Rechtbank Gelderland, voorlopige voorziening bestuursprocesrecht

ECLI:NL:RBGEL:2025:3843

Op 16 May 2025 heeft de Rechtbank Gelderland een voorlopige voorziening procedure behandeld op het gebied van bestuursprocesrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 25/2038, 25/2061, 25/2089 & 25/2093, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBGEL:2025:3843. De plaats van zitting was Arnhem.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
25/2038, 25/2061, 25/2089 & 25/2093
Datum uitspraak:
16 May 2025
Datum publicatie:
16 May 2025

Indicatie

De voorzieningenrechter oordeelt dat de bezwaren van de dierenorganisaties tegen de door de provincie Gelderland afgegeven vergunning om één specifieke wolf te doden geen redelijke kans van slagen hebben. Volgens de voorzieningenrechter heeft de provincie voldoende aannemelijk gemaakt welke wolf op Nationaal Park De Hoge Veluwe voor problemen zorgt en dat het noodzakelijk is om deze (probleem)wolf af te schieten vanwege de openbare veiligheid. Volgens de voorzieningenrechter zijn er ook geen minder verstrekkende alternatieven om toekomstige veiligheidsincidenten met deze wolf te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummers: ARN 25/2038, 25/2061, 25/2089 & 25/2093

uitspraak van de voorzieningenrechter van in de zaak tussen [verzoekster 1] , uit [plaats 1] , verzoekster 1

(gemachtigde: mr. B.N. Kloostra);

[verzoekster 2] , uit ’ [plaats 2] , verzoekster 2

(gemachtigde: mr. C.M. van der Ven)

[verzoekster 3] , uit [plaats 1] , verzoekster 3

[verzoekster 4] , uit [plaats 3] , verzoekster 4, hierna gezamenlijk te noemen: verzoeksters

en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, het college

(gemachtigden: mr. J.S. Kramer en mr. S.J. van Winzum).

Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:

[derde-partij 1] uit [plaats 4] , vergunninghoudster en;

[derde-partij 2] uit [plaats 5] , derde-partij (gemachtigde: mr. C.L. Hennink en mr. M.J.E. Boudesteijn).

1. Deze uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening gaat over een door het college aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning voor het doden van één specifieke (probleem)wolf die zich op het Nationaal Park de Hoge Veluwe begeeft. Het college heeft deze omgevingsvergunning verleend, omdat de betreffende wolf op 13 april 2025 een hardloopster heeft aangevallen en gebeten en onderzoek uitwees dat deze wolf bij meerdere zogenoemde wolf-mens incidenten betrokken zou zijn geweest. Verzoeksters willen voorkomen dat de wolf wordt afgeschoten voordat het college op hun bezwaren heeft beslist.

1.1.

De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak de verzoeken af. De voorzieningenrechter is namelijk van oordeel dat de bezwaren van verzoeksters geen redelijke kans van slagen hebben. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de betreffende (probleem)wolf individueel te identificeren is en dat er een noodzaak bestaat om tot afschot over te gaan vanwege de openbare veiligheid. Ook is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen minder verstrekkende alternatieven bestaan ter voorkoming van toekomstige incidenten die de openbare veiligheid raken. Verzoeksters hebben in bezwaar wel terecht aangevoerd dat het college in de omgevingsvergunning ten onrechte heeft overwogen dat de staat van instandhouding van de wolf in Nederland gunstig is. De voorzieningenrechter ziet daarin geen aanleiding om een voorlopige voorziening treffen. De voorzieningenrechter is namelijk van oordeel dat het college, ondanks de ongunstige staat van instandhouding van de wolf in Nederland, toch de omgevingsvergunning mocht verlenen. Het college moet dit wel beter gaan motiveren in de nog te nemen beslissing op bezwaar.

1.2.

Dit oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

Procesverloop

2. Op 1 mei 2025 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend bij het college voor een omgevingsvergunning voor het doden van een specifieke wolf op het Nationaal Park de Hoge Veluwe. Bij besluit van 6 mei 2025 heeft het college de omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit verleend.

2.1.

Verzoeksters hebben bij het college bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Daarnaast verzoeken zij de voorzieningenrechter om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de wolf niet gedood mag worden vóórdat het college op hun bezwaren heeft beslist.

2.2.

De voorzieningenrechter heeft aanleiding gezien om de verzoeken om een voorlopige voorziening snel op zitting te behandelen, omdat de omgevingsvergunning op 10 mei 2025 al in werking trad. De zitting vond daarom plaats op 9 mei 2025. Het college heeft op zitting toegezegd om niet tot afschot van de wolf over te gaan vóórdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan in deze zaak.

2.3.

Aan de zitting bij de voorzieningenrechter hebben namens verzoekster 1 [persoon A] en de gemachtigde deelgenomen. Namens verzoekster 2 zijn [persoon B] en de gemachtigde verschenen. Het college heeft zich op zitting laten vertegenwoordigen door [persoon C] , [persoon D] , [persoon E] , gedeputeerde [persoon F] en de gemachtigden. [persoon G] en [persoon H] hebben namens vergunninghoudster deelgenomen aan de zitting. Namens de derde-partij zijn [persoon I] , [persoon J] en de gemachtigden verschenen. Verzoekster 3 heeft zich afgemeld voor de zitting. Verzoekster 4 is niet verschenen.

2.4.

De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het college in de gelegenheid te stellen om een nader rapport aan te leveren. De voorzieningenrechter heeft het college – kort samengevat – gevraagd om toe te lichten hoe de specifieke wolf kan worden geïdentificeerd, wat de rol van de betreffende wolf in de roedel is en meer specifiek waarom de wolf de vaderwolf niet is. Het college heeft dit rapport op 13 mei 2025 aangeleverd. Verzoekster 1, verzoekster 2 en verzoekster 3 hebben op 14 mei 2025 schriftelijk gereageerd op het nadere rapport van het college. Partijen hebben afgezien van een tweede zitting en de voorzieningenrechter heeft het onderzoek daarom op 15 mei 2025 gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter gaat hierna eerst in op de totstandkoming van het bestreden besluit. Daarna zal het wettelijk kader uiteengezet worden. Vervolgens vindt de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken om een voorlopige voorziening plaats.

Totstandkoming van het bestreden besluit

4. Sinds medio maart komen er meldingen binnen over een wolf die actief mensen benadert en ander afwijkend gedrag vertoont. Deze meldingen hebben volgens het college betrekking op één specifieke wolf die zich op het Nationaal Park de Hoge Veluwe bevindt. Op 13 april 2025 heeft (volgens het college) dezelfde wolf een hardloopster aangevallen en gebeten. Zij is daarbij gewond geraakt. Ook na dit incident is dit afwijkende gedrag nog meermaals waargenomen en vastgelegd op beeld, aldus het college.

5. Het college heeft een genetische deskundigenbeoordeling laten verrichten naar aanleiding van het bijtincident, om vast te kunnen stellen dat het om een bijtincident gaat waarbij een wolf (en niet bijvoorbeeld een hond) betrokken was. De resultaten daarvan zijn neergelegd in de rapportage ‘Genetische detectie van een bijtincident van wolf of hond, 13 april 2025’. Conclusie van dat rapport is dat het om een wolf gaat.

6. Naar aanleiding van de onder 4 genoemde incidenten en meldingen heeft het college tevens advies gevraagd aan een tweetal deskundigen op het gebied van de wolf. [Deskundige 1] heeft op 27 april 2025 advies uitgebracht, wat is vastgelegd in de rapportage met de titel ‘Deskundigenbeoordeling van een interactie tussen een wolf en mensen, met een bijtincident op 13 april 2025 in het Nationaal Park de Hoge Veluwe’. [Deskundige 2] heeft op 5 mei 2025 een tweede advies uitbracht, dat betrekking heeft op de (technische) uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning getiteld ‘Advies calamiteitendeskundige (SWN, d.d. 5 mei 2025)’.

7. Naar aanleiding van deze adviezen en in overleg met de provincie en betrokken gemeenten heeft vergunninghoudster op 1 mei 2025 een aanvraag ingediend voor het doden van de betreffende wolf binnen de begrenzingen van het Nationaal Park de Hoge Veluwe. Bij besluit van 6 mei 2025 heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit verleend voor het doden van de wolf. Aan de omgevingsvergunning is een aantal voorschriften verbonden. Zo geldt de omgevingsvergunning enkel binnen de begrenzing van het Nationaal Park de Hoge Veluwe en is de vergunning slechts van toepassing op één wolf (de (probleem)wolf met beschreven herkenbare uiterlijke kenmerken zoals omschreven in het rapport van de wolvendeskundige van het college).

Wettelijk kader

8. Onder een flora- en fauna-activiteit wordt een activiteit verstaan met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten. (Voetnoot 1) In artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de Omgevingswet is bepaald dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.

9. Uit artikel 11.46, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit activiteit leefomgeving (Bal), een algemene maatregel van bestuur, volgt dat het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten geldt voor (onder meer) het opzettelijk verstoren van dieren genoemd onder bijlage IV, onder a, bij de Habitatrichtlijn. De wolf staat op bijlage IV, onderdeel a, van de Habitatrichtlijn (Voetnoot 2) en voor het verstoren (in dit geval het doden) van de wolf is dus een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit vereist.

10. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan beoordelingsregels. Deze beoordelingsregels vormen het toetsingskader dat geldt wanneer het college de aanvraag van de omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit beoordeelt. Uit artikel 8:74k, eerste lid, van het Bkl volgt dat het college de omgevingsvergunning alleen verleent als:

er geen andere bevredigende oplossing voor het verrichten van de activiteit bestaat;

de activiteit nodig is:

(…)

3° in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;

(…)

de activiteit geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.

Inhoudelijke beoordeling van de verzoeken om een voorlopige voorziening

11. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of de bezwaren van verzoeksters een redelijke kans van slagen hebben. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Of de bezwaren een redelijke kans van slagen hebben, beantwoordt zij aan de hand van de bezwaargronden van verzoeksters. De voorzieningenrechter merkt daar nog bij op dat zij niet zal ingaan op de bezwaargronden van verzoekster 4. Verzoekster 4 is naar het oordeel van de voorzieningenrechter namelijk geen belanghebbende bij de verleende omgevingsvergunning, omdat zij op persoonlijke titel een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend terwijl zij hemelsbreed op meer dan 80 kilometer van Nationaal Park de Hoge Veluwe woont. Zij heeft daarom geen voldoende eigen en persoonlijk belang en ondervindt geen rechtstreeks feitelijke gevolgen van het bestreden besluit. Haar bezwaar heeft reeds om die reden geen redelijke kans van slagen, omdat de voorzieningenrechter het aannemelijk acht daar het college haar bezwaar niet-ontvankelijk zal verklaren. Waar de voorzieningenrechter hieronder over verzoeksters spreekt, worden dus enkel verzoeksters 1, 2 en 3 bedoeld.

11.1.

De bezwaarschriften van verzoeksters bestaan, kort samengevat en zakelijk weergegeven, uit drie gronden. De eerste bezwaargrond houdt verband met de vraag of voldoende is aangetoond dat afschot van de wolf nodig is ter bescherming van de openbare veiligheid. Bij de beantwoording van die vraag zal ook aan de orde komen of voldoende vaststaat dat de wolf waarvoor de vergunning is verleend individueel identificeerbaar is, dat de incidenten betrekking hebben op één en dezelfde wolf en zo ja of voldoende vaststaat dat de betreffende wolf afwijkend gedrag vertoont. De tweede bezwaargrond gaat over de vraag of er geen andere bevredigende oplossingen zijn voor het verrichten van de activiteit. Als er meerdere opties zijn om het beoogde doel te bereiken, moet het college namelijk kiezen voor de maatregel die voor de wolf het minst belastend is. De derde bezwaargrond gaat over de vraag of het college voldoende heeft aangetoond dat afschot van de (probleem)wolf geen negatief effect heeft op de staat van instandhouding van de wolf. De voorzieningenrechter zal deze gronden hierna achtereenvolgens bespreken.

Is het doden van de wolf nodig in het belang van de openbare veiligheid?

12. Verzoeksters wijzen er allereerst op dat de wolf niet dan wel onvoldoende individueel te identificeren is. Daarmee samenhangend voeren zij aan dat onvoldoende duidelijk is of de wolf die betrokken was bij het bijtincident ook betrokken was bij de andere wolf-mens incidenten. Verzoeksters stellen verder dat de wolf tijdens het bijtincident geen afwijkend gedrag vertoonde. Kort samengevat voeren zij daartoe aan dat wolven van nature getriggerd worden door rennen en dat het bijtincident het gevolg was van natuurlijk (jacht)instinct. Ook lijkt het gedrag, als dat al als afwijkend beschouwd kan worden, het gevolg te zijn van menselijk handelen en de recreatiedrukte op het park. Tevens voeren verzoeksters aan dat niet is uitgesloten dat het mogelijk om defensief gedrag van een vaderwolf gaat ter verdediging van een voortplantingslocatie. Concluderend menen verzoeksters dat daarmee onvoldoende is vast komen te staan dat het noodzakelijk is om tot het doden van de wolf over te gaan gelet op het belang van de openbare veiligheid.

Is voldoende aannemelijk dat de wolf individueel identificeerbaar is?

13. Volgens vergunningvoorschrift 4 heeft de omgevingsvergunning alleen betrekking op één wolf (de probleemwolf met beschreven herkenbare uiterlijke kenmerken zoals omschreven in het rapport van de wolvendeskundige van het college). Verzoeksters betogen dat de wolf niet individueel te identificeren is en dus onvoldoende van de overige roedelleden te onderscheiden is.

13.1.

Vóórdat de voorzieningenrechter over kan gaan tot de beoordeling van de vraag of afschot van de (probleem)wolf nodig is, moet de voorzieningenrechter eerst vaststellen of de betreffende wolf voldoende individueel te identificeren is. Los van het feit dat de vergunning anders niet uitvoerbaar zou zijn, moet ook in het kader van de noodzaak voldoende komen vast te staan om welke wolf het gaat. De voorzieningenrechter moet immers kunnen beoordelen of het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een wolf betrokken was bij één of meerdere incidenten (waaronder het bijtincident) en ook dat dit de wolf is waarvoor nu de omgevingsvergunning wordt verleend.

13.2.

Tussen partijen is niet in geschil en ook de voorzieningenrechter is van oordeel dat een wolf betrokken was bij het bijtincident op 13 april 2025. Dit volgt expliciet uit de rapportage ‘Genetische detectie van een bijtincident van wolf of hond, 13 april 2025’. Tussen partijen is wel in geschil welke wolf bij dit bijtincident en de overige incidenten betrokken was en of dit steeds dezelfde wolf is. De vraag die daarbij speelt is of aan de hand van uiterlijke kenmerken en gedrag de (probleem)wolf van overige roedelleden onderscheiden kan worden en of de wolf dus voldoende individueel identificeerbaar is.

13.3.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de (probleem)wolf op basis van uiterlijke kenmerken te onderscheiden is van de overige roedelleden. Dat legt zij hieronder uit.

13.4.

In het advies van [Deskundige 1] van 27 april 2025 staat beschreven dat de betreffende wolf te identificeren is op basis van een aantal in het rapport beschreven lichamelijke kenmerken, zoals de forse bouw van de wolf, de onderscheidende kernmerken in de vacht (het meest onderscheidende kenmerk betreft een zogenoemde ‘halsband’ met dubbele lijnen rond de borst) en de algehele vachttekening van het dier, die opvallend contrastrijk is in vergelijking met die van zijn vier roedelgenoten. In het nadere rapport van 13 mei 2025 van [Deskundige 1] (Voetnoot 3) is daarnaast inzichtelijk gemaakt, ook aan de hand van foto’s, hoe de (probleem)wolf aan de hand van uiterlijke kenmerken is te onderscheiden van zijn vader (en ook van zijn broers). In het rapport van 13 mei 2025 staan nog een aantal aanvullende uiterlijke kenmerken beschreven aan de hand waarvan de (probleem)wolf is te onderscheiden van zijn vader, zoals de uitgesproken zadelvlek en de aanwezigheid en vorm van de wangvlekken.

13.5.

De voorzieningenrechter heeft wat betreft de individuele identificeerbaarheid geen aanleiding om aan te nemen dat de rapporten van [Deskundige 1] op dit punt onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, nu de redeneringen begrijpelijk en te volgen zijn (en ook te controleren aan de hand van de foto’s) en de getrokken conclusies daarop aansluiten.

13.6.

Verzoekster 1 heeft de rapporten van [Deskundige 1] op dit punt geprobeerd te bestrijden met tegenrapporten van [Deskundige 3] (een wolvenecoloog) van 8 mei 2025 en 13 mei 2025. Ook verzoekster 3 heeft een tegenrapport aangeleverd. Dat rapport is op 14 mei 2025 opgesteld door [Deskundige 4] (wolvenexpert, voorheen [Deskundige 4] ). Namens verzoekster 2 heeft [Deskundige 5] (adviseur bij verzoekster 2) schriftelijk gereageerd op 14 mei 2025. [Deskundige 3] , [Deskundige 4] en [Deskundige 5] voeren op dit punt, zakelijk weergegeven, aan dat wolven visueel moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn, zeker als het nestgenoten betreft. Van [Deskundige 4] verwijst ter onderbouwing van dit standpunt nog naar beelden van de in provincie Utrecht opererende wolf “Bram”, die laten zien dat uiterlijke kenmerken door lichtval, houding of weersomstandigheden een behoorlijke variatie vertonen. Ook [Deskundige 5] merkt op dat op basis van uiterlijke kenmerken veel fouten worden gemaakt en dat dit eerder al is gebleken in Utrecht bij wolf Bram. Hij wijst verder op de meest recente voortgangsrapportage van BIJ12, waaruit blijkt dat niet duidelijk is of de vaderwolf nog in het park aanwezig is.

13.7.

De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de tegenrapporten van [Deskundige 3] , [Deskundige 4] en [Deskundige 5] de conclusies van [Deskundige 1] onvoldoende onderuit halen. De voorzieningenrechter kent dus meer waarde toe aan de rapporten van [Deskundige 1] , met name vanwege het feit dat de beschreven uiterlijke kenmerken op de foto’s in de rapporten zichtbaar zijn. De vergelijking met wolf Bram kan de voorzieningenrechter niet maken, omdat zij de zaak Bram op dit punt onvoldoende kent. Daarbij zijn de foto’s ook niet toegelicht en kan ook niet worden nagegaan of de bijgevoegde foto’s (waaruit zou blijken dat wolf Bram niet op uiterlijke kenmerken te onderscheiden is) allemaal van wolf Bram zijn. Het college heeft hierop ook niet kunnen reageren. Daarnaast zou de conclusie dat wolf Bram niet op uiterlijke kenmerken te onderscheiden is, wat daar ook van zij, niet per definitie betekenen dat dit ook voor de (probleem)wolf in deze zaak geldt. Ten aanzien van de meest recente voortgangsrapportage van BIJ12 merkt de voorzieningenrechter nog op dat de verwantschap tussen de vaderwolf en de wolf die betrokken was bij het bijtincident van 13 april 2025 uit de genetische verwantschapsanalyse blijkt. De verwijzing naar een verouderde tabel doet daar niet aan af.

Bestaat er een noodzaak om tot afschot van de (probleem)wolf over te gaan?

14. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er ook een noodzaak bestaat om tot afschot van de (probleem)wolf over te gaan. Dat licht zij hieronder toe.

14.1.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat het voldoende aannemelijk is dat de wolf, waar de omgevingsvergunning voor verleend is, betrokken was bij het bijtincident op 13 april 2025 en ook kort daarna bij meerdere wolf-mens incidenten betrokken was. De genetische verwantschapsanalyse toont aan dat de (probleem)wolf onderdeel uitmaakt van de roedel op de Hoge Veluwe, en dat hij een nakomeling is van de vaderwolf van deze roedel. Zoals reeds overwogen is het aannemelijk dat de (probleem)wolf op uiterlijke kenmerken te onderscheiden van de rest van de roedelleden. Er bevindt zich daarnaast een foto in het rapport van [Deskundige 1] van 27 april 2025 van de (probleem)wolf. Deze foto is gemaakt door de gebeten vrouw direct na het bijtincident. Op deze foto zijn (ondanks de slechte kwaliteit van de foto) bepaalde onderscheidende uiterlijke kenmerken van de betreffende wolf waar te nemen (zoals de halsband en onderscheidende vachtkenmerken).

14.2.

Ook op de overige foto’s die zijn gemaakt bij de andere wolf-mens incidenten zijn steeds bepaalde onderscheidende kenmerken waar te nemen. De voorzieningenrechter kan het college volgen in zijn stelling dat het aannemelijk is dat steeds dezelfde wolf betrokken was bij de andere wolf-mens incidenten. De incidenten vonden namelijk plaats binnen een kort tijdsbestek (in enkele dagen in de maand april) en op een qua omvang beperkte locatie. Het ligt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor de hand dat andere wolven van de roedel in diezelfde periode en op diezelfde plek hetzelfde gedrag zouden vertonen.

14.3.

De voorzieningenrechter is daarnaast van oordeel dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de betreffende wolf afwijkend gedrag vertoont. Dat geldt in ieder geval tijdens het bijtincident op 13 april 2025. Uit de interviews die zijn afgenomen met een aantal getuigen en de hardloopster blijkt dat de hardloopster, nadat zij de wolf had waargenomen, gestopt is met rennen en de wolf desondanks tot aanval is overgegaan en haar heeft gebeten. Verzoeksters hebben er terecht op gewezen dat er een jachtinstinct getriggerd zou kunnen zijn bij de wolf bij het incident op 13 april 2025 omdat de vrouw wegrende. Dit erkent de deskundige van het college ook. Dit verklaart echter niet waarom de wolf - toen de vrouw eenmaal gestopt was met rennen en stil stond - alsnog tot aanval overging. Op zitting heeft de wolvendeskundige van het college daarover toegelicht dat het afwijkend gedrag met name hierin is gelegen. Natuurlijk gedrag was geweest dat de wolf was weggerend toen de hardloopster stil stond. Wolven zijn namelijk mensenschuw. De voorzieningenrechter acht de conclusie van het college dat dit afwijkend gedrag betreft voldoende begrijpelijk. De stelling van verzoeksters dat dit afwijkende gedrag veroorzaakt wordt door recreatieve druk maakt, wat daar ook van zij, niet dat het geen afwijkend gedrag is.

14.4.

Verzoeksters hebben daar nog tegen in gebracht dat het mogelijk om defensief gedrag zou gaan ter bescherming van een kraamlocatie, maar ook dat volgt de voorzieningenrechter niet. Zoals onder 13.4 is overwogen, is voldoende vast komen te staan dat de (probleem)wolf niet de vaderwolf is. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat niet de (probleem)wolf maar de vaderwolf op dit moment betrokken is bij voortplanting. Dat blijkt uit de foto’s in het rapport van [Deskundige 1] en de duiding daarvan door de wolvendeskundige van het college. Daarbij blijkt uit de plattegrond in het rapport dat de locaties waarop wolf-mens incidenten plaatsvonden op grote afstand liggen van de vermoedelijke kraamlocatie. Dat deze kraamlocatie niet met zekerheid precies te duiden is, maakt dat niet anders, nu niet aannemelijk is dat de (probleem)wolf een kraamlocatie zou beschermen (terwijl hij niet de vaderwolf is). Ook de stelling van verzoeksters dat de wolf geen afwijkend gedrag vertoonde omdat hij (mogelijk) prooien beschermde, volgt de voorzieningenrechter niet. Het is namelijk niet aannemelijk geworden dat ter plaatse prooien aanwezig waren. Dit blijkt niet uit interviews met de hardloopster en andere getuigen. Daarnaast heeft [Deskundige 6] , toezichthouder op Nationaal Park de Hoge Veluwe, ter zitting toegelicht dat hij twee dagen later ter plaatse nog heeft gezocht naar resten van prooien. Die zijn niet aangetroffen.

14.5.

De voorzieningenrechter merkt nog op dat zij niet op voorhand volledig overtuigd is dat de wolf ook afwijkend gedrag vertoonde bij de andere beschreven wolf-mens incidenten. Daarvoor zijn de beschrijvingen in de rapportage te beperkt. De voorzieningenrechter acht echter wel voldoende aannemelijk dat de wolf op die momenten niet-schuw gedrag vertoonde. Dit blijkt uit diverse foto’s die mensen in april 2025 op zeer korte afstand van de (probleem)wolf hebben genomen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bijtincident van 13 april 2025, waarbij de voorzieningenrechter het met het college aannemelijk acht dat de wolf afwijkend gedrag vertoonde, in combinatie met de wolf-mens incidenten in de dagen erna waarbij de wolf niet-schuw gedrag richting mensen vertoonde, voldoende noodzaak oplevert om in te grijpen in het kader van de openbare veiligheid. Voorkomen moet immers worden dat zich in de toekomst andere bijtincidenten zullen voordoen als gevolg van het afwijkende gedrag van de wolf. Dat er maar één bijtincident heeft plaatsgevonden, maakt niet dat er daarom geen noodzaak bestaat. Een andere uitleg zou ook met zich mee kunnen brengen dat er pas een noodzaak bestaat om in te grijpen in het kader van de openbare veiligheid als er meerdere bijtincidenten hebben plaatsgevonden (waarbij is vastgesteld dat het steeds om afwijkend gedrag van de wolf gaat). Een dergelijke uitleg acht de voorzieningenrechter onwenselijk nu ook juist een groot belang is gelegen in het voorkomen van een tweede bijtincident.

Conclusie over de noodzaak

14.6.

De voorzieningenrechter komt samenvattend tot de conclusie dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de betreffende (probleem)wolf individueel te identificeren is en dat de betreffende (probleem)wolf in ieder geval tijdens het bijtincident op 13 april 2025 afwijkend gedrag vertoonde. Daarnaast is het aannemelijk dat deze (probleem)wolf ook op andere momenten niet-schuw gedrag vertoonde richting mensen. Gelet daarop bestaat er een noodzaak om in te grijpen vanwege de openbare veiligheid.

14.7.

De voorzieningenrechter wenst nog te benadrukken dat het voorgaande niet met zich meebrengt dat als een wolf een keer een mens heeft gebeten dit per definitie betekent dat er een noodzaak bestaat om tot afschot van de wolf over te gaan vanwege de openbare veiligheid. Dat hangt steeds af van de specifieke situatie en context, waarbij in elk geval voldoende aannemelijk moet zijn dat het gedrag van een wolf (ook bij een bijtincident) als afwijkend gedrag getypeerd kan worden. In deze zaak speelt ook mee dat aannemelijk is dat de (probleem) wolf op meerdere andere momenten niet-schuw gedrag richting mensen heeft vertoond.

Zijn er andere (minder verstrekkende) oplossingen voorhanden dan het doden van de wolf?

15. Verzoeksters voeren aan dat er vele andere oplossingen zijn, zoals goede monitoring van de wolf, het tijdelijk (geheel of gedeeltelijk) sluiten van het park, meer toezicht en handhaving op de paden, een verbod om te voeren, het verjagen van de wolf of aversieve conditionering (zoals paintballen). Het doden van de wolf is dus een te vergaand middel, aldus verzoeksters.

15.1.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vergunning alleen verleend kan worden als er geen andere bevredigende en minder vergaande oplossing (dan afschot van de wolf) bestaat om hetzelfde doel te kunnen bereiken. Het doel van het verlenen van de omgevingsvergunning is er volgens het college in gelegen om de openbare veiligheid te beschermen en meer in het bijzonder om in de toekomst bijtincidenten te voorkomen met de (probleem)wolf.

15.2.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen andere bevredigende en minder vergaande oplossingen voorhanden zijn om hetzelfde doel te bereiken. Dat licht de voorzieningenrechter hieronder toe.

Geheel of gedeeltelijk sluiten van het park en aversieve conditionering (zoals paintballen)

16. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het voor onbepaalde tijd sluiten van (delen van) het park geen reëel alternatief is, nu dat te verstrekkend is voor het beschermen van één (probleem)wolf. Het tijdelijk sluiten van (gedeelten van) het park is ook geen gelijkwaardig alternatief, omdat de wolven zich binnen een groot gebied van het park begeven en onvoldoende duidelijk is of het tijdelijk sluiten effect heeft op het afwijkend gedrag. Er is namelijk pas vast te stellen of het gedrag van de wolf is veranderd als het park weer opengaat. Daarom kan niet gezegd worden dat sprake is van een gelijkwaardig alternatief. Daarnaast is van belang dat wanneer het gedrag niet veranderd is, dit pas zichtbaar wordt bij een volgend bijtincident. De voorzieningenrechter begrijpt dat het college dit risico niet wil nemen.

16.1.

Hetzelfde geldt in zoverre voor aversieve conditionering, zoals paintballen. In het rapport van [Deskundige 1] van 27 april 2025 staat beschreven dat dit in een vroeg stadium van habituering nog een reële alternatieve optie was geweest, maar dat dit dan al veel eerder ingezet had moeten worden. Het afwijkend gedrag is dusdanig vergevorderd en de wolf bevindt zich in een recreatieve omgeving waarbij meer wolf-mens interacties onvermijdelijk zijn, waardoor het niet aannemelijk is dat aversieve conditionering nog effectief is. Op zitting heeft de wolvendeskundige van het college daarover toegelicht dat hij niet geheel kan uitsluiten dat paintballen nog een positief effect zou kunnen hebben op het afwijkende gedrag van de wolf, omdat daar simpelweg nooit onderzoek naar is gedaan. Uit Amerikaanse data blijkt wel dat het zou kunnen werken, maar de wolvendeskundige van het college heeft daar desgevraagd over opgemerkt dat het bij dat onderzoek niet om wolven ging die betrokken waren bij bijtincidenten (en dus verdergaand afwijkend gedrag vertoonden dan enkel niet-schuw gedrag). De voorzieningenrechter kan daarom niet met zekerheid vaststellen dat aversieve conditionering nog een geschikt alternatief is. Net als bij het tijdelijk sluiten van het park, blijkt ook bij paintballen pas of dit nog effect heeft door het te proberen. De kans dat het niet werkt is reëel en dit blijkt pas als het opnieuw mis zou gaan, waarbij niet is uitgesloten dat de gevolgen van een volgend bijtincident verder zouden strekken. De voorzieningenrechter begrijpt dat het college het belang van de openbare veiligheid zwaarder laat wegen dan de inzet van paintball of andere impactvolle projectielen, zonder dat wetenschappelijk vaststaat dat dit een effectief en geschikt alternatief is.

Monitoren en/of verjagen van de wolf

17. Ten aanzien van de stelling dat monitoren een geschikt alternatief is, merkt de voorzieningenrechter nog op dat hiermee het afwijkend gedrag van de wolf niet wordt weggenomen. Met monitoren kan slechts worden bereikt dat de wolf gevolgd kan worden tot het volgende incident, maar daarmee kan een incident niet voorkomen worden. Ook het verjagen is geen gelijkwaardig alternatief, omdat het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de (probleem)wolf zich niet gemakkelijk laat verjagen. Daarbij heeft verjagen maar een zeer tijdelijk effect en neemt dit bovendien het afwijkende gedrag niet weg.

Andere geopperde alternatieven

18. Verzoeksters hebben nog een heel aantal andere alternatieven aangedragen, zoals meer toezicht en handhaving op de paden in het park, een picknickverbod en een verbod om te voeren. Dit zijn algemene maatregelen die de derde-partij en het college inderdaad zouden kunnen nemen en deels ook al genomen hebben, maar dat zijn meer preventieve maatregelen. De voorzieningenrechter merkt op dat zij verzoeksters wel kan volgen in hun algemene stelling dat het probleemgedrag van wolven vaak het gevolg is van menselijk handelen waardoor een wolf minder schuw wordt. Het is dan ook begrijpelijk en terecht dat zij het college en de derde-partij oproepen meer preventieve maatregelen te nemen en ook hard op te treden tegen mensen die wolven voeren en lokken. Ook zou het wenselijk zijn als de derde-partij zou meewerken aan de landelijke monitoring van wolven door BIJ12, zodat de ontwikkeling van de populatie zo inzichtelijk mogelijk is en incidenten van individuele wolven beter in kaart gebracht kunnen worden. Dat kan voorkomen dat situaties als die op 13 april 2025 zich voordoen. Dat verandert de situatie van de (probleem)wolf in deze zaak op dit moment echter niet meer. De voorzieningenrechter volgt het college dat dergelijke preventieve maatregelen op dit moment geen oplossing meer zijn om het gevaar van de (probleem)wolf weg te nemen.

Doet de activiteit afbreuk aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan?

19. Verzoeksters wijzen erop dat de staat van instandhouding van de wolf in Nederland (maar ook breder in Centraal Europa) onveranderd niet gunstig is. Uit alle literatuur en jurisprudentie blijkt dit ook, aldus verzoeksters. Omdat de staat van instandhouding van de wolf niet gunstig is, is het niet toegestaan om de wolf te doden. Ook hebben verzoekster erop gewezen dat niet is uitgesloten dat de (probleem)wolf de vaderwolf in de roedel is. Het afschot van de (probleem)wolf heeft dan gevolgen voor de hele roedel.

19.1.

In de omgevingsvergunning heeft het college gesteld dat de staat van instandhouding van de wolf gunstig is. Op zitting heeft het college echter erkend dat de staat van instandhouding (juridisch gezien) niet gunstig is. In zoverre kleeft er een (motiverings)gebrek aan het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet echter geen reden om het bestreden besluit vanwege dit (motiverings)gebrek te schorsen. De voorzieningenrechter is namelijk van oordeel dat, ondanks de ongunstige staat van instandhouding voor de wolf, afschot in uitzonderlijke gevallen (en ook in dit geval) mogelijk is. Dit leidt de voorzieningenrechter af uit rechtspraak van het Hof van Justitie. (Voetnoot 4) Een andere uitleg zou er ook toe leiden dat in Nederland nooit tot afschot van een wolf overgegaan kan worden en dat de wolf absoluut beschermd is.

19.2.

Het college moet echter wel motiveren in de nog te nemen beslissing op bezwaar dat, ondanks de ongunstige staat van instandhouding van de wolf, het afschot van deze (probleem)wolf niet leidt tot verslechtering van de populatie of verhindert dat deze in een gunstige staat van instandhouding wordt hersteld. De voorzieningenrechter verwacht dat het college hiertoe in staat is, nu in het rapport van [Deskundige 1] van 27 april 2025 is geconcludeerd dat wolven die het leefgebied verlaten of in beperkte mate sterven (door verkeer, maar ook door het goed gewogen en individueel uitnemen van probleemdieren) op dit moment geen significante negatieve impact hebben op de omvang van de Nederlandse wolvenpopulatie, die zich nog binnen de grotere Noordwest-Europese wolvenpopulatie bevindt. Verder is van belang dat de wolvendeskundige van het college op zitting heeft erkend dat het uitnemen van een vaderwolf ook (negatieve) gevolgen zou hebben voor de roedel. Zoals hierboven is overwogen, acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat de (probleem)wolf op dit moment niet betrokken is bij voortplanting. Dit laatste hoeft dan ook niet nader gemotiveerd te worden door het college.

Conclusie en gevolgen

20. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af, omdat de bezwaren van verzoeksters geen redelijke kans van slagen hebben. Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier.

Uitgesproken in het openbaar op

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoot

Voetnoot 1

Dit volgt uit bijlage A behorend bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, waarin het begrip ‘flora- en fauna-activiteit is gedefinieerd.

Voetnoot 2

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

Voetnoot 3

Deskundigenbeoordeling van een interactie tussen een wolf en mensen, met een bijtincident op

13 april 2025 in Nationaal Park Hoge Veluwe. Aanvulling met nadere duiding daderwolf.

Voetnoot 4

HvJ EU 14 juni 2007, C-342/05, ECLI:EU:C:2007:341.