Rechtbank Gelderland, eerste aanleg - enkelvoudig bestuursprocesrecht
ECLI:NL:RBGEL:2025:11249
Op 11 November 2025 heeft de Rechtbank Gelderland een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van bestuursprocesrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is AWB 25-1705, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBGEL:2025:11249.
Indicatie
Deze uitspraak gaat over de afwijzing van een verzoek om handhaving. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar handhavingsverzoek. Het beroep is ongegrond. De rechtbank stelt vast dat de door eiseres ingediende aanvraag gelijk is aan de aanvraag die ten grondslag lag aan het afwijzende besluit van 18 september 2024.
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
[eiseres], uit [plaats 1], eiseres
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel
(gemachtigde: M. Boender).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: R. van Hezik, uit [plaats 2].
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van een verzoek om handhaving. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar handhavingsverzoek. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
Procesverloop
Procesverloop
2. Eiseres heeft op 18 oktober 2024 een verzoek om handhaving ingediend, het college heeft deze aanvraag met het besluit van 6 november 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 februari 2025 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. (Voetnoot 1)
Totstandkoming bestreden besluit
3. Eiseres heeft op 6 april 2023 een verzoek tot handhaving ingediend wegens overlast van een handelsondernemer op het adres [locatie 1] te [plaats 2]. Op 23 juni 2023 heeft het college besloten dit verzoek om handhaving af te wijzen. Tegen dit besluit is een bezwaarschrift ingediend. In de beslissing op bezwaar van 11 januari 2024 is het verzoek om handhaving alsnog toegewezen en is een last onder dwangsom opgelegd. Op grond van het handhavingsbesluit moest het strijdige gebruik van het perceel uiterlijk op 23 februari 2024 zijn beëindigd. Hieraan is voldaan.
3.1.
Op 24 oktober 2023 heeft eiseres een tweede verzoek om handhaving ingediend met betrekking tot het strijdige gebruik van het perceel [locatie 1]. Op 12 februari 2024 heeft het college dit verzoek afgewezen, omdat parkeren ten behoeve van de bestemming is toegestaan en al handhavend wordt opgetreden tegen het strijdige gebruik van het perceel [locatie 2]. Op het perceel [locatie 1] zijn geen overtredingen waargenomen. Op 21 maart 2024 is een omgevingsvergunning verleend voor stalling en opslag in de bedrijfsgebouwen op de adressen [locatie 1]–[locatie 2]. Eiseres heeft op 16 februari 2024 een derde verzoek om handhaving ingediend. Dit verzoek is door het college afgewezen bij besluit van 8 april 2024.
3.2.
Op 25 juli 2024 heeft eiseres een vierde verzoek om handhaving ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft het college een controle uitgevoerd op de percelen [locatie 1]–[locatie 2]. Tijdens deze controle zijn geen overtredingen geconstateerd. Het verzoek om handhaving is daarop afgewezen. Op 18 oktober 2024 heeft eiseres een vijfde verzoek om handhaving ingediend. Volgens het college betrof dit een herhaald verzoek. Het college heeft dit verzoek afgewezen omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
4. Eiseres stelt dat de overtreder, ondanks de eerder opgelegde last onder dwangsom, doorgaat met de verkoop van vrachtwagens en het afspuiten van machines. Daarnaast voert zij aan dat in strijd met het bestemmingsplan een vergunning is verleend voor stalling en opslag in de bedrijfsgebouwen.
4.1.
In artikel 4:6 van de Awb is bepaald dat als na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten en omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. De bestuursrechter toetst aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het college zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
4.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de door eiseres ingediende aanvraag gelijk is aan de aanvraag die ten grondslag lag aan het afwijzende besluit van 18 september 2024. Ook toen heeft het college vastgesteld dat geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden. Op 11 september 2024 is een controle uitgevoerd, waarbij is geconstateerd dat er geen overtredingen plaatsvinden op het adres [locatie 1]–[locatie 2]. Eiseres heeft in haar aanvraag van 18 oktober 2024 niet onderbouwd dat sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden. Zij heeft eerder vier verzoeken om handhaving ingediend met betrekking tot het verhandelen van voertuigen en de opslag op het perceel [locatie 1]. De laatste drie verzoeken zijn afgewezen, omdat geen overtredingen zijn geconstateerd. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende deugdelijk gemotiveerd dat er geen feiten of veranderde omstandigheden zijn op grond waarvan het had moeten terugkomen op de eerdere afwijzing.
4.3
Voor zover eiseres aanvoert dat de omgevingsvergunning voor opslag en stalling in strijd met het bestemmingsplan zou zijn verleend, geldt dat dit geen nieuw gebleken feit of omstandigheid is. De omgevingsvergunning is immers verleend op 21 maart 2024 en eiseres heeft tegen de vergunningverlening geen rechtsmiddelen aangewend zodat zij de rechtsgeldigheid van de vergunning in de voorliggende procedure niet meer aan de orde kan stellen.
4.4.
De overige beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot het innemen van haar dieren hebben geen betrekking op het handhavingsverzoek en blijven daarom buiten bespreking.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding van proceskosten.
Beslissing
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. van Oosterhout, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Voetnoot
Voetnoot 1
Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.