Overwegingen
1. Eiseres heeft op 15 mei 2019 aangifte voor de BPM gedaan voor een gebruikte Renault Megane Estate. De datum van eerste toelating van de auto is 19 april 2018.
2. In de aangifte is de te betalen belasting op basis van een taxatierapport van
[naam 4]
. berekend op € 787. Daarin is de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat aan de hand van een koerslijst van AutotelexPro vastgesteld op € 14.779. Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 5.309 in mindering gebracht in verband met schade aan de auto.
3. Verweerder heeft een bedrag van € 1.318 nageheven, vermeerderd met € 2 belastingrente. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op een hertaxatie van
[naam 5]
, werkzaam bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ), van 27 mei 2019. Hierbij is de historische nieuwprijs vastgesteld op € 28.735 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 13.681 op basis van een koerslijst van XRay. Voorts is er geen schade, anders dan normale gebruiksschade, vastgesteld. Verweerder heeft de door DRZ vastgestelde waarde verminderd door aftrek van bedragen in verband met het feit dat sprake is van een ex-huurauto en het feit dat een Nederlandstalig boekenpakket ontbreekt. Verweerder is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van de auto van € 12.148.
Onafhankelijkheid en deskundigheid hertaxateur DRZ
4. Eiseres heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ geen erkend taxateur in de zin van artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Uitvoeringsregeling) is. Hij staat niet ingeschreven in enig erkend register, is niet onafhankelijk en niet onpartijdig en beschikt niet over de vereiste kwalificaties en professionele competenties, aldus eiseres. Eiseres is van mening dat verweerder hierdoor onzorgvuldig en met vooringenomenheid heeft gehandeld.
5. De rechtbank heeft al eerder geoordeeld dat het de inspecteur vrijstaat om een deskundige van zijn keuze in te schakelen, omdat artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling slechts betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur, en dat tegen het gegeven dat de DRZ-deskundigen partijdeskundigen zijn geen bezwaar bestaat. De medewerkers van DRZ zijn als deskundig te beschouwen. De opname door DRZ is geschikt voor controle van de aangifte BPM. De rechtbank heeft ook verder, afgaande op de inhoud van het taxatierapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid van de hertaxateur te twijfelen. Deze stelling van eiseres faalt dan ook.
6. Eiseres voert aan dat in het DRZ-rapport de schade ten onrechte niet wordt erkend. In de branche is er beleid ontwikkeld voor wat betreft het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er, behoudens normale gebruikssporen, geen schade op de auto zit. Hij verwijst ter onderbouwing van deze stelling naar het rapport van DRZ. Daarnaast betwist verweerder dat er beleid is, dat is gebaseerd op het innameprotocol van Connect Autolease en stelt dat zij niet is gehouden aan in de branche ontwikkeld beleid.
8. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van de auto, rust op eiseres. Eiseres dient dus tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat schade aanwezig was. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt eiseres hierin niet. De door eiseres opgevoerde schade is niet aangetroffen door DRZ, dan wel de opgevoerde schade betreft normale gebruikssporen. De enkele verwijzing door eiseres naar het taxatierapport en de daarbij behorende foto’s is dan niet voldoende. Van een bepaald beleid dat zou zijn ontwikkeld door verweerder op het gebied van het onderscheid tussen schade en gebruikssporen is de rechtbank niet gebleken. Verweerder heeft terecht gesteld dat hij zich niet hoeft te conformeren aan beleid dat in de branche is ontwikkeld.
9. Partijen verschillen van mening over de vraag van welke historische nieuwprijs (of cataloguswaarde) moet worden uitgegaan bij de vaststelling van de afschrijving. Volgens eiseres is de historische nieuwprijs € 30.390. Zij heeft deze berekend op basis van de tussen partijen niet in geschil zijnde netto catalogusprijs van € 20.498, de omzetbelasting en de bruto BPM op basis van een CO2-uitstoot van 100 gram per kilometer.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vaststelling van de nieuwprijs geen voor bezwaar vatbare beschikking is en dat de beroepsgrond alleen al om die reden geen doel kan treffen. Subsidiair stelt verweerder dat moet worden uitgegaan van een koerslijst en dat er geen koerslijst voor deze auto met een CO2-uitstoot van 100 gram/km beschikbaar is. Wel is een koerslijst van een auto met een uitstoot van 90 gram/km beschikbaar. Dit is de meest vergelijkbare auto. Het afschrijvingspercentage van de meest vergelijkbare referentieauto dient te worden toegepast op de bruto BPM van de auto.
11. De rechtbank overweegt als volgt. De historische nieuwprijs is van belang voor de bepaling van de hoogte van de afschrijving, en dus de vermindering als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM. Eiseres mag dus gronden aanvoeren tegen de hoogte van de historische nieuwprijs. De rechtbank ziet echter geen aanleiding eiseres inhoudelijk te volgen in haar stellingen. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat de gebruikte referentieauto’s in de koerslijst geschikte referentievoertuigen zijn. Het doel van het bepalen van de waarde van de auto op basis van de koerslijst is uiteindelijk het vaststellen van de vermindering als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM. De afschrijving van de auto is bepaald op basis van de afschrijving van referentievoertuigen met een CO2-uitstoot van 90 gram/km en de bijbehorende bruto BPM. Niet in geschil is dat de CO2-uitstoot van de onderhavige auto 100 gram/km bedraagt. Indien enkel de historische nieuwprijs wordt verhoogd met een bijbehorende hogere bruto BPM zal dit leiden tot een kunstmatige verhoging van het afschrijvingspercentage, terwijl de feitelijke waardevermindering van het referentievoertuig niet is veranderd. Niet aannemelijk is dat de auto van eiseres méér afschrijft dan het referentievoertuig, nu het verschil in waarde slechts verklaard wordt door een hogere BPM. Daarbij wijst de rechtbank erop dat de Hoge Raad in het arrest van 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7393, heeft bevestigd dat de afschrijving van de BPM in overeenstemming is met de waardedaling van een auto. De hoogte van de BPM is dus niet van invloed op de mate van afschrijving van een auto. Terecht heeft verweerder dus voor de bepaling van de afschrijving van de auto de bruto BPM van de referentieauto als maatstaf genomen. Dit is ook het meest in lijn met de systematiek van artikel 10, tweede lid, van de Wet BPM, waaruit volgt dat een wijziging van de bruto BPM als gevolg van het toepassen van een tussentijds tarief evenmin invloed heeft op de historische nieuwprijs. Verweerder is daarom terecht uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 28.735.
12. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.