dit zou op woensdagavond 27 december 2023 naar het ziekenhuis zijn gebracht door zijn vader en moeder. De vader zou op deze woensdagavond hebben gezien dat er bloed uit het oortje en het neusje kwam van het kindje. Daarbij gaf het personeel van het LUMC ziekenhuis aan dat zowel vader als moeder geen verklaring hebben voor het letsel. Daarnaast had vader wel aangegeven zich schuldig te voelen, maar ontkende geweld te hebben gebruikt. Volgens beide ouders waren er geen andere betrokkenen die zorg gaven aan de baby.

Letsel Resume, in het concept gespreksverslag van Veilig Thuis staat vermeld dat het kindje het volgende letsel heeft:- een breuk in het linker spaakbeen/ellepijp;- een breuk in het rechter spaakbeen/ellepijp;- een botreactie linker bovenarm;- meerdere blauwe hematomen, waarvan één wordt geïmponeerd als een bijtwond;- een botreactie in het linker scheenbeen en het rechter scheenbeen, waarvan wordt vermoed dat dit passend is bij een oude breuk;- een hoekbreukje aan het uiteinde van het rechter scheenbeen;- een hoekbreukje aan het uiteinde van het linker kuitbeen;- een knikje in het middenvoetsbeentje van de rechter grote teen.

Betrokkenen:

Naam: [geslachtsnaam]

Voornamen: [verdachte]

Geboortedatum: [geboortedatum 1] 1994

Woonplaats: [woonplaats]

Naam: [geslachtsnaam]

Voornamen: [slachtoffer]

Geboortedatum: [geboortedatum 2] 2023

Woonplaats: [woonplaats]

2. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, Forensisch-medisch onderzoek inzake een 5 maanden oude jongen, opgemaakt op 28 juni 2024 door H.C. Terlingen, kinderarts, NFI-deskundige forensische geneeskunde minderjarigen, voor zover inhoudende (p. 192 t/m 244):

Op 27 december 2023 werd [slachtoffer] , toen 5 maanden oud, gezien door een spoedeisendehulp arts en een kinderarts van het LUMC. Vader gaf aan de kinderarts aan dat hij [slachtoffer] misschien "te stijf" had vastgepakt. [slachtoffer] was niet buiten toezicht van ouders geweest.

Bij [slachtoffer] werden vanaf 27 december 2023 de volgende huidafwijkingen vastgesteld:

a) onderhuidse bloeduitstorting op de onderste helft van de buigzijde van de linkerbovenarm, het betreft onderhuidse bloeduitstortingen met een patroon. In de onderhuidse bloeduitstorting zijn puntbloedingen zichtbaar. Daarnaast is sprake van 2 plaatsen met oppervlakkige beschadiging van de huid, mogelijk met een patroon; onder deze bloeduitstorting was op radiologische beelden zwelling van dieper gelegen weefsel zichtbaar;

b) onderhuidse bloeduitstorting op de buitenzijde van de buigzijde van de linkeronderarm;

c) onderhuidse bloeduitstorting op de strekzijde van de linkermiddel- en ringvinger en de linkerpink;

d) tenminste 6 onderhuidse bloeduitstortingen midden op de onderrug en beiderzijds van de wervelkolom, halverwege de rug, op de bovenrug bij de rechterschouder;

e) op de onderrug links, 2 iets gebogen verlopende oppervlakkige huidbeschadigingen met omliggende roodheid met een patroon.

f) onderhuidse bloeduitstorting op de linkerflank;

g) onderhuidse bloeduitstorting op de linkerknie.

Bij [slachtoffer] werden vanaf 27 december 2023 de volgende botafwijkingen vastgesteld:

botbreuk (type torus/buckle) in schacht van de linkerellepijp, op 27 december 2023 was deze breuk al van oudere datum. Niet uit te sluiten dat het een "re-fractuur", een nieuwe breuk ter plaatse van een oudere breuk is;

botbreuk (type buig/torus) in de schacht van het linkerspaakbeen (polszijde). Dit was op 27 december 2023 al een oude breuk;

een botbreuk in de schacht van het linkerspaakbeen (elleboogzijde) die terugkijkend op 27 december 2023 als scheurtje ("fissuur"') te zien was;

botbreuken dwars door de rechterellepijp en het rechterspaakbeen aan onderste deel (polszijde) van de schachten. Dit betrof op 28 december 2023 recente breuken, maar de breuk in het rechterspaakbeen betrof een "re- fractuur", dat wil zeggen een nieuwe breuk in een oudere breuk (op dat moment minstens enkele weken oud). Bij het spaakbeen werden namelijk ook tekenen van vergevorderde botnieuwvorming gezien;

duidelijke nieuwe botformatie onder het botvlies langs de schachten van beide scheenbenen:

metafysaire hoekfracturen aan de enkelzijde van het linkerscheenbeen en linkerkuitbeen:

botbreuk van de 4e rib links, voorzijde. Op 28 december 2023 was sprake van een oude breuk.

Bij [slachtoffer] zijn op de leeftijd van 5 maanden tenminste 13 onderhuidse bloeduitstortingen zichtbaar. In dit geval blijken uit de medische gegevens (anamnestisch, bij lichamelijk

onderzoek en bij aanvullend onderzoek) geen aanwijzingen voor een stollingsstoornis. Daarnaast werden na het verdwijnen van bovenstaande onderhuidse bloeduitstortingen geen nieuwe onderhuidse bloeduitstortingen fotografisch vastgelegd, in het medisch dossier beschreven of in de verhoren vermeld.

Op grond van bovenstaande acht ik de combinatie van huidafwijkingen (onderhuidse

bloeduitstortingen, petechiën en huidbeschadigingen) niet te verklaren door alleen

een ziekelijke afwijking (H1). De onderhuidse bloeduitstortingen zijn ook niet het

gevolg van een eventuele onderliggende eczemateuze huidaandoening. Er is sprake geweest van meerdere krachtsinwerkingen. Krachtsinwerkingen die niet passen bij de normale hantering van een baby.

Het aantreffen van de combinatie van de vastgestelde onderhuidse bloeduitstortingen, puntbloedingen en huidbeschadigingen, bij de destijds 5 maanden oude [slachtoffer] , acht ik gezien aantal, locatie, clustering en patroon bij een niet-mobiel jong kind veel waarschijnlijker onder de hypothese niet-accidentele krachtsinwerking (toegebracht)(H3) dan onder de hypothese accidentele krachtsinwerking (H4).

Uit de anamnese, bij lichamelijk onderzoek en uit radiologisch onderzoek blijken

geen specifieke kenmerken die doen denken aan een onderliggende bindweefsel-/

botaandoening. De combinatie van botbreuken is niet het gevolg van alleen een eventueel aanwezige onderliggende aandoening. Er moet sprake zijn geweest van meerdere in de tijd gescheiden krachtsinwerkingen. Bovendien zijn de metafysaire hoekfracturen geen typische botbreuken die worden gezien in het kader van een onderliggende aandoening.

Ik acht de combinatie van breuken in de onderarmen bij dit pre-mobiele kind, afzonderlijk bezien, tenminste waarschijnlijker onder de hypothese toegebracht (niet-accidentele krachtsinwerking) (H3) dan onder de hypothese accidentele krachtsinwerking (H4).

De onderarmsbreuken zouden het gevolg kunnen zijn van met veel kracht vasthouden (H7) op 27 december 2023, als dit een forse krachtsinwerking betrof met compressie ('knijpen’) en buigen.

Bij het combineren van de bewijskracht van deze bevindingen, zal deze bewijskracht tenminste gelijk zijn aan de maximaal genoemde waarde van de bij de afzonderlijke letsels genoemde bewijskracht. In dit geval acht ik de combinatie van bevindingen bij [slachtoffer] dan ook veel waarschijnlijker (ordergrootte rond de 100) onder de hypothese niet-accidentele krachtsinwerking (H3) dan onder de hypothese accidentele krachtsinwerking (H4).

De combinatie van onderhuidse bloeduitstortingen, botbreuken en botafwijkingen bij de scheenbenen is niet het gevolg van (alleen) een onderliggende aandoening. Er moet sprake zijn geweest van meerdere in de tijd gescheiden krachtsinwerkingen.

3. Een geschrift, zijnde een uitwerking van een opgenomen telefoongesprek op 30 december 2023 om 14:00 uur tussen de verdachte (in het gesprek aangeduid met ‘ [letter 1] ’) en zijn oma, voor zover inhoudende (p. 332 en 333):

[letter 1] : Oma, ik heb [slachtoffer] pijn gedaan..

[letter 1] : Ik probeerde hem rustig te krijgen, maar het lukte mij niet. Het werd mij teveel en toen heb ik hem gewoon, zeg maar, knijpen is niet het goede woord. Ik heb niet met mijn nagels geknepen, maar gewoon heel hard geknuffeld, maar echt heel hard.

4. Een geschrift, zijnde een uitwerking van een opgenomen telefoongesprek op 30 december 2023 om 14:10 uur tussen de verdachte (in het gesprek aangeduid met ‘ [letter 1] ’) en zijn (ex)vriendin (in het gesprek aangeduid met ‘ [letter 2] ’), voor zover inhoudende (p. 334 en 335):

[letter 1] : Ik heb net oma gebeld. Mijn papa en mama waren er nog niet, dus ik heb het haar verteld. Ik heb gelijk uitgelegd dat het gewoon de domste fout is van mijn leven. Dat het nooit mijn intentie is geweest. Dat ik zielsveel van hem hou, zielsveel van hem en dat het slechtste is wat ik ooit heb kunnen doen.

5. Een geschrift, zijnde een uitwerking van een opgenomen telefoongesprek op 30 december 2023 om 18:09 uur tussen de verdachte (in het gesprek aangeduid met ‘ [letter 1] ’) en zijn oma (in het gesprek aangeduid met ‘ [letter 3] ’), voor zover inhoudende (p. 338):

[letter 3] : Ik denk, ik denk dat jij... dat denk ik, dat jij zo boos bent geworden dat jij hem niet stil krijgt en [naam 1] wel.

[letter 1] : Ja nou, dat is zeg maar wel ja de hoofdreden.

(…)

[letter 1] : Oma, oma, zeg maar., dat ik deze situatie heb gemaakt, is al erg genoeg.

(…)

[letter 1] : Ik, zeg maar gewoon, achteraf gezien ik had gewoon gelijk naar [naam 1] moeten gaan.

6. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 december 2025, voor zover inhoudende:

Op 27 december 2023 was ik thuis. Het begon in de slaapkamer. Mijn zoontje was wakker. Ik pakte hem op gewoon zoals altijd. We gingen uit de slaapkamer, richting de keuken. In de slaapkamer huilde hij nog niet. Toen we wegliepen werd hij langzaam verdrietig. Ik ging hem in de woonkamer afleiden. Het volgende moment had ik hem tegen mij aan en merkte ik dat ik kracht gebruikte en kneep in zijn polsen en armen.

Toen ik hem met kracht tegen mij aanhield was zijn rug tegen mijn borst, zijn handen voor mij. Ik had door dat ik kracht uitoefende op zijn armen. Ik schrok van de kracht die ik op [slachtoffer] uitoefende. Het was te hard voor een baby. Ik hoorde [slachtoffer] krijsen en zag aan hem dat hij veel pijn had. Ik zag gelijk dat er bloed was bij zijn oor. Ik besef mij dat ik voorzichtig om moet gaan met jonge baby’s.

3.4.

Bewijsoverwegingen

De tenlastelegging ziet op de periode van 21 tot en met 28 december 2023, en dus niet op de periode daarvoor. Hoewel bij [slachtoffer] ook diverse oude breuken zijn vastgesteld en die zeer te denken geven, vallen deze buiten het bereik van de strafzaak. De rechtbank heeft deze oude breuken dan ook niet betrokken bij de beslissingen over de bewezenverklaring en de strafmaat.

Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 27 december 2023 geweldshandelingen heeft verricht ten opzichte van [slachtoffer] , onder meer bestaande uit het hard vastpakken, vasthouden en aandrukken.

Ten aanzien van de door de verdachte gestelde black-out

De verdachte heeft bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting verklaard dat hij ten tijde van de geweldshandelingen een black-out had. Voor zover de verdachte naar voren heeft willen brengen dat hij geen opzet op zijn handelen had, oordeelt de rechtbank als volgt.

De rechtbank schuift de verklaring van de verdachte over een vermeende black-out als ongeloofwaardig terzijde. De verklaring van de verdachte vindt geen enkele steun in het dossier. Integendeel: de verdachte heeft immers tegen zijn oma gezegd dat het hem allemaal te veel werd en hij vervolgens [slachtoffer] hard heeft geknuffeld. De rechtbank betrekt in haar overweging dat de verdachte gedetailleerd kon verklaren over de gebeurtenissen vlak voor en direct na de verrichtte gewelddadige handelingen. Verder heeft de verdachte ook niet direct na het incident aan zijn partner, in het ziekenhuis of aan zijn oma verteld dat hij een black-out zou hebben gehad. De verdachte heeft na het incident een aantal scenario’s verteld, maar de vermeende black-out is niet genoemd. Dat heeft hij pas verklaard na zijn aanhouding. Ook heeft de verdachte geen informatie verstrekt waaruit zou kunnen volgen dat hij (in het verleden) kampte met black-outs. In de onder 5.3. te noemen Pro Justitia-rapportage gaat de psycholoog overigens wel uit van de mogelijkheid dat zich bij de verdachte een black-out heeft voorgedaan, maar de rechtbank volgt dit onderdeel van het advies van de psycholoog niet. Reden hiervoor is dat uit het rapport van de psycholoog volgt dat hij geen kennis heeft genomen van de telefoongesprekken van de verdachte die hij onder andere met zijn partner en oma heeft gevoerd, waardoor de psycholoog op grond van onvolledige informatie tot de conclusie is gekomen dat de verdachte consistent zou hebben verklaard over een black-out.

Poging zware mishandeling

De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte met zijn handelingen opzet heeft gehad om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

Vervolgens is het de vraag of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat dat gevolg zal intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. De inhoud van het begrip aanmerkelijke kans is niet afhankelijk van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte, door [slachtoffer] hard vast te pakken, vast te houden en aan te drukken, de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.

De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat een baby bijzonder kwetsbaar is en dat een forse krachtsinwerking bij een baby daarom eenvoudig tot ernstig letsel kan leiden. De kwetsbaarheid van een baby is groter naarmate de baby jonger is. Bij een baby zijn in de eerste levensmaanden de spieren, weefsels en botten nog zo weinig ontwikkeld en draagkrachtig dat in de omgang met een baby grote voorzichtigheid is geboden.

De kracht die de verdachte op [slachtoffer] heeft uitgeoefend is dusdanig fors geweest dat [slachtoffer] krijste van de pijn en er bloed uit zijn oor kwam. De verdachte schrok van de kracht waarmee hij [slachtoffer] vasthad en tegen zich aan drukte en wist dat hij te hard handelde voor een baby. In het ziekenhuis zijn dertien onderhuidse bloeduitstortingen, verschillende huidbeschadigingen en puntbloedingen aangetroffen. Ook zijn (in elk geval) twee nieuwe botbreuken vastgesteld aan de rechter onderarm. Verder volgt uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut dat het geweld grof moet zijn geweest. Het voornoemde letsel is volgens de deskundige hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door meerdere niet-accidentele krachtsinwerkingen.

Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de kracht waarmee de verdachte heeft gehandeld dermate grof dat de kans aanmerkelijk was dat het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel kon veroorzaken bij de vijf maanden oude [slachtoffer] . De verdachte was ook bekend met die aanmerkelijke kans, gelet op zijn ter terechtzitting afgelegde verklaring.

Die aanmerkelijke kans is door de verdachte ook aanvaard, nu de bewezenverklaarde handelingen naar het oordeel van de rechtbank gedragingen zijn die naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het doen ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] , dat de verdachte die aanmerkelijke kans heeft aanvaard.

De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .

Partiele vrijspraak ten aanzien van het bijten

De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het bijten in de arm van [slachtoffer] . Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer] heeft gebeten.

3.5.

De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

hij op 27 december 2023 te Hillegom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn zoon [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2023) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met kracht (bij zijn armen) heeft vastgepakt en vastgehouden en tegen zijn, verdachtes, lichaam heeft gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5
De strafbaarheid van de verdachte
5.1.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, dat de verdachte tijdens het plegen van het feit een black-out heeft gehad. Hierdoor was de verdachte tijdelijk ontoerekeningsvatbaar en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

5.2.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het scenario dat de verdachte een black-out zou hebben gehad ongeloofwaardig.

5.3.

Het oordeel van de rechtbank

De verdachte is onderzocht door twee deskundigen. Dr. J. van der Meer, psychiater, heeft zijn bevindingen opgenomen in het Pro Justitia-rapport van 12 juli 2024. Het tweede Pro Justitia-rapport dateert van 26 juli 2024 en is afkomstig van drs. R. de Vries, GZ-psycholoog.

De psychiater heeft bij de verdachte een matige stoornis in het gebruik van cannabis vastgesteld en een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline persoonlijkheidskenmerken. Deze stoornissen zullen ook ten tijde van het tenlastegelegde hebben bestaan, waarbij het echter niet duidelijk is of de verdachte tijdens het tenlastegelegde onder invloed was van cannabis. Als gevolg van zijn persoonlijkheidsstoornis zal de verdachte bij afwijzing eerder gekrenkt zijn. De psychiater adviseert het tenlastegelegde in het geval van een bewezenverklaring in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen, waarbij de manier waarop de stoornissen van de verdachte hebben doorgewerkt in het tenlastegelegde wel hypothetisch moeten blijven, omdat hij zich het tenlastegelegde gedrag en zijn motivatie hiervoor niet herinnert. De stoornissen van de verdachte zullen bij een bewezenverklaring waarschijnlijk direct van invloed zijn geweest op het tenlastegelegde, maar er worden ook weer geen stoornissen gevonden die het denken en handelen volledig bepalen en daarom worden er geen redenen gezien om het tenlastegelegde helemaal niet aan de verdachte toe te rekenen. Ook realiseert de verdachte zich dat je het een baby niet kwalijk kunt nemen dat hij eenkennig is.

De psycholoog heeft gerapporteerd dat de verdachte lijdt aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis met bijkomend antisociaal gedrag. Daarnaast is er volgens hem sprake van een stoornis in cannabisgebruik en een persisterende gameverslaving. De psychische stoornis was ten tijde van het tenlastegelegde ten dele van invloed op de verdachte, daarnaast waren er meer tijdelijke spanningsfactoren. De psycholoog noemt in dat verband relationele spanning, werkloosheid en financiële zorgen, die indirect met de narcistische persoonlijkheidsstoornis samenhangen dan wel daaruit voortkomen. De psycholoog beschrijft dat het blijven huilen van de baby door de verdachte vermoedelijk is vertaald als afwijzing, wat sterke gevoelens van onmacht en woede bij hem opriep. Tijdens het tenlastegelegde werd de verdachte door zijn gevoelens overspoeld en verkeerde hij in korte tijd in een psychische uitzonderingstoestand, waarbij emoties en bewustzijn werden losgekoppeld. Dit leidt tot het advies om het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.

Beoordeling ovar-verweer

Door de psycholoog wordt, anders dan de psychiater, wel de aanwezigheid van een black-out aangenomen. Hij verklaart de black-out als een korte periode van narcistische razernij, die dusdanig heftig was dat de verdachte die niet meer kon beheersen en het hem zwart voor de ogen werd.

Ondanks het oordeel van de psycholoog dat er wel sprake zou zijn geweest van een black-out, hetgeen de rechtbank, zoals hierboven is overwogen, ongeloofwaardig acht, komt ook hij tot het advies om het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Hij schrijft hierover:

Tegenover de termen 'mentale kortsluiting' en 'dissociatieve reactie' staat het gegeven dat onderzochte gedurende vele jaren reeds indringend door meerdere instellingen op zijn persoonlijkheidsproblematiek is gewezen, maar zich dat kennelijk maar beperkt heeft aangetrokken. Er ligt een flinke verantwoordelijkheid voor het tenlastegelegde - indien en voor zover bewezen - bij hem.

Het verzoek van de verdediging om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging omdat hij een black-out heeft gehad, wordt dan ook niet ondersteund door de bevindingen van de psycholoog.

Op grond van de deskundigenrapportages komt de rechtbank tot de conclusie dat er bij de verdachte geen stoornissen zijn gevonden die zijn denken en handelen tijdens het tenlastegelegde volledig bepaalden en dat de deskundigen verder ook geen redenen hebben gezien om het tenlastegelegde helemaal niet aan de verdachte toe te rekenen. Het verzoek van de verdediging om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wordt daarom afgewezen.

De rechtbank acht de verdachte strafbaar voor zijn handelen.

6
De strafoplegging
6.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 260 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. De officier van justitie vraagt de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

6.2.

Het standpunt van de verdediging

Indien de verdachte wel strafbaar wordt gevonden, heeft de verdediging subsidiair verzocht om de conclusies van de psychiater en psycholoog over te nemen en de verdachte verminderd toerekenbaar te achten ten tijde van het tenlastegelegde. De verdediging kan zich vinden in oplegging van een voorwaardelijk strafdeel, met de bijzondere voorwaarden conform het advies van de reclassering. De verdachte heeft een hulpvraag en zijn huidige behandeling moet doorgaan. De verdediging heeft ook geen bezwaar tegen het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de bijzondere voorwaarden. Wel heeft de verdediging verzocht om matiging van de eis. Ook wordt verzocht de proeftijd te houden op twee jaar gelet op de lange duur van de schorsing.

6.3.

Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.

De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Ernst van het feit

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn zoon [slachtoffer] , die op dat moment vijf maanden oud was. Daarbij heeft de verdachte bij [slachtoffer] twee botten gebroken in beide onderarmen en liep [slachtoffer] verspreid over zijn hele lichaam bloeduitstortingen, huidbeschadigingen en puntbloedingen op. [slachtoffer] moest opgenomen worden in het ziekenhuis, waar hij talloze onderzoeken en scans (onder narcose) heeft moeten ondergaan. Ook moest zijn linkerarmpje in het gips. Na ontslag uit het ziekenhuis is [slachtoffer] uit huis geplaatst en werd hij opgevangen door zijn grootouders. Na een periode van ruim drie maanden werd [slachtoffer] teruggeplaatst bij zijn moeder. De impact van het handelen van de verdachte op [slachtoffer] is aldus immens geweest. De verdachte heeft [slachtoffer] veel pijn toegebracht en zijn nog prille leven overhoop gehaald.

[slachtoffer] was compleet weerloos en afhankelijk van de zorg van zijn ouders, die hem veiligheid en troost zouden moeten bieden. In plaats daarvan heeft de verdachte uit frustratie de huilende [slachtoffer] fors mishandeld. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.

De verdachte heeft beperkt verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Hoewel hij duidelijk geschrokken is van de gebeurtenissen en bij herhaling zegt spijt te hebben, heeft de verdachte geen duidelijk antwoord gegeven op de vraag wat er is gebeurd. Terwijl zijn zoontje nog in ziekenhuis lag, was de verdachte bezig met het construeren van een verhaal waaraan zijn ouders en oma moesten meewerken. Toen zijn ouders niet bereid bleken om voor de verdachte te liegen, is de verdachte met het scenario gekomen dat hij een black-out had gekregen. De optie om zich ontoerekeningsvatbaar te laten verklaren was op dat moment al besproken met zijn (ex)vriendin. Dit alles is op de rechtbank berekenend overgekomen.

Strafblad

De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 5 november 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder in aanraking is gekomen met justitie.

Persoon van de verdachte

De rechtbank is van oordeel dat de in 5.3. genoemde deskundigenrapportages voldoende aanleiding geven om tot verminderde toerekening te komen. Beide deskundigen komen namelijk tot de conclusie dat er ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een narcistische persoonlijkheidsstoornis en een matige stoornis in het gebruik van cannabis. De psychiater acht doorwerking van de stoornissen ten tijde van het tenlastegelegde aannemelijk, de psycholoog ziet naast de persoonlijkheidsstoornis ook de doorwerking van andere spanningsfactoren. De deskundigen komen beiden tot het advies om het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte.

De rechtbank ziet in de bevindingen van de deskundigen aanleiding om hun adviezen over te nemen en zal het feit in verminderde mate toerekenen aan de verdachte.

Recidiverisico

De deskundigen schatten het risico op herhaling in op laag tot matig. Uit het onderzoek van de deskundigen volgt dat de verdachte eerder problemen heeft gehad met beheersing van agressieve impulsen. Voor de toekomst zijn er zorgen over de mate waarin de verdachte adequate copingvaardigheden heeft om met stress om te gaan. Om het recidivegevaar te beperken is het nodig dat de verdachte het gebruik van cannabis blijvend staakt. Daarnaast moet de verdachte behandeling krijgen voor zijn persoonlijkheidsproblematiek. Er wordt geadviseerd om te beginnen met een ambulante behandeling. Indien ambulante behandeling onvoldoende effectief is, wordt geadviseerd om de behandeling op te schalen naar een dagklinische en als dat niet mogelijk is een klinische behandeling. Van belang is namelijk dat de verdachte mogelijk pas bij een intensievere therapievorm voldoende met zijn eigen beperkingen wordt geconfronteerd om tot gedragsverandering te komen. In combinatie met het lage tot matige recidive risico en het relatief goede maatschappelijke functioneren wordt een zwaarder juridisch kader (zoals de TBS maatregel) op dit moment niet nodig geacht. Ten aanzien van de proeftijd adviseert de psycholoog om die voor tenminste drie jaar op te leggen, omdat meermalen is gebleken dat de verdachte zich na verloop van tijd wenst te onttrekken aan behandeling.

Naast de dubbelrapportage heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte, opgesteld door reclasseringswerker [naam 2] . Dit advies betreft een beknopte aanvulling op de hiervoor besproken rapporten. De reclassering sluit zich aan bij de adviezen van de psychiater en psycholoog. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), het meewerken aan middelencontrole en het meewerken met de Jeugdbescherming.

Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 260 dagen voorwaardelijk, passend. Deze (flinke) voorwaardelijke straf dient enerzijds ertoe om de ernst van het gepleegde feit tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw de fout in te gaan. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden die door de reclassering worden geadviseerd, met uitzondering van de voorwaarde om mee te werken met de Jeugdbescherming. Aan het voorwaardelijk strafdeel verbindt de rechtbank een proeftijd voor de duur van drie jaar, om te voorkomen dat de verdachte zich na verloop van tijd gaat onttrekken aan de behandeling. De verwachting is dat er een intensief behandeltraject nodig is om tot gedragsverandering te komen en daarvoor dient de behandelende instelling voldoende tijd te krijgen.

Voor dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden ziet de rechtbank geen grondslag, nu de wet daarvoor vereist dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Aan dat vereiste wordt naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. De deskundigen schatten het risico op herhaling bij de verdachte in op laag tot matig. Verder is de voorlopige hechtenis sinds 23 februari 2024 onder (bijzondere) voorwaarden geschorst en hebben zich geen incidenten meer voorgedaan. Tot slot heeft de verdachte op dit moment alleen in aanwezigheid van de moeder van [slachtoffer] omgang met [slachtoffer] .

7
De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8
De beslissing

De rechtbank:

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:

poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind;

verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 300 (DRIEHONDERD) DAGEN;

bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, 260 (TWEEHONDERENZESTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

en onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte:

meldplicht

- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland aan de [adres 2] , op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;

ambulante behandeling

- zich ambulant laat behandelen door forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;

controle drugsgebruik

- meewerkt aan controle van het gebruik van cannabis om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;

geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;

voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:

- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;

heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

Dit vonnis is gewezen door

mr. I. Jadib, voorzitter,

mr. S.M. Krans, rechter,

mr. C.M.A. de Koning, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. A. Copier en S.J.H. Oosterloo LL.M., griffiers,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 december 2025.