RECHTBANK GELDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
[eiser], uit [plaats], eiser,
de staatssecretaris van Financiƫn
(gemachtigde: I. Talhaoui).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de weigering van de staatssecretaris om informatie openbaar te maken naar aanleiding van een openbaarmakingsverzoek op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser is het hier niet mee eens en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het openbaarmakingsverzoek.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de staatssecretaris het Woo-verzoek terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
Procesverloop
2. Eiser schrijft in zijn Woo-verzoek dat in alle rechtszaken waarbij hij betrokken is geraakt een rode draad zit die hij slechts op grond van een in te dienen Woo-verzoek op tafel kan krijgen. Daarom verzoekt hij om openbaarmaking van alle hierop betreffende (interne en externe) correspondentie tussen mevrouw [naam mevrouw 1], mevrouw [naam mevrouw 2] en de heer [naam heer 1] over de periode van oktober 2012 tot en met september 2014. De staatssecretaris heeft dit verzoek met het besluit van 1 mei 2024 buiten behandeling gesteld, omdat eiser zijn verzoek niet nader heeft gespecificeerd terwijl de staatssecretaris daar wel om heeft verzocht.
2.1.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 mei 2024. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 11 juni 2024 het openbaarmakingsverzoek alsnog in behandeling genomen en inhoudelijk beoordeeld. Het verzoek is afgewezen, omdat de verzochte informatie onder de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) valt.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen. De staatssecretaris is zonder voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 67, eerste lid, van de Awr aan openbaarmaking van de gevraagde informatie in de weg staat, met andere woorden, of alle verzochte informatie onder de geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, van de Awr valt.
3.1.
Eiser voert aan dat hij specifieke gegevens opvraagt die bij de Belastingdienst zijn gebruikt in de periode van november 2012 tot en met september 2014 door de heer [naam heer 2], mevrouw [naam mevrouw 2] en mevrouw [naam mevrouw 1]. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij regelmatig optreedt als gemachtigde in belastingzaken. De Belastingdienst heeft eiser enige tijd als gemachtigde geweigerd. Dat is later rechtgezet, maar eiser wil in verband daarmee graag de informatie waar hij om heeft verzocht ontvangen. Deze informatie valt volgens eiser niet onder artikel 67 van de Awr. Eiser verzoekt de rechtbank om naar de geweigerde documenten te kijken. Verder verzoekt eiser om deze beroepszaak aan te houden in afwachting van de inwerkingtreding van artikel 66a van de Awr per 31 december 2025.
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 67, eerste lid, van de Awr een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter is die prevaleert boven de Woo. Om vast te stellen of de documenten onder de geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, van de Awr vallen, dient te worden beoordeeld of aangetroffen documenten betrekking hebben op hetgeen uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt medegedeeld. De bestuursrechter hoeft bij documenten die specifiek zijn opgesteld of verkregen in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet in een Woo-procedure niet per document te beoordelen of daar mogelijk nog gegevens in staan die niet onder de geheimhoudingsplicht vallen. Deze beoordeling is bij zulke documenten, zoals documenten die tot het fiscale dossier behoren van een specifieke rechtspersoon of natuurlijk persoon, vanwege de aard daarvan voorbehouden aan de burgerlijke rechter. (Voetnoot 1)
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris het openbaarmakingsverzoek terecht heeft afgewezen. De rechtbank gaat ervan uit dat de verzochte informatie onder de geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, van de Awr valt. Bij verzoeken als deze mag ervan worden uitgegaan dat de stukken in het fiscale dossier, dat zich onder de betreffende belastinginspecteurs bevindt, zijn aan te merken als documenten waarvoor de geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, van de Awr geldt. Voor de beoordeling door de bestuursrechter is dan niet vereist dat de documenten die tot het fiscale dossier van eiser - waarop het Woo-verzoek betrekking heeft - aan de bestuursrechter worden overgelegd. Dat is slechts anders wanneer er concrete aanwijzingen zijn dat zich in het fiscale dossier ook andere stukken bevinden waarvoor de geheimhoudingsplicht niet geldt. (Voetnoot 2) Eiser heeft dergelijke concrete aanwijzingen niet naar voren gebracht. De enkele stelling van eiser dat er documenten zijn van de Belastingdienst over het weigeren van bijstand of vertegenwoordiging door eiser is daartoe onvoldoende.
3.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding om deze beroepszaak aan te houden totdat artikel 66a van de Awr in werking treedt per 31 december 2025. Met de inwerkingtreding van artikel 66a Awr kan eiser een verzoek doen om inzage in de gegevens die betrekking hebben op hem. In deze beroepszaak gaat het echter niet om inzage, maar om openbaarmaking voor een ieder. Het staat eiser vrij om na de inwerkingtreding van artikel 66a van de Awr alsnog te verzoeken om inzage in zijn gegevens bij de Belastingdienst.
Beslissing
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr.L. Janssen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.