Rechtbank Gelderland, eerste aanleg - enkelvoudig bestuursprocesrecht

ECLI:NL:RBGEL:2025:4440

Op 12 June 2025 heeft de Rechtbank Gelderland een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van bestuursprocesrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is ARN 23/2364 en 23/2618, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBGEL:2025:4440. De plaats van zitting was Arnhem.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
ARN 23/2364 en 23/2618
Datum uitspraak:
12 June 2025
Datum publicatie:
12 June 2025

Indicatie

Omgevingsvergunning voor het verbouwen van een pand waarin een coffeeshop gevestigd zal worden. Het gebruik van het pand als coffeeshop valt binnen de definitie van detailhandel in het bestemmingsplan. Er is geen sprake van strijd met de welstandsnota. Het college heeft de parkeerbehoefte voldoende onderzocht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummers: ARN 23/2364 en 23/2618

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] ,

(gemachtigde: mr. A.L.M. de Jong),

[eiser 3] , uit [plaats] ,

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),

samen: eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen

(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:

[persoon A] voor [derde-partij] uit [plaats] ,

(gemachtigde: mr. G.A.C. Beckers).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een aan de derde-partij verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen van een pand. Eisers zijn het niet eens met de verlening van de omgevingsvergunning. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de omgevingsvergunning.

1.1.

De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepen van eisers ongegrond zijn omdat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan, geen sprake is van strijd met de welstandsnota en het college de parkeerbehoefte voldoende heeft onderzocht. Het verzoek om een immateriële schadevergoeding door overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen, omdat die schadevergoeding al is toegekend in de procedures tegen de aan de derde-partij verleende exploitatievergunning/gedoogbeschikking.

1.2.

Onder 2 staan het procesverloop en de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3.

Procesverloop

Procesverloop

2. De derde-partij heeft op 2 maart 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen van een pand tot winkelruimte (coffeeshop [derde-partij] ) met daarboven een appartement op het adres [locatie 1] in [plaats] (het perceel). De aanvraag zag in eerste instantie op volledige sloop en nieuwbouw. Naar aanleiding van de aanvraag zijn reacties ingekomen. Deze hebben geleid tot een gewijzigde aanvraag waarbij het bestaande pand wordt verbouwd. Het pand krijgt een volledig nieuwe voorgevel, een aangepast kapvorm en de achtergevel wordt aangeheeld vanwege het verschil in kapvorm.

De aanvraag is volgens het college in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “ [plaats] , 2e herziening” (hierna bestemmingsplan) omdat op grond van artikel 5.1.1, onder f van de planvoorschriften alleen het bestaande aantal woningen is toegestaan, terwijl er op de verdieping een nieuw appartement wordt gemaakt. Om de omgevingsvergunning toch te kunnen verlenen is het college daarom afgeweken van het bestemmingsplan. (Voetnoot 1) Het gebruik als coffeeshop met enkel afhaalfunctie is volgens het college in overeenstemming het bestemmingsplan, dat detailhandel toestaat op het perceel. Op 7 september 2022 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend.

Eisers wonen in de straat naast het pand en vrezen voor overlast.

2.1.

In de beslissing op bezwaar van 22 maart 2023 heeft het college het bezwaarschrift van eisers ongegrond verklaard.

2.2.

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.

2.3.

De rechtbank heeft tijdens de zitting van 17 april 2025 de beroepen 23/2364 en 23/2618 tezamen met de beroepen in de procedures tegen de aan de derde-partij verleende exploitatievergunning/gedoogbeschikking behandeld. Het gaat om de procedures met zaaknummers: 23/2423, 23/2448, 23/2506 en 23/2617.

Aan de zitting hebben deelgenomen: [eiser 1] en [eiser 2] met hun gemachtigde, [persoon B] en [plaats] met hun gemachtigde, [persoon C] en [persoon D] , derde-partij [persoon A] met zijn gemachtigde en namens het college [naam gemachtigde 2] en namens de burgemeester [persoon E] .

In de beroepen tegen de omgevingsvergunning en de exploitatievergunning/ gedoogbeschikking wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

2.4.

Naar aanleiding van het verzoek van eisers om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt. De Staat hoeft niet in de gelegenheid te worden gesteld verweer te voeren. (Voetnoot 2)

2.5.

Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank van eiser [eiser 3] een brief gedateerd 18 maart 2025 ontvangen. Deze brief is op 25 april aangetekend aan de rechtbank verzonden en is op 29 april 2025 door de rechtbank ontvangen. In deze brief ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. Deze brief blijft daarom buiten beschouwing. (Voetnoot 3)

Beoordeling door de rechtbank

Past de aangevraagde coffeeshop binnen het bestemmingsplan?

3. Eisers [eiser 2] en [eiser 1] voeren aan dat een coffeeshop in strijd is met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan sluit horeca in het pand uit. Een coffeeshop valt onder horeca en niet onder detailhandel, zoals het college betoogt. Het college had de omgevingsvergunning daarom moeten weigeren. Eisers verwijzen naar de “Beleidsregels 13b Opiumwet [plaats] 2022” en de “Aanwijzing Opiumwet” waarin in de definitie van een coffeeshop aangegeven wordt dat sprake is van horeca.

3.1.

Voor de beoordeling voor wat ter plaatse is toegestaan is het bepaalde in het bestemmingsplan van belang. Het perceel heeft in het bestemmingsplan “ [plaats] , 2e herziening” de bestemming “centrum” met de nadere aanduiding “horeca uitgesloten”. De voor “centrum” aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor detailhandel. (Voetnoot 4)In de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de volgende definities opgenomen:

detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; verkoop door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen;

horeca: een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, met dien verstande dat zware horeca is uitgesloten;

zware horeca: horecabedrijven, die gelet op de aard en omvang ervan zowel vanuit functionele als uit milieu-overwegingen in min of meer ernstige mate storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven, waaronder in ieder geval worden gerekend een coffeeshop, dancing, discotheek/discobar, nachtclub en partycentrum.

3.2.

De rechtbank oordeelt dat een coffeeshop binnen de definitie van detailhandel valt. De verkoop van softdrugs voldoet aan de definitie van detailhandel zoals die in het bestemmingsplan is opgenomen. Het gaat om het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik of verbruik ergens anders. Omdat geen dranken en etenswaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse kan de coffeeshop niet worden aangemerkt als horeca, zoals dat gedefinieerd is in het bestemmingsplan.

Dat in de definitie van “zware horeca” in het bestemmingsplan verwezen wordt naar een coffeeshop, en dat zware horeca is uitgesloten, maakt het voorgaande niet anders. In deze definitie gaat het om een bepaalde groep horecabedrijven. Dan is dus eerst de vraag of een coffeeshop met afhaalfunctie kwalificeert als horecabedrijf. Wat moet worden verstaan onder een horecabedrijf is niet gedefinieerd in het bestemmingsplan. De toelichting op het bestemmingsplan geeft in dit verband ook geen verdere aanknopingspunten over de bedoeling van de planwetgever. Voor de uitleg van dit begrip zal daarom aansluiting moeten worden gezocht bij de betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik wordt gegeven. (Voetnoot 5) Volgens het “Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal” wordt onder het begrip horecabedrijf verstaan: “hotel, restaurant, café of een dergelijk bedrijf dat geregistreerd staat bij het bedrijfschap Horeca”. De rechtbank stelt vast dat een coffeeshop geen hotel, restaurant of café is. Een coffeeshop met enkel afhaalmogelijkheid is naar het oordeel van de rechtbank ook niet te kwalificeren als een ‘dergelijk bedrijf’, omdat het ontbreken van een ruimte waar klanten verblijven een kenmerkend verschil is. Daarbij heeft de derde-partij op zitting benadrukt dat de coffeeshop bij de Kamer van Koophandel en het pensioenfonds als detailhandel staat geregistreerd (verkoop van genotsmiddelen).

De rechtbank merkt op dat de planwetgever bij de totstandkoming en de vaststelling van het bestemmingsplan in 2013 bij de definitie van zware horeca een coffeeshop expliciet heeft genoemd omdat coffeeshops op dat moment altijd een rookruimte hadden waar klanten de softdrugs ook binnen konden gebruiken. Een dergelijke coffeeshop past wel binnen de definitie van horeca maar is inmiddels niet meer toegestaan na de inwerkingtreding van het rookverbod. In de voorliggende procedure is daarom sprake van een ander soort coffeeshop dan in het bestemmingsplan is bedoeld. De beroepsgrond slaagt niet.

Voldoet de geveltekst aan de welstandscriteria?

4. Eisers [eiser 2] en [eiser 1] voeren aan dat sprake is van strijd met het verbod om reclame te maken voor een coffeeshop. Eisers stellen dat de voorgevel van het pand laat zien dat er sprake is van een coffeeshop en dat dat in strijd is met AHOJGI-criteria (Voetnoot 6) die stellen dat er geen affichering mag plaatsvinden. Deze criteria zijn opgenomen in paragraaf “2.2.2 OM-richtlijnen” van de beleidsregel “Het horeca-exploitatiestelsel en het coffeeshopbeleid gemeente Wageningen”.

4.1.

De beroepsgrond slaagt niet. De beleidsregel speelt in de eerste plaats een rol in het kader van de exploitatievergunning, en niet in het kader van de omgevingsvergunning. Voor zover eisers hierop in deze procedure een beroep willen doen, spelen de aangehaalde AHOJGI-criteria geen rol bij het beoordelen van de vraag of het aangevraagde bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Daarvoor wordt gekeken naar de criteria zoals die zijn opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota. Eisers hebben niet onderbouwd waarom er sprake zou zijn van strijd met de welstandsnota. Daarom heeft het college uit kunnen gaan van de aan de besluitvorming ten grondslag gelegde welstandsbeoordeling. De commissie voor ruimtelijke kwaliteit heeft een positief advies over het plan uitgebracht. Eisers hebben niet gemotiveerd waarom het college het advies van de commissie voor ruimtelijke kwaliteit niet heeft kunnen volgen. De beroepsgrond slaagt niet.

Is de parkeerbehoefte voldoende onderzocht?

5. Eisers [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] voeren aan dat de parkeerbehoefte als gevolg van de verleende omgevingsvergunning onvoldoende is onderzocht door het college. De vergelijking met de parkeerbehoefte van de cafetaria die voorheen in het pand zat gaat naar de mening van eisers niet op omdat de bedrijfsactiviteiten niet vergelijkbaar zijn. Bovendien is de cafetaria al 6 jaar geleden gesloten en er is in de huidige situatie dus geen parkeervraag meer. Daarnaast waren de klanten van de cafetaria veelal mensen uit de buurt. Klanten kwamen vooral lopend of met de fiets. Eisers stellen dat vanwege het ontbreken van een stopverbod in de straat voor de deur zal worden gestopt en dat dat overlast zal opleveren en dat dit onveilig is. Er wordt door eisers parkeeroverlast ervaren op vrijdag en zaterdag en tijdens diensten in de kerk. Er is dan in de huidige situatie al sprake van 100% bezetting van de parkeerruimte. Volgens eisers wordt niet voldaan aan het parapluplan parkeren en duurzaam bouwen. De extra auto- en parkeerplekken die nodig zijn voor de beheerders en klanten van de coffeeshop en voor de bewoners van het appartement erboven zijn extra. Er valt daarom volgens eisers niets te salderen, zoals in het parkeeradvies wordt gedaan. De gemeente had moeten onderzoeken hoeveel van de huidige klanten van coffeeshop [derde-partij] met de auto komen en had moeten nagaan wat dit betekent voor de parkeervraag op de [locatie 2] . Eisers [eiser 1] en [eiser 2] hebben hun betoog onderbouwd met een eigen verkeersrapport van de situatie ter plaatse.

5.1.

Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 21 april 2021 (Voetnoot 7), hoeft bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Dit houdt in dat slechts rekening moet worden gehouden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte vanwege het te verbouwen pand. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 13 december 2017 (Voetnoot 8), is leegstand van dat pand gedurende een periode daarbij niet relevant.

5.2.

De rechtbank stelt vast dat door het college is getoetst aan de “Nota Parkeernormen [plaats] 2015”, zoals vastgesteld op 10 november 2015. Deze nota is van toepassing op grond van artikel 34.1 van het bestemmingsplan “ [plaats] 2e herziening”. Deze planregel is door het vaststellen van het “Parapluplan parkeren en duurzaam bouwen” aan het bestemmingsplan toegevoegd.

Gelet op de hiervoor opgenomen jurisprudentie moet het bouwplan voorzien in zijn eigen parkeerbehoefte en hierop mag de parkeerbehoefte van de vorige situatie (in dit geval de snackbar) in mindering worden gebracht, zodat uitsluitend de toename ten opzichte van de oude situatie gerealiseerd behoeft te worden of beschikbaar dient te zijn. Het parkeerterrein aan de [locatie 2] ligt aan de rand van het centrum van [plaats] . Door activiteiten rond het parkeerterrein (zoals kerkdiensten) kan er op sommige momenten sprake zijn van een tekort. Dat kan echter niet aan vergunninghouder worden tegengeworpen.

Uit paragraaf 3.1 van de nota volgt dat in de oude situatie van een cafetaria (uitgaande van detailhandel) met een bruto vloeroppervlak van 74 m2, in totaal 3 (2,59) parkeerplaatsen nodig zijn. (74% van 3,1 en 0,4). In de nieuwe situatie van een coffeeshop (detailhandel) met een bruto vloeroppervlak van 60 m2, zijn ook in totaal 3 (3,1) parkeerplaatsen nodig. (60% van 3,1 en 0,4 en daarnaast 1 parkeerplaats voor de woning)

Omdat in de nota niet is opgenomen hoe afronding van getallen plaatsvindt gaat de rechtbank uit van afronding bij 0,5 of meer naar boven en bij minder dan 0,5 naar beneden.

Dit betekent dat de parkeerbehoefte in zowel de oude als de nieuwe situatie 3 parkeerplaatsen betreft.

Uit de voorgaande berekening blijkt dat de parkeerbehoefte gelijk blijft ten opzichte van de oude situatie. Dat betekent dat het zo kan zijn dat het gebruik van de parkeerplaats intensiever is geworden maar dat dit voor deze omgevingsvergunning niet uitmaakt omdat de parkeerbehoefte daardoor niet wijzigt. De beroepsgrond slaagt niet.

Is sprake van overschrijding van de redelijke termijn?

6. Eisers [eiser 1] en [eiser 2] en [eiser 3] hebben verzocht om toekenning van schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn.

Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1297 (Voetnoot 9) kan in deze procedure worden volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden met acht maanden. Het gaat in deze uitspraak weliswaar niet om de gedoogverklaring en exploitatievergunning voor de coffeeshop waar het in de andere uitspraken van vandaag over gaat, maar het onderwerp van deze procedure staat niet in een zo ver verwijderd verband tot die procedure dat aannemelijk is dat door deze procedure extra spanning en frustratie bij eisers is veroorzaakt. Alle zaken gaan immers over hetzelfde onderwerp, namelijk het mogelijk maken van de vestiging van coffeeshop [derde-partij] aan de [locatie 1] . De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn dan ook af, omdat die schadevergoeding al is toegekend in die andere zaken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Eisers krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten. De schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt aan eisers toegekend in de andere uitspraken van vandaag over de exploitatievergunning van de coffeeshop.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.

Uitgesproken in het openbaar op

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoot

Voetnoot 1

Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in samenhang met artikel 4, negende lid van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

Voetnoot 2

Zie de beleidsregel van 8 juli 2014 (Staatscourant 2014, nr. 20210).

Voetnoot 3

Zie artikel 2.16, derde lid, van het procesreglement bestuursrecht rechtbanken.

Voetnoot 4

Zie artikel 5.1 van de planvoorschriften.

Voetnoot 5

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2307.

Voetnoot 6

(Geen Affichering, Harddrugs, Overlast, Jongeren beneden 18 jaar, verkoop van meer dan 5 Gram en geen niet-Ingezetenen).

Voetnoot 7

ECLI:NL:RVS:2021:865.

Voetnoot 8

ECLI:NL:RVS:2017:3449.

Voetnoot 9

Overweging 16 en verder.