Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBDHA:2025:9554

Op 5 June 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 09/267482-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:9554. De plaats van zitting was Den Haag.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
09/267482-24
Datum uitspraak:
5 June 2025
Datum publicatie:
30 May 2025

Indicatie

Jeugdstrafrecht. Vrijspraak voorbereiding terroristisch misdrijf. Bewezenverklaring van deelname aan en geven van training in terrorisme. De verdachte heeft grote hoeveelheden digitale bestanden in bezit gehad en gedeeld die betrekking hebben op radicaal en extremistisch gedachtengoed, waaronder bestanden afkomstig van IS waarop gruwelijke beelden te zien zijn. Hij beschikte over verschillende handleidingen voor het maken van explosieve welke hij deelde op Telegram. Verder heeft de verdachte naar locaties gezocht voor het maken van explosieven en heeft hij hier met anderen over gecommuniceerd. Verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, gedeeltelijk voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een GBM voor de duur van 12 maanden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken

Parketnummer: 09/267482-24

Datum uitspraak: 5 juni 2025

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:

[de verdachte] (hierna: de verdachte),

geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,

BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1
Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 28 november 2024 en 6 februari 2025 (pro forma), 15 mei 2025 (inhoudelijke behandeling) en 22 mei 2025 (sluiten onderzoek ter terechtzitting).

De officier van justitie in deze zaak is mr. N. Coenen en de advocaat van de verdachte is mr. T. Kocabas te Zoetermeer. De verdachte is op de terechtzittingen verschenen.

2
De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Beslissing

3
De bewijsbeslissing
3.1

Inleiding

De verdenking komt er, kort gezegd, op neer dat de verdachte, alleen dan wel samen met een ander of anderen, terroristische misdrijven heeft voorbereid en/of bevorderd (feit 1) en heeft deelgenomen aan terroristische training en/of deze heeft gegeven (feit 2). Ten tijde van deze feiten was de verdachte vijftien jaar oud.

3.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.

3.3

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft daarbij met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde vrijspraak bepleit voor het onderdeel medeplegen.

3.4

Vrijspraak feit 1 (voorbereiding en/of bevordering van terroristische misdrijven)

De rechtbank is met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen.

De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat of de verdachte de in de tenlastelegging geconcretiseerde handelingen heeft begaan. Het gaat daarbij om onder meer het zich eigen maken van radicaal extremistisch gedachtengoed, het verspreiden van beeldmateriaal en documenten en het communiceren met anderen, alles gericht op, kort gezegd, het plegen van aanslagen. De verdachte heeft deze feitelijkheden bekend ter terechtzitting, en zijn verklaring wordt ondersteund door het dossier. Ook heeft de verdediging hier geen verweer op gevoerd.

Oogmerk voorbereiding en bevordering

De raadsman heeft namens de verdachte betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de handelingen van de verdachte zijn verricht met het oogmerk om de in de tenlastelegging genoemde terroristische misdrijven voor te bereiden dan wel bevorderen. Dit blijkt volgens de raadsman onvoldoende uit het dossier. De rechtbank verwerpt dit verweer.

Uit het dossier volgen sterke aanwijzingen dat de verdachte geïnteresseerd was in het plegen van een aanslag. De verdachte verzamelde grote hoeveelheden jihadistisch (beeld)materiaal, waaronder een video waarin wordt uitgelegd hoe een persoon het best kan worden neergestoken tijdens een aanslag. Ook heeft de verdachte meermaals met anderen gesproken over het verrichten van jihad, hij vroeg hier advies over en besprak verschillende locaties die geschikt zouden kunnen zijn voor een aanslag. De verdachte heeft in een gesprek zelf zijn school als mogelijke locatie van een aanslag genoemd. Verder is van belang dat de verdachte actief op zoek was naar instructies voor het maken van explosieven. Hij heeft gedurende de ten laste gelegde periode beschikt over die instructies. Tot slot komt uit zijn verklaring ter terechtzitting naar voren dat de verdachte heeft gezocht naar verlaten dan wel afgelegen locaties die geschikt zouden zijn voor het maken van een explosief.

Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het oogmerk op het voorbereiden en bevorderen van de terroristische misdrijven zoals benoemd in de tenlastelegging, kan worden vastgesteld.

Voorbereidings- en bevorderingshandelingen

Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of er sprake is van een voldoende geconcretiseerd te plegen misdrijf, dat door de verdachte werd voorbereid of bevorderd.

De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416 en van 11 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:906 en ECLI:NL:HR:2019:907 geoordeeld dat de in artikel 96, tweede lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde voorbereiding of bevordering van terroristische misdrijven bewezen kan worden als het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht. Een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is daarbij niet vereist. De Hoge Raad overweegt in dit verband dat, gelet op de wetsgeschiedenis, de voor toepassing van artikel 46 Sr vereiste mate van concretisering ook geldt voor artikel 96, tweede lid, Sr.

Dit maakt dat met voldoende bepaaldheid moet blijken op welk terroristisch misdrijf de voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht. Daar komt dan bij dat moet komen vast te staan dat de plannen, inlichtingen en dergelijke die bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf als bedoeld in artikel 96, tweede lid, sub 1 tot en met 4, Sr bestemd zijn om te worden gebruikt bij het begaan van het feit en niet slechts bij de voorbereiding ervan (HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956).

Naar het oordeel van de rechtbank is aan dat laatste vereiste niet voldaan.

De verdachte heeft bekend de in de tenlastelegging genoemde handelingen te hebben verricht. Hij heeft zich daarmee in een hele gevaarlijke positie gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is het echter gebleven bij ideeën en inlichtingen vergaren over de voorbereiding en bevordering van, kort gezegd, het plegen van aanslagen. Kennis en informatie over het maken van een explosief is geen kennis die rechtstreeks wordt gebruikt bij het plegen van een aanslag. Dit geldt eveneens voor het toe-eigenen van radicaal extremistisch gedachtegoed, het voorhanden hebben, verspreiden en delen van digitale bestanden met jihadistisch materiaal, alsook voor het opdoen van kennis en informatie over locaties waar een explosief gemaakt zou kunnen worden. Dit ziet allemaal nog op de voorbereidende fase. Ook de gesprekken die de verdachte heeft gevoerd waarin om advies wordt gevraagd voor het plegen van een aanslag, vindt de rechtbank, gelet op aard en inhoud van die gesprekken, waarbij met name advies wordt gevraagd over de voorbereiding van een aanslag, nog onvoldoende concreet om tot een bewezen verklaring van voorbereidings- en bevorderingshandelingen te komen.

De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van het in feit 1 ten laste gelegde.

3.5

Gebruikte bewijsmiddelen feit 2 (terroristische training)

De rechtbank zal voor het tweede feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer DHAA24050, ook PL1500-2024258162 genoemd van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 582).

De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:

1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 15 mei 2025;

2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 augustus 2024, (p. 19 tot en met p. 45):

3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 augustus 2024, (p. 71 tot en met p. 88):

4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 20 augustus 2024, (p. 90):

5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 augustus 2024, (p. 92 tot en met p. 97):

6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 augustus 2024, (p. 119 tot en met p. 121):

7. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 september 2024, (p. 173 tot en met p. 180):

8. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 oktober 2024, (p. 190 tot en met p. 198):

9. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 oktober 2024, (p. 199 tot en met p. 202):

10. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 augustus 2024, (p. 212 tot en met p. 256):

11. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 oktober 2024, (p. 265 tot en met p. 266):

12. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 31 oktober 2024, (p. 258 tot en met p. 263):

13. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 31 oktober 2024, (p. 276 tot en met p. 279):

14. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 december 2025 (Voetnoot 1), (p. 467 tot en met p. 469):

3.6

Bewijsoverwegingen

Juridisch kader

De strafbaarstelling van artikel 134a Sr ziet zowel op het geven als volgen van een terroristische training en vereist dat de door de verdachte gepleegde gedragingen in voldoende verband staan met een terroristische training. (Voetnoot 2) Onder de reikwijdte van deze strafbaarstelling valt ook de eenling die zich via internet op de hoogte stelt van kennis en informatie ten behoeve van het plegen van een terroristisch misdrijf of het vergemakkelijken ervan.

Ten aanzien van het opzet van degene die de training volgt, dient te worden vastgesteld dat de verdachte willens en wetens kennis of vaardigheden verwierf voor het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking daarvan. (Voetnoot 3) Voor een persoon die de terroristische training geeft, is voorwaardelijk opzet al voldoende. Dit betekent dat een verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een cursist de training volgt met het oog op het plegen van het terroristisch misdrijf.

Beoordeling

De verdachte heeft ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd met betrekking tot feit 2. Uit het dossier en zijn verklaring volgt dat de verdachte niet alleen training heeft genoten door zelfstandig kennis op te doen en vaardigheden te verwerven, hij heeft deze informatie vervolgens gedeeld in een door hem beheerde Telegramgroep en daarmee dus met anderen. De gedragingen van de verdachte staan – in onderlinge samenhang beschouwd – naar oordeel van de rechtbank in voldoende mate in verband met terroristische training. Het ‘zich eigen maken van radicaal extremistisch gedachtengoed’ is gedeeltelijk vooraf gegaan aan de terroristische training, maar het proces van het ‘zich eigen maken’ heeft ook gedurende de andere ten laste gelegde gedragingen plaatsgevonden. Ter terechtzitting heeft de verdachte hierover verklaard dat hij merkte dat hij steeds verder radicaliseerde gedurende de ten laste gelegde periode. Het proces van het ‘zich eigen maken’ heeft aldus – in samenhang met de andere ten laste gelegde gedragingen – ook plaatsgevonden ten behoeve van het plegen een terroristisch misdrijf.

De rechtbank is van oordeel dat er bij de verdachte sprake is geweest van opzet. Daarvoor zijn de volgende omstandigheden bepalend. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard niet daadwerkelijk van plan te zijn geweest om een terroristische aanslag te plegen, maar wel bewust informatie daartoe te hebben opgezocht, waaronder het zoeken naar afgelegen plekken om een explosief te kunnen maken. Uit het dossier volgt dat de verdachte grote hoeveelheden digitale bestanden met jihadistisch materiaal heeft verzameld, waaronder militaire trainingsvideo’s van Islamitische Staat (hierna: IS), video’s waarin wordt uitgelegd hoe een persoon het snelst kan worden gedood met een mes, en handleidingen voor het maken van onder andere explosieven en gif(gas). De verdachte heeft bovendien een ring gekocht met het zegel van Mohammed, dat onderdeel uitmaakt van het logo van IS. Deze ring heeft de verdachte naar eigen zeggen gekocht omdat deze als statussymbool werd gezien. Tot slot heeft de verdachte verklaard verschillende digitale bestanden met jihadistisch materiaal en met informatie omtrent het maken van explosieven te hebben gedeeld via onder andere een door hem beheerde Telegramgroep, omdat hij wist dat de personen die deel uitmaakten van deze groep, in de informatie geïnteresseerd waren.

Medeplegen

Het ten laste gelegde medeplegen is, gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

Conclusie

De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen, wettig en overtuigend is bewezen.

3.7

De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

hij op meer tijdstippen in de periode van 15 mei 2024 tot en met 26 augustus 2024 te ’s-Gravenhage, in elk geval in Nederland, meermalen, zich en anderen opzettelijk en middelen en inlichtingen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen en kennis en vaardigheden heeft verworven en anderen heeft bijgebracht, tot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter voorbereiding en vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten,

- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letselen/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk,

immers heeft verdachte, telkens ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd, in welke strijd brandstichtingen, het teweegbrengen van ontploffingen, moorden en doodslagen worden gepleegd met een terroristisch oogmerk,- zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door de (terroristische) organisatie Islamic State (IS), eigen gemaakt, en- aan andere personen advies enbegeleiding gevraagd bij het plannen en/of voorbereiden van een of meer aanslag(en) uit naam van de Islamitische Staat (waarbij verdachte zijn school als mogelijke aanslaglocatie noemt) en/of hoe één of meer bom(men) en/of grana(a)t(en) te maken met huis, tuin en keukenmiddelen en - via Google Maps gezocht naar verlaten of afgelegen locaties voor het maken van explosieven en - Telegram kanalen en/of groepen beheerd en/of gevolgd en/of bezocht en (vervolgens) op deze kanalen en/of groepen (digitale) bestanden (zoals handleidingen, filmpjes en afbeeldingen) gedownload en opgeslagen en gedeeld en verspreid en voorhanden gehad, welke bestanden onder meer bestonden uit• een instructie voor het maken van een explosief met huis/tuin en keukenmiddelen (C4_English 3.pdf) en • een instructie voor het maken van een gifgas met de naam “Hydrogen Sulfide Gas” (HydrogenSulfideH2S2.pdf) en • een instructie voor het maken van een gif van de oleander plant

(The_poisonous_Oleander.pdf)• een instructie voor het maken van een explosief TNT (TNT_Preparation.pdf)• de video You must fight them o Muwahhid waarin wordt gedemonstreerd hoe ongelovigen kunnen worden gedood: een uitleg van een mesaanval en onthoofding en een instructie voor het maken van een explosief,• berichten afkomstig van officiële IS-mediakanalen en/of berichten waarin de strijd tegen de ongelovigen wordt verheerlijkt en wordt opgeroepen tot deze strijd,• Militaire trainingsvideo’s en/of handleidingen voor het maken van explosieven en/of drones met explosieven,

in elk geval (telkens) (digitale) afbeeldingen en documenten en handleidingen en instructies en informatie betreffende het Jihadistisch gedachtegoed en/ofaanwijzingen en/of instructies over (de ondersteuning van) de gewapende Jihadstrijd gedownload en opgeslagen en gedeeld en verspreid en voorhanden gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5
De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6
De op te leggen straf en maatregel
6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 226 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 60 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich meldt bij de jeugdreclassering en luistert naar aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dit inhoudt dat hij een behandeling moet volgen.

Daarnaast dient volgens de officier van justitie aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) te worden opgelegd voor de duur van twaalf maanden, met de voorwaarden zoals door de jeugdreclassering geformuleerd. De vervangende jeugddetentie voor het geval verdachte niet aan de maatregel voldoet, dient zes maanden te bedragen. De GBM dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen dan dat de verdachte reeds in voorarrest heeft verbleven. De raadsman heeft bepleit om de GBM met de daarbij geadviseerde voorwaarden aan de verdachte op te leggen voor de duur van zes maanden. De doelen die bereikt dienen te worden met de GBM, kunnen volgens hem binnen deze periode worden gerealiseerd.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Ernst van het feit

De verdachte heeft zich door zijn handelingen schuldig gemaakt aan deelname aan en het geven van training in terrorisme. De verdachte heeft grote hoeveelheden digitale bestanden voorhanden gehad en gedeeld die betrekking hebben op radicaal en extremistisch gedachtegoed. Op veel van deze bestanden, afkomstig van met name IS, zijn gruwelijke beelden te zien en worden aanslagen verheerlijkt. Uit de gesprekken die de verdachte heeft gevoerd met anderen, blijkt dat hij zich dit radicale en extremistische gedachtegoed eigen heeft gemaakt. Ook maakte hij deel uit van en beheerde hij Telegramgroepen waarin jihad werd verheerlijkt. Hij beschikte over verschillende handleidingen voor het maken van explosieven en heeft locaties gezocht voor het maken hiervan. Hij heeft hierover ook met anderen gecommuniceerd. Uit het dossier volgen sterke aanwijzingen dat de verdachte zich interesseerde in het gebruik maken van de door hem opgedane kennis door het plegen van een terroristische aanslag.

Met het deelnemen aan en geven van een training in terrorisme in de zin van artikel 134a Sr, heeft de verdachte een ernstig misdrijf gepleegd. Terreurdaden, zoals aanslagen op openbare plekken, bedreigen de internationale gemeenschap. Deze aanslagen worden gepleegd vanuit een intolerante religieuze ideologie, waarbij wordt geprobeerd het eigen gelijk op gewelddadige wijze aan anderen op te leggen. Bij dat soort aanslagen zijn onschuldige burgers vaak het slachtoffer. Ze roepen veel angst bij mensen op. Daarbij worden – zo blijkt ook uit het bij de verdachte aangetroffen materiaal - geen middelen en methoden geschuwd. Het handelen van de verdachte staat aan het begin van een dergelijke aanslag en ziet derhalve op exact de situatie waarvoor de wetgever artikel 134a Sr in het leven heeft geroepen, te weten optreden in de voorfase van het voorbereiden en plegen van terroristische misdrijven. Zou het zijn gekomen tot uitvoering van een terroristisch misdrijf, dan waren de (mogelijke) ernstige gevolgen daarvan voor goederen en/of personen voor de verdachte voorzienbaar.

Strafblad

De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 februari 2025, waaruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld. Dit heeft dan ook geen invloed op de hoogte van de straf.

Persoon van de verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch en forensisch milieu onderzoek Pro Justitia van 25 februari 2025, opgemaakt door D. van Luijk, GZ-psycholoog en mw. M. van Opstal, Forensisch Milieuonderzoeker. Hieruit volgt – kort samengevat – dat bij de verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een persisterende rouwstoornis. Ook is zijn persoonlijkheidsontwikkeling bedreigd, waarbij antisociale en narcistische trekken worden gezien. Dit heeft volgens de deskundigen de keuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. Daarom wordt geadviseerd om de verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.

Uit de rapportage volgt verder dat de verdachte door zijn autismespectrumstoornis moeizaam contact kan leggen met zijn omgeving, waardoor hij sociaal geïsoleerd is geraakt. Na het verlies van zijn vader in 2022 heeft zich een persisterende rouwstoornis ontwikkeld. De verdachte is begonnen met zich te verdiepen in de islam in de hoop dat hij zich op die manier dichter bij zijn vader zou voelen. Zijn gevoelens van boosheid en somberheid vonden uiteindelijk een weg in de online wereld waar de verdachte in contact is gekomen met geradicaliseerde moslims met gewelddadige overtuigingen.

De kans op toekomstig gewelddadig extremisme wordt matig tot hoog ingeschat zonder interventies. Er zijn nu nog weinig beschermende factoren, anders dan de bovengemiddelde intelligentie van de verdachte. De verdachte ervaart weinig steun vanuit een sociaal netwerk. Hij verkeert nog steeds in een sociaal isolement en ervaart aanhoudende pesterijen waardoor gevoelens van boosheid toenemen. Om deze reden wordt een dwingend kader, in de zin van een GBM, geadviseerd voor de maximale duur.

Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de Raad van de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 6 mei 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter terechtzitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de verdachte een weinig steunende thuissituatie heeft en dat het gezin geïsoleerd leeft. De kans op herhaling wordt door de Raad als gemiddeld tot hoog ingeschat, wat volgens de Raad maakt dat de verdachte behandeling en begeleiding nodig heeft binnen een dwingend kader. De Raad onderschrijft het advies dat een GBM van twaalf maanden passend is. De verdachte zal door zijn gedrag moeten laten zien dat hij zijn goede functioneren, zoals gezien gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis weet door te zetten en dat hij leert van de behandeling, aanwijzingen en ervaringen. De maatregel is passend, nu de verdachte langere tijd begeleiding en behandeling nodig heeft en omdat er een directe consequentie kan volgen wanneer hij zich niet aan de voorwaarden houdt. Verder wordt een voorwaardelijk strafdeel geadviseerd met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de jeugdreclassering en het houden aan aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dit het volgen van een behandeling inhoudt. De voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden kan dienen als vangnet in het geval de verdachte na afloop van de GBM nog gebaat is bij begeleiding dan wel behandeling.

Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van de rapportage betreffende de evaluatie van het plan van aanpak van Jeugdreclassering west van 7 mei 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter terechtzitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis gesprekken zijn gestart tussen de verdachte en het Landelijk Steunpunt Extremisme (hierna: LSE), welke gesprekken zien op religieuze identiteitsvorming. Ook is de verdachte geleid naar een voor hem passend onderwijsproject. De verdachte komt oprecht over in zijn wens om uit zijn sociale isolement te komen en daarvoor mee te werken met behandeling. Geadviseerd wordt om te starten met systeembehandeling waarin de moeder wordt teruggezet in haar ouderrol. De jeugdreclassering onderschrijft het advies om aan de verdachte een GBM op te leggen voor de duur van twaalf maanden.

Toerekeningsvatbaarheid

De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en vindt de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.

Strafmodaliteit en strafmaat De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.

Gelet op de aard en de ernst van het feit, acht de rechtbank het opleggen van jeugddetentie passend en geboden. De rechtbank ziet aanleiding om een gedeelte van de jeugddetentie voorwaardelijk op te leggen. De verdachte is niet eerder veroordeeld, heeft geruime tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht en heeft sinds zijn schorsing meegewerkt met alle voorwaarden. De voorwaardelijke straf dient als waarschuwing voor de verdachte en biedt de mogelijkheid om te komen tot een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte met behulp van toezicht, begeleiding en eventuele behandeling.

Alles overwegende zal de rechtbank een jeugddetentie opleggen voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de voorlopige hechtenis, waarvan veertien dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met bijzondere voorwaarden.

Maatregel

De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het begane misdrijf aanleiding geeft tot oplegging van een GBM. Bij dit oordeel en de vaststelling van de duur van de maatregel heeft de rechtbank het volgende in het bijzonder laten meewegen.

Aan de vereisten voor het opleggen van een GBM op grond van artikel 77w Sr wordt voldaan. De verdachte heeft een zeer ernstig misdrijf gepleegd. Het slechts opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden acht de rechtbank ontoereikend om de verdachte te voorzien van de behandeling en begeleiding die hij nodig heeft blijkens de Pro Justitia rapportage, en de adviezen van de Raad en de jeugdreclassering. Het opleggen van een GBM is naar oordeel van de rechtbank, en zoals blijkt uit de adviezen, in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Aan de GBM zullen de voorwaarden worden verbonden zoals voorgesteld door de jeugdreclassering en de Raad.

De rechtbank zal een GBM opleggen voor de duur van twaalf maanden en zal de vervangende jeugddetentie eveneens op twaalf maanden stellen. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat, gezien de ernst van de problematiek van de verdachte, een GBM van zes maanden te kort is om de gewenste ontwikkeling te kunnen realiseren. De ernst van het bewezenverklaarde feit geeft geen aanleiding om een kortere vervangende jeugddetentie dan twaalf maanden op te leggen.

Gelet op de aard het bewezen geachte feit en hetgeen over verdachte naar voren komt in de over hem opgemaakte rapporten, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van de verdachte is. Daarom zal de rechtbank bevelen dat het programma waaruit de maatregel bestaat, dadelijk uitvoerbaar is.

7
De inbeslaggenomen voorwerpen
7.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de beslaglijst onder 1 tot en met 3 genoemde gegevensdragers verbeurd worden verklaard.

7.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht de in beslag genomen gegevensdragers terug te geven aan de verdachte nadat de volledige inhoud daarvan is gewist.

7.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 tot en met 3 genoemde gegevensdragers verbeurd verklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze goederen aan de verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen het bewezenverklaarde feit is begaan.

8
De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:

- 33, 33a, 77a, 77i, 77w, 77wc, 77x, 77y, 77z, 134a van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9
Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10
De beslissing

De rechtbank:

vrijspraak

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;

bewezenverklaring

verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.7 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:

zich opzettelijk inlichtingen en middelen verschaffen of trachten te verschaffen en zich kennis en vaardigheden verwerven en anderen bijbrengen tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf;

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;

verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;

straf en maatregel

veroordeelt de verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 180 (HONDERDTACHTIG) DAGEN;

beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, (166 dagen) bij het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot 14 (VEERTIEN) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

1. zich tijdens de schorsingsperiode zal melden bij de jeugdreclasseringsinstelling Jeugdbescherming West, en zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering ook als dit inhoudt deelname aan enige vorm van begeleiding en behandeling bij instanties, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;

geeft opdracht aan de jeugdreclassering Jeugdbescherming West, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;

voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:

- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen

aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld

in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden

toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek

van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de

jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,

daaronder begrepen.

legt de verdachte op de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 12 (twaalf) maanden, die bestaat uit:

1. het melden bij de jeugdreclassering Jeugdbescherming West, en het zich houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dit inhoudt deelname aan enige vorm van begeleiding en behandeling bij instanties, zoals de Waag of een vergelijkbare instantie, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;

2. het meewerken aan begeleiding van een jeugdcoach van E25 en/of een vergelijkbare instelling en het meewerken aan een intensief begeleidingstraject met als focus identiteitsvorming/ideologie/zingeving/re-integratie (zoals bijvoorbeeld het FORSA-traject vanuit het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE) of een soortgelijke instantie), zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;

3. het volgen van dagbesteding volgens de weekschema’s van de jeugdreclassering en het zich daarbij houden aan de aanwijzingen van en bij de dagbesteding;

het meewerken aan controle op zijn internet- en social media gebruik. De veroordeelde moet de jeugdreclassering toegang verschaffen tot zijn telefoon en laptops en/of tablets en/of andere apparaten en gegevensdragers die hij thuis of eventueel toekomstig van school of dagbesteding tot zijn beschikking heeft. Hij moet meewerken aan de controle van al die apparaten en gegevensdragers tijdens een huisbezoek. Hij verschaft toegang tot alle apparaten en gegevensdragers waarop gegevens kunnen worden opgeslagen of waarmee het internet kan worden benaderd. De veroordeelde mag zijn browsergeschiedenis niet wissen en dient hier inzicht in te geven aan de jeugdreclassering. Hij verstrekt de gebruikersnamen en wachtwoorden die nodig zijn voor de controle aan de jeugdreclassering. De controle vindt plaats zo vaak als de jeugdreclassering dat nodig vindt. De jeugdreclassering kan voor deze controles iemand meenemen voor de technische ondersteuning. De controles kunnen ook worden gedaan door de politie, onder meer door de wijkagent. De veroordeelde moet de politie toegang geven tot de woning en tot zijn gegevensdragers en apparaten, zoals hierboven ook beschreven voor de jeugdreclassering.

4. het zich onthouden van het communiceren met personen of groepen die in verband te brengen zijn met extremisme. In de gesprekken met de jeugdreclassering moet de veroordeelde hierover openheid van zaken geven.

bepaalt dat de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de maatregel geschiedt door jeugdreclassering Jeugdbescherming West;

beveelt, voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van 12 (twaalf) maanden.

beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat, dadelijk uitvoerbaar is.

de inbeslaggenomen goederen

beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:

verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 2 de onder 1 tot en met 3 vermelde voorwerpen.

het bevel tot voorlopige hechtenis

heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. S. van der Harg, kinderrechter, voorzitter,

mr. J.E. Bierling, kinderrechter,

en mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter,

in tegenwoordigheid van mr. A. Copier, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juni 2025.

Voetnoot

Voetnoot 1

De rechtbank gaat er van uit dat dit een verschrijving is, en dat 7 december 2024 is bedoeld.

Voetnoot 2

HR 31 mei 2015, ECLI:NL:HR:2016:1011

Voetnoot 3

Hof Den Haag 27 januari 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:83