Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBDHA:2025:9951

Op 6 June 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 09/256168-21, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:9951. De plaats van zitting was Den Haag.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
09/256168-21
Datum uitspraak:
6 June 2025
Datum publicatie:
6 June 2025

Indicatie

Vrijspraak van voorhanden hebben hennep/hasjiesj. Veroordeling voor voorbereiden van cocaïnehandel (art. 10a Opiumwet), eenvoudig witwassen (artikel 240bis.1 Sr) en gewoontewitwassen (artikel 240ter Sr). Encrochat. Gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummer: 09/256168-21

Datum uitspraak: 6 juni 2025

Tegenspraak

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] ,

op dit moment zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,

BRP-adres: [adres 1] te [plaats 1] (Curaçao).

1
Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 januari 2022 (pro forma), 6 juli 2022, 17 augustus 2022, 4 oktober 2022, 8 maart 2023, 28 februari 2024, 19 september 2024 en 12 december 2024 (alle regie) en 23 mei 2025 (inhoudelijke behandeling).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. S.F.J. Bergmans naar voren is gebracht.

2
De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 28 februari 2024 - ten laste gelegd dat:

1hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 maart 2020 tot en met 4 juni 2020 te Aarlanderveen en/of elders in Nederland,

tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,

(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1,

voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)

zich en/of één of meer anderen meermalen althans eenmaal gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, immers heeft hij/hebben zij- (met gebruiker(s) van account [account 1] inlichtingen uitgewisseld over verkoop en/of transportmogelijkheden van cocaïne, en/of- (met gebruiker(s) van account [account 2] inlichtingen uitgewisseld over de prijs en/of beschikbaarheid van cocaïne

en/of

voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft/hebben gehad waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)- te weten een of meer PGP telefoon(s);

2 hij in de periode 1 februari 2017 en 22 september 2021 te Aarlanderveen en/of elders in Nederland en/of in Spanje,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of gebruik heeft gemaakt van, de volgende geldbedragen:- 15.000 euro, althans een groot geldbedrag (aangetroffen bij doorzoeking), en/of- 4685,75 euro, althans een groot geldbedrag (aangetroffen bij fouillering), en/of- 88.883 euro, althans een groot geldbedrag (gebruikt voor huurvoertuigen), en/of- 5.318 euro, althans een groot geldbedrag (gebruikt voor vliegtickets), en/of- tien, althans één of meer miner-computers/apparatuur;terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden,

dat dit/die voorwerp(en) telkens, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf,

terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) daarvan een gewoonte heeft/hebben gemaakt;

3hij op of omstreeks 6 maart 2020 te Aarlanderveen, gemeente Alphen aan den Rijn opzettelijk

aanwezig heeft gehad ongeveer 4100 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of ongeveer 4100 gram,

in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,

zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

4hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 juni 2020 tot en met 13 juni 2020 te Aarlanderveen en/of elders in Nederland,

tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,

(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1,

voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)

zich en/of één of meer anderen meermalen althans eenmaal gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, immers heeft hij/hebben zij- (met gebruiker(s) van accounts [account 3] inlichtingen uitgewisseld over de prijs, beschikbaarheid en/of samenstelling van cocaïne, en/of- (met gebruiker(s) van accounts [account 3] inlichtingen uitgewisseld over het vervoeren van cocaïne naar het buitenland (te weten Italië), en/of- (met gebruiker(s) van accounts [account 3] berichten uit te wisselen over het produceren en/of uitkoken van cocaïne en/of de samenstelling van cocaïneen/of

voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft/hebben gehad waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)

- te weten een of meer PGP telefoon(s).

Beslissing

3
De bewijsbeslissing
3.1.

Inleiding

In november 2019 werd door de politie onderzoek Ares gestart, dat zich richtte op grootschalige handel in verdovende middelen en het witwassen van crimineel verkregen vermogen. Naar aanleiding daarvan werd op 6 maart 2020 de verdachte aangehouden. In zijn auto werd een witte emmer aangetroffen met een substantie die leek op hennep, hetgeen is ten laste gelegd onder feit 3. Bij de fouillering van de verdachte werd onder andere een PGP-telefoon van het merk BQ aangetroffen en inbeslaggenomen. Deze PGP-telefoon is uitgelezen op basis waarvan, in combinatie met andere informatie over de verdachte, een nieuw strafrechtelijk onderzoek, genaamd 67YORK21, naar de verdachte werd gestart.

Van 1 april 2020 tot 13 juni 2020 is de politie binnengedrongen in het netwerk van de Franse telefoonprovider Encrochat, zonder dat gebruikers daarvan op de hoogte waren. Op 27 januari 2021 is relevante informatie uit het betreffende onderzoek, 26Lemont, met toestemming van de rechter-commissaris gedeeld ten behoeve van het onderzoek 67YORK21. Deze informatie bestaat onder meer uit communicatie van de EncroChat-accounts [account 4] en [account 5] en daarbij behorende contacten. Op basis van deze gegevens, de gegevens uit de eerder bij de verdachte aangetroffen PGP-telefoon en andere informatie, ontstond de verdenking tegen de verdachte zoals ten laste gelegd onder feit 1 en 4.

De rechtbank merkt op voorhand op dat een EncroChat-account steeds bestaat uit een gebruikersnaam, gevolgd door de toevoeging ‘@encrochat.com’. De rechtbank zal in het vervolg van dit vonnis waar verwezen wordt naar een EncroChat-account kortheidshalve enkel verwijzen naar de gebruikersnaam.

Op basis van nader onderzoek naar de verdachte ontstond voorts de verdenking van witwassen zoals ten laste gelegd onder feit 2. Op 22 september 2021 werden bij een doorzoeking van de woning van de verdachte te Aarlanderveen contante geldbedragen en goederen aangetroffen en inbeslaggenomen. Tijdens de fouillering die volgde op de aanhouding van de verdachte werd eveneens een contant geldbedrag aangetroffen en in beslag genomen.

3.2.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van al hetgeen ten laste is gelegd.

3.3.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft namens de verdachte integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – onder 3.6. nader ingegaan.

3.4.

Vrijspraak

De rechtbank is met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen.

De rechtbank overweegt daartoe dat uit het dossier niet is gebleken dat de verdachte de in zijn auto aangetroffen hennep voorhanden heeft gehad in Aarlanderveen dan wel de gemeente Alphen aan den Rijn, zoals ten laste is gelegd.

3.5.

Gebruikte bewijsmiddelen

De rechtbank heeft omwille van de leesbaarheid van het vonnis in de bijlage (bijlage 1) opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

De rechtbank heeft op grond van de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – de overtuiging gekregen dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.

3.6.

Bewijsoverwegingen

3.6.1.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 en 4

Is verdachte de gebruiker van de accounts [account 4] en [account 5] ?

Bij het beantwoorden van de vraag of hetgeen onder 1 en 4 ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard komt grote betekenis toe aan de EncroChat-berichten die zijn verzonden tussen de verschillende accounts die voorkomen in het procesdossier van onderzoek 67YORK21. Daarom dient de rechtbank allereerst na te gaan of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de accounts die door de politie aan hem worden toegeschreven.

Uit het berichtenverkeer van [account 4] en [account 5] blijkt allereerst van een verband tussen beide accounts. Zo hebben andere gebruikers de accounts (deels) onder vergelijkbare bijnamen opgeslagen en blijkt uit het berichtenverkeer dat [account 4] aankondigt dat zijn account binnenkort offline gaat en dat hij een nieuwe PGP-telefoon nodig heeft. Kort daarop komt het account [account 5] online. Ook blijkt uit een gesprek van 4 juni 2020 met gebruiker [gebruiker 1] dat [account 4] vlak daarvoor is overgegaan in [account 5] .

Daarnaast bestaan er aanwijzingen voor een verband tussen de BQ telefoon van de verdachte en de activiteiten van [account 4] op Encrochat. Allereerst hebben de gesprekken hetzelfde onderwerp, namelijk de handel in verdovende middelen. Daarnaast heeft de verdachte op 3 maart 2020 een gesprek met het contact [naam 1] op zijn BQ telefoon en verzoekt hij om een nieuw toestel. [naam 1] verwijst hierop naar [gebruiker 2] . Op 28 april 2020 voert [account 4] een gesprek met gebruiker [gebruiker 2] , waarin hij om nieuwe toestellen vraagt. Op 26 mei 2020 geeft [account 4] een gebruikersnaam door aan [gebruiker 2] . Daarop verwijst [gebruiker 2] [account 4] op zijn beurt weer naar [naam 1] , om het vervolg en - vermoedelijk - de betaling te regelen.

Ten aanzien van de beide Encrochat-accounts is zoals hiervoor benoemd, gebleken dat deze door verschillende contacten onder bijzondere bijnamen zijn opgeslagen. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat deze bijnamen onvoldoende duidelijk naar de verdachte te herleiden zijn; de bijnamen zijn zeer divers, niet eenduidig, voor interpretatie vatbaar en kunnen van toepassing zijn op een veelvoud aan personen, aldus de verdediging.

De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen ten aanzien van verschillende bijnamen in relatie tot de verdachte het volgende vast:

[plaats 2] / Growshop [plaats 2] . Bekend is dat verdachte is geboren in [plaats 2] en daar historische woonadressen heeft. Tevens heeft de verdachte van 1995 tot 2001 een Growshop in [plaats 2] gehad.

Tesla/Teslaaa. Ten tijde van het tenlastegelegde reed – en tot op heden rijdt – de verdachte voornamelijk in een auto van het merk Tesla, die hij huurt bij autoverhuurbedrijf [bedrijf] .

Anti. Uit onderzoek is gebleken dat de vader van de verdachte is geboren op Curaçao en dat de verdachte dus deels van Curçaose/Antilliaanse afkomst is. Anti is een veelvoorkomende afkorting voor Antiliaans.

Cura. De verdachte is woonachtig op Curaçao en is deels van Curaçaose afkomst. Cura is een veelvoorkomende afkorting voor Curaçao.

Kale. De verdachte heeft nauwelijks tot geen hoofdhaarbegroeiing en is dus kaal.

Toretto. De fictieve persoon Dominic Toretto uit de speelfilm ‘Fast and Furious’ heeft geen hoofdhaar, net als de verdachte. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 januari 2022 blijkt dat de toenmalige voorzitter van mening was dat de verdachte uiterlijke gelijkenissen met dit personage vertoont. Ter terechtzitting van 23 mei 2025 is dit door de officier van justitie herhaald en ook de rechtbank in haar huidige samenstelling kan zich vinden in deze vergelijking.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de voornoemde gebruikersnamen in onderlinge samenhang bezien in voldoende mate te herleiden naar de verdachte. Dat een enkele gegeven bijnaam zoals ‘Oude hollander PSe’ op het eerste gezicht mogelijk tegenstrijdig lijkt met andere bijnamen zoals ‘Cura’ of ‘Anti’ doet daar – anders dan de verdediging stelt – naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Immers is uit onderzoek gebleken dat de verdachte zowel van Nederlandse als van Curaçaose komaf is.

Over de op 6 maart 2020 bij de verdachte aangetroffen BQ telefoon heeft hij verklaard dat deze van hem was. Daar merkte de verdachte wel bij op dat dit geen cryptotelefoon zou betreffen. Uit onderzoek aan de telefoon bleek echter dat dit wél een cryptotelefoon was. Nader onderzoek wees uit dat verschillende in die telefoon aangetroffen contacten ook contacten waren van [account 4] en dat een van deze contacten eveneens een contact van [account 5] was. Door de verdediging is aangevoerd dat slechts een klein percentage van alle contacten overeenkomt en dat dat erop duidt dat [account 4] / [account 5] niet dezelfde persoon is als de gebruiker van de BQ telefoon, namelijk verdachte, maar wel iemand uit zijn netwerk. De rechtbank gaat hier niet in mee en acht de overeenkomende contacten een sterke aanwijzing dat de gebruikers van de BQ telefoon en die van de accounts [account 4] en [account 5] dezelfde persoon zijn.

Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de schrijfstijlen van de verdachte en die van [account 4] en [account 5] niet overeenkomen en dat de verdachte ook daarom niet kan worden geïdentificeerd als de gebruiker van die accounts. De verdediging baseert zich hierbij op een door haarzelf, via ChatGTP, gegenereerde schrijfstijlanalyse waarvan de conclusie is dat de chatberichten van de BQ telefoon en van [account 4] / [account 5] met hoge waarschijnlijkheid door twee verschillende personen zijn geschreven. De rechtbank acht de conclusies die uit de analyse volgen niet overtuigend. Naar haar oordeel zijn de verschillen in schrijfstijl, voor zover die er zijn, subtiel en communiceren alle in de analyse betrokken gebruikers op een vergelijkbare manier.

Ten slotte heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte op basis van de beschikbare locatiegegevens van [account 4] van 3 juni 2020 niet de gebruiker van dit account kan zijn geweest. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte in de nacht van 2 op 3 juni 2020 bij een vriend in Brussel verbleef en dat de route die hij aflegde daarom niet strookt met de route van [account 4] zoals die volgt uit de zendmastgegevens. De rechtbank overweegt dat de door de verdediging aangevoerde stukken met betrekking tot dit standpunt (bijlage 2 bij de pleitnota) geen enkele bevestiging of uitsluiting geven van waar de verdachte zich op 3 juni 2020 heeft begeven. Het betoog faalt.

Ten slotte zijn in de chatberichten van [account 4] en [account 5] aanwijzingen te vinden dat de gebruiker daarvan onder meer in [plaats 2] , Spanje en Curaçao verbleef. Zoals hierboven benoemd heeft de verdachte binding met [plaats 2] . Daarnaast blijkt uit het dossier dat de verdachte in Curaçao ingeschreven staat en regelmatig naar Spanje vloog.

Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die gebruik heeft gemaakt van de EncroChat-accounts [account 4] en [account 5] .

Het dossier bevat overigens ook geen aanwijzingen dat een ander dan de verdachte gebruik heeft gemaakt van deze accounts. De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door [account 4] en [account 5] ervan uitgaan dat het de verdachte is geweest die deze berichten heeft verzonden.

Voorwaardelijk verzoek

De verdediging heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van [getuige] als getuige ter verificatie van het standpunt dat de verdachte op 3 juni 2020 bij hem in Brussel was, voor het geval de rechtbank de door de verdediging gevoerde verweren tegen de identificatie van de verdachte als gebruiker van [account 4] en [account 5] niet zou volgen. De rechtbank overweegt dat [getuige] geen belastende Keskin-getuige betreft en dat voor de beoordeling van dit verzoek daarom, mede gelet op het laattijdige tijdstip waarop dit verzoek aan de rechtbank is gedaan, het noodzakelijkheidscriterium van toepassing is. De rechtbank acht zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende voorgelicht, waardoor haar de noodzakelijkheid van het gevraagde verhoor niet is gebleken. Het voorwaardelijk verzoek tot het horen van de getuige [getuige] wordt daarom door de rechtbank afgewezen.

Hebben de aangetroffen berichten betrekking op het tenlastegelegde?

Nu de rechtbank buiten redelijke twijfel heeft vastgesteld dat de verdachte de gebruiker is van de accounts [account 4] en [account 5] , ziet zij zich voor de vraag gesteld of de verstuurde berichten in de onderzochte chats betrekking hebben op het tenlastegelegde. Zij overweegt daartoe het volgende.

De chatberichten zijn naar het oordeel van de rechtbank zeer specifiek en concreet. Er wordt onder meer gesproken over aantallen kilo’s, blokken, stempels en partners voor het inbouwen dan wel uithalen van ladingen in en uit zeecontainers. Ook worden er foto’s verstuurd van witte blokken, al dan niet met zichtbare stempels. Het is een feit van algemene bekendheid dat cocaïne doorgaans wordt vervoerd in blokken van één kilogram en dat deze blokken veelal worden voorzien van een stempel. Bovendien passen de in de chatgesprekken gehanteerde termen om stoffen aan te duiden (onder meer boli, colo en blok) bij de – met cocaïne corresponderende – genoemde prijzen. Daarnaast wordt er gesproken over eventuele klanten in Duitsland, het versnijden en uitkoken van blokken en het mogelijke vervoer ervan naar Italië.

Gelet op de inhoud van de chatgesprekken in het dossier is de rechtbank van oordeel dat die chatberichten niet anders kunnen worden uitgelegd dan dat deze (hoofdzakelijk) gaan over het voorbereiden van de handel in cocaïne. Uit de inhoud van de chatgesprekken volgt dat er sprake is van medeplegen.

Conclusie

De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 en 4 tenlastegelegde.

3.6.2.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2

Juridisch beoordelingskader Voor een bewezenverklaring van witwassen in de zin van artikel 420bis e.v. van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is vereist dat het betreffende voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. De rechtbank stelt voorop dat daarvoor niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan bewezen worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Of daarvan sprake is moet worden beoordeeld aan de hand van het toetsingskader dat in de rechtspraak is uitgekristalliseerd in een aantal stappen.

Als door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is (stap 1), mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het voorwerp (stap 2). Deze verklaring moet concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn (stap 3). De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.

Indien de verdachte een dergelijke verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring (stap 4). Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal dan moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is (stap 5). Als zo’n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen (vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352).

Bestaat er een gerechtvaardigd vermoeden dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf? Zoals reeds is besproken onder 3.1. is er naar aanleiding van eerder strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte op 22 september 2021 een doorzoeking gedaan in zijn woning aan de [adres 2] te [plaats 3] . Daarbij werden contante geldbedragen van in totaal € 15.000,00 en meerdere kostbare goederen, waaronder tien miner computers inclusief apparatuur, aangetroffen en inbeslaggenomen. Tijdens de fouillering van de verdachte werd in zijn zak tevens een contant geldbedrag van € 4.685,75 aangetroffen en inbeslaggenomen.

Nader onderzoek naar de verdachte en zijn financiën heeft uitgewezen dat hij geen bij een overheidsinstantie bekende inkomstenbron heeft. Dit strookt niet met de uitgaven die de verdachte in de ten laste gelegde periode deed aan een groot aantal vliegtickets en de huur van verschillende auto’s bij autoverhuurbedrijf [bedrijf] . De Tesla die de verdachte sinds 2014 tot op heden bij dit verhuurbedrijf huurt voor ruim € 1.300 per maand, betaalde hij op een enkele keer na telkens contant. Ook de kosten die de verdachte volgens gegevens van het Nibud gemiddeld zou moeten maken voor zijn huishouden en het totale saldo op de bankrekeningen van de verdachte passen niet bij het beeld van iemand die volgens de bekende informatiebronnen geen (legaal) inkomen heeft.

Daar komt bij dat de rechtbank de onder 1 en 4 ten laste gelegde EncroChat-berichten aan de verdachte toeschrijft, zoals is beschreven onder 3.6.1. Uit die berichten blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte zich bezighoudt met criminele activiteiten die betrekking hebben op de handel in verdovende middelen, waarvan het algemeen bekend is dat die zeer lucratief (kunnen) zijn.

Op grond van die feiten en omstandigheden acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat de onder feit 2 in de tenlastelegging genoemde voorwerpen uit misdrijf afkomstig zijn, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van die voorwerpen.

Is er sprake van een concrete en verifieerbare verklaring van de verdachte?

De verdachte heeft – kortgezegd – verklaard dat hij een legaal inkomen heeft uit kunsthandel en dat hij mede daardoor ook een aanzienlijk vermogen heeft opgebouwd. Deze handel gaat voor een groot deel via contante betalingen, maar ook girale overboekingen komen voor. Het meeste geld dat hij op zijn bankrekeningen binnenkrijgt, haalt de verdachte er snel weer af omdat dat anders door het openbaar ministerie wordt afgenomen in het kader van een lopende ontnemingszaak. Dat hij over veel contant geld beschikt, is volgens hem om die reden goed te verklaren. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij zijn vermogen en inkomen steeds heeft opgegeven bij de Belastingdienst en dat deze gegevens kunnen worden gecontroleerd.

Ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde contante geldbedragen heeft de verdachte verklaard dat het bedrag in zijn zak afkomstig was van een schilderij dat hij in augustus aan een klant in Spanje had verkocht en dat hij de € 15.000,00 aan contanten een paar dagen voor zijn arrestatie had gekregen. De miner computers zijn deels van zijn dochter en deels van een bekende, stelt de verdachte. Door de verdediging is ter onderbouwing van de legale herkomst van deze voorwerpen verder een aantal schriftelijke verklaringen van de dochter van de verdachte en derden ingediend. Kortgezegd komen die verklaringen op het volgende neer:

[naam 2] verklaart dat twee van de tien miner computers van hem zijn.

[naam 3] , de dochter van de verdachte, stelt dat acht van de tien miner computers van haar zijn. Vijf miners zouden per bank zijn betaald en de overige drie moesten nog betaald worden. Bij die verklaring zit een kopie van het paspoort van [naam 3] en een bankafschrift van Bunq op haar naam, waaruit is af te leiden dat op 14 december 2017 vijf ethereum miners zijn aangeschaft ter waarde van € 18.000,00.

[naam 4] schrijft dat hij in april 2021 € 2.000,00 aan de verdachte heeft betaald en in augustus 2021 nog een laatste betaling heeft gedaan van € 6.500,00. Bijgevoegd is een foto van (vermoedelijk) [naam 4] naast een schilderij.

[naam 5] verklaart dat hij in september 2021 via zijn vrouw € 15.000,00 aan de verdachte heeft gegeven voor de verkoop van zijn auto.

De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte niet kan worden aangemerkt als concreet en min of meer verifieerbaar, ook niet in combinatie met de schriftelijke verklaringen die in aanvulling op de verklaring van de verdachte door de verdediging in het geding zijn gebracht. Zij overweegt daartoe dat het uitsluitend noemen van een bron van herkomst of inkomsten (zoals de verkoop van een schilderij) niet afdoende is om te kunnen spreken van een concrete en min of meer verifieerbare verklaring. Door de verdachte is ten aanzien van elk van de op de tenlastelegging genoemde voorwerpen telkens enkel een begin van een verklaring over de herkomst gegeven, waardoor niet kan worden gesproken van een concrete en min of meer verifieerbare verklaring. Door de verdediging zijn bijvoorbeeld geen facturen, kwitanties of een deugdelijke verifieerbare administratie van de schilderijenverkoop overlegd. Daardoor kan niet worden geverifieerd hoe de verdachte aan de schilderijen komt die hij verkoopt, meer in het bijzonder het schilderij dat hij aan de heer [naam 4] zou hebben verkocht en waarvan (een deel van) de opbrengst contant in zijn zak zou zijn aangetroffen. Hetzelfde geldt voor de achtergrond van de verkrijging van €15.000,00 van de heer [naam 5] . Dat de miner computers van de dochter van de verdachte zouden zijn, schuift de rechtbank als onaannemelijk terzijde. Zij was ten tijde van de aankoop van de miner computers zeventien jaar oud en het is de rechtbank niet gebleken hoe zij over een dergelijk groot bedrag heeft kunnen beschikken zonder tussenkomst van de verdachte, haar vader.

De rechtbank merkt voorts op dat het enkele feit dat inkomen of vermogen is aangegeven bij de Belastingdienst, nog niet betekent dat dat ook legaal vermogen of inkomen is. Immers staat daarmee nog niet vast hoe de verdachte aan dat geld is gekomen en of hetgeen hij bij de Belastingdienst heeft aangegeven klopt.

Het door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek. Het uitblijven van nader onderzoek kan – anders dan door de verdediging wordt gesteld – dus ook niet in de weg staan aan een bewezenverklaring van het tenlastegelegde, omdat het openbaar ministerie daartoe niet gehouden was vanwege het ontbreken van een concrete en verifieerbare verklaring van de verdachte.

Gelet op het voorgaande is er geen andere conclusie mogelijk dan dat de ten laste gelegde voorwerpen onmiddellijk of middellijk uit enig (eigen) misdrijf afkomstig zijn. De verdachte heeft geldbedragen voorhanden gehad en van geldbedragen gebruik gemaakt (omgezet) door er voertuigen mee te huren en vliegtickets en miner-computers mee te kopen.

Gelet op de duur en de frequentie van dat witwassen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt in de zin van artikel 420ter Sr.

Conclusie

De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, met dien verstande dat ten aanzien van de contante geldbedragen sprake is van eenvoudig witwassen en ten aanzien van de miner computers en de geldbedragen die zijn uitgegeven aan vliegtickets en huurauto’s van gewoontewitwassen.

Over het ten laste gelegde geldbedrag van € 88.883,00, ten aanzien van kosten voor huurvoertuigen, merkt de rechtbank ten slotte op dat daarin ook de kosten voor brandstof van de gehuurde Tesla zijn doorberekend ter waarde van € 10.140,00, terwijl dat model auto geen gebruik maakt van brandstof maar enkel wordt opgeladen aan een elektrische laadpaal. De rechtbank zal dit bedrag bij de bewezenverklaring daarom op het ten laste gelegde geldbedrag in mindering brengen.

3.7.

De bewezenverklaring

De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

1

hij in de periode van 25 maart 2020 tot en met 4 juni 2020 in Nederland,

tezamen en in vereniging met anderen,

(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1,

voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)

zich en anderen meermalen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen immers heeft hij

- met gebruiker(s) van account [account 1] inlichtingen uitgewisseld over verkoop en transportmogelijkheden van cocaïne, en

- met gebruiker(s) van account [account 2] inlichtingen uitgewisseld over de prijs en beschikbaarheid van cocaïne en,

een voorwerp voorhanden heeft gehad waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten dat dat bestemd was tot het plegen van die feiten

- te weten een PGP telefoon;

2

hij in de periode van 1 februari 2017 tot en met 22 september 2021 in Nederland en in Spanje,

heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft omgezet en gebruik heeft gemaakt van de volgende geldbedragen:- 15.000 euro (aangetroffen bij doorzoeking), en- 4685,75 euro (aangetroffen bij fouillering), en- 78.743 euro (gebruikt voor huurvoertuigen), en- 5.318 euro (gebruikt voor vliegtickets),

en tien miner-computers/apparatuur;terwijl hij wist,

dat die voorwerpen telkens, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf,

en terwijl hij, verdachte, daarvan een gewoonte heeft gemaakt;

4

hij in de periode van 3 juni 2020 tot en met 13 juni 2020 in Nederland,

tezamen en in vereniging met anderen,

(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1,

voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)

zich en anderen meermalen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, immers heeft hij

- met gebruiker(s) van account [account 3] inlichtingen uitgewisseld over de prijs, beschikbaarheid en samenstelling van cocaïne, en

- met gebruiker(s) van account [account 3] inlichtingen uitgewisseld over het vervoeren van cocaïne naar het buitenland (te weten Italië), en

- met gebruiker(s) van account [account 3] berichten uitgewisseld over het produceren en uitkoken van cocaïne en de samenstelling van cocaïne,

en

een voorwerp voorhanden heeft gehad waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten dat dat bestemd was tot het plegen van die feiten

- te weten een PGP telefoon.

Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5
De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6
De strafoplegging
6.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een geldboete van € 40.000,00, subsidiair 800 dagen hechtenis.

6.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft namens de verdachte geen strafmaatverweer gevoerd.

6.3.

Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Ernst van het feit

De verdachte heeft zich ruim twee maanden schuldig gemaakt aan het voorbereiden van de handel in cocaïne. Daarnaast heeft hij zich in een periode van ruim vierenhalf jaar schuldig gemaakt aan witwassen.

Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt en kan leiden tot ernstige verslaving aan het gebruik daarvan. Bovendien leidt de handel in en het gebruik van deze verdovende middelen tot vele vormen van criminaliteit, waaronder delicten die harddrugsgebruikers plegen om hun drugs te verkrijgen, maar ook delicten tussen handelaren en producenten onderling. Door zijn handelen is de verdachte medeverantwoordelijk voor deze nadelige effecten.

Witwassen zorgt ervoor dat crimineel geld terechtkomt in het legale handelsverkeer en zorgt daardoor voor een aantasting van de integriteit van de legale economie en het vertrouwen dat daarin moet kunnen worden gesteld.

Strafblad en de persoon van de verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 april 2025. Daaruit volgt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet onherroepelijk is veroordeeld voor overeenkomstige feiten. Wel blijkt dat de verdachte reeds al jaren is verwikkeld in meerdere straf- en ontnemingszaken, waardoor hem een schuld van grote omvang bij justitie boven het hoofd hangt, in de vorm van (onder meer) conservatoir beslag op het vermogen van de verdachte.

Ten aanzien van de persoon van de verdachte is verder uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat hij werkzaam is als zelfstandig ondernemer in de kunstsector en officieel staat ingeschreven op een adres in het buitenland.

De op te leggen straf

De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor het bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van negen tot tien kilo harddrugs zesendertig maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk (als individu) of achtenveertig maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk (als onderdeel van een organisatie). Verder heeft de rechtbank keken naar hetgeen doorgaans in vergelijkbare zaken is opgelegd. Het uitgangspunt voor het frauderen met een benadelingsbedrag van tussen de € 70.000 en € 125.000 is vijf tot negen maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk. In strafverminderende zin weegt de rechtbank mee dat de bewezenverklaring ziet op een relatief korte periode.

Ten aanzien van de redelijke termijn overweegt de rechtbank het volgende. Elke verdachte heeft recht op een openbare behandeling van zijn zaak binnen twee jaren nadat deze termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden (artikel 6 EVRM). In deze zaak is de redelijke termijn overschreden. De opgelopen vertraging is echter ontstaan door de invloed van de verdediging op het procesverloop. Gelet op deze bijzondere omstandigheid oordeelt de rechtbank dat de overschrijding van deze termijn toe is te rekenen aan de verdediging, en daarmee niet leidt tot een vermindering van de op te leggen straf.

Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Alles overwegende, zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden opleggen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Die straf is lager dan door de officier van justitie gevorderd, omdat de rechtbank feit 3 niet bewezen acht. Gelet op het forse conservatoire beslag op het vermogen van de verdachte, lijkt het de rechtbank bovendien niet opportuun om de door de officier gevorderde geldboete op te leggen. Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7
De inbeslaggenomen voorwerpen
7.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, bijlage II) onder 1 tot en met 11 genoemde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.

Subsidiair, indien de rechtbank oordeelt dat de onder 1 tot en met 10 genoemde voorwerpen niet toebehoren aan de verdachte, vordert de officier van justitie dat deze voorwerpen zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

7.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging stelt zich op het standpunt dat de miner computers niet aan de verdachte toebehoren en verzoekt daarom niet tot teruggave daarvan. Ten aanzien van de geldtelmachine verzoekt de verdediging in geval van vrijspraak om teruggave aan de verdachte.

7.3.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 tot en met 11 genoemde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en zijn verkregen uit baten van strafbare feiten (voorwerp 1 t/m 10, de miner computers), dan wel bij de voorbereiding of uitvoering van strafbare feiten zijn gebruikt (voorwerp 11, de geldtelmachine).

8
De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 63, 420bis.1 en 420ter Sr en artikel 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9. De beslissing

De rechtbank:

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7. bewezen is verklaard;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;

verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:

ten aanzien van feit 1 en feit 4:

medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;

ten aanzien van feit 2:

eenvoudig witwassen

en

gewoontewitwassen;

verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) MAANDEN;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1 tot en met 11 genoemde voorwerpen, te weten 10 computers met videokaarten en 1 geldtelmachine.

Dit vonnis is gewezen door

mr. A. van Welie, voorzitter,

mr. F.X. Cozijn, rechter,

mr. F. Bouman, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. J.E. Stevers, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juni 2025.