het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Culemborg
(gemachtigden: mr. H.I.M Dierkx en mr. E. Hilverdink).
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeksters tegen de aan hen opgelegde last onder bestuursdwang in verband met het in strijd met de woonbestemming houden en fokken van een groot aantal (ongeveer 125) honden op het perceel
[locatie]
in
[plaats]
(hierna: het perceel).
1.1.
Bij besluit van 29 juli 2024 heeft het college deze last onder bestuursdwang opgelegd. Het college is direct (dus eveneens op 29 juli 2024) overgegaan tot het toepassen van de bestuursdwang. Daarbij zijn ongeveer 125 honden aangetroffen die allemaal uit de woning zijn weggehaald. Verzoeksters hebben vijf honden mee kunnen nemen en de andere honden worden op dit moment voor de duur van 14 dagen opgevangen door de dierenbescherming. Na een periode van 14 dagen (die termijn loopt tot en met zondag 11 augustus 2024) zal de dierenbescherming de honden aanbieden voor herplaatsing.
1.2.
Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen de last onder bestuursdwang. Daarnaast hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zij hun honden weer terugkrijgen.
1.3.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 augustus 2024 op zitting behandeld. Namens verzoeksters heeft
[verzoekster 1]
deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich op zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft, beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de gronden van verzoeksters.
2.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Verzoeksters huurden een woning aan de
[locatie]
in
[plaats]
. Sinds maart 2024 hebben de politie en Kleurrijk Wonen (de woningcorporatie die de woning aan verzoeksters verhuurde) klachten van omwonenden ontvangen in verband met overlast door het houden van een groot aantal honden. Dit heeft geleid tot bezoeken door de woningcorporatie, de Dierenpolitie en de Landelijke Inspectiedienst. Kleurrijk Wonen heeft vervolgens melding gedaan bij het college. Op 3 en 18 juli 2024 heeft een toezichthouder van het college controles uitgevoerd. Op 23 juli 2024 is wederom een controle uitgevoerd. Met een machtiging tot binnentreden van de burgemeester hebben de toezichthouders zich toegang tot de woning verschaft. De bevindingen van deze controle zijn vastgelegd in het controlerapport van 25 juli 2024.
3.1.
In het controlerapport staat dat er ongeveer 70 honden in de woning verblijven (het exacte aantal was niet vast te stellen) en dat zij ongecontroleerd blaffen en hun behoeftes in huis doen. Buiten (voor de woning) is er volgens de toezichthouders al een sterke hondengeur te ruiken en in de woning ruikt het naar urine. Ook is vastgesteld dat sprake is van vochtplekken in de muren en schimmelvorming in de keuken.
3.2.
In het besluit van 29 juli 2024 heeft het college een last onder bestuursdwang opgelegd. Het college is van mening dat sprake is van een overtreding, omdat het houden van zo’n groot aantal honden niet verenigbaar is met de woonbestemming en dus in strijd is met het omgevingsplan. Voor dit strijdige gebruik heeft het college geen omgevingsvergunning verleend. Het college heeft geen termijn gegeven aan verzoeksters om zelf de overtreding te beëindigen, vanwege het ongezonde woon- en leefklimaat in de ernstig vervuilde woning (die in haar omvang een risico voor de gezondheid van verzoeksters en hun honden vormt) en vanwege de weigerachtige houding van verzoeksters om de overtreding zelf de beëindigen. Het college is op 29 juli 2024 dus direct zelf overgaan met het beëindigen van de overtreding door het meevoeren en in bewaring nemen van de om en nabij 120 honden. Verzoeksters hebben vijf honden mogen houden. Dit is volgens het college namelijk het aantal honden dat hobbymatig gehouden mag worden op het perceel.
Wettelijk kader
4. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. Op het perceel waar verzoeksters woonden, was vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan ‘Voorkoop’ van kracht. Dat bestemmingsplan maakt dus onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Culemborg. Volgens het bestemmingsplan ‘Voorkoop’ geldt op het perceel de enkelbestemming ‘Wonen’.
4.1.
Een activiteit die in strijd is met het (tijdelijk deel van) het omgevingsplan wordt een omgevingsplanactiviteit genoemd. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.
Is sprake van een overtreding?
5. Verzoeksters betwisten dat sprake is van een overtreding.. Verzoeksters wijzen erop dat zij geen bedrijf zijn en ook niet bedrijfsmatig handelen en dat daarom geen sprake is van strijd met de woonbestemming.
5.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het perceel de bestemming “Wonen” heeft. In artikel 17 van het bestemmingsplan ‘Voorkoop’ is bepaald dat de voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor woondoeleinden. Het begrip woondoeleinden is niet gedefinieerd in de planregels. Uit vaste rechtspraak blijkt echter dat voor de vraag of het houden en het fokken van honden in strijd met die bestemming is, moet worden gekeken naar de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is, dat deze planologisch gezien niet meer met de woonfunctie valt te rijmen.
5.2.
De woning op het perceel is een rijtjeswoning van een doorsnee grootte met een achtertuin, binnen de bebouwde kom van
[plaats]
. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het houden van ongeveer 125 honden in een rijtjeswoning absoluut niet valt te rijmen met wat planologisch gezien als wonen valt aan te merken. Het houden van een dergelijk groot aantal honden heeft ook tot gevolg dat er behoorlijke overlast wordt ondervonden door omwonenden. Dat blijkt ook uit het controlerapport van de toezichthouder, waarin staat dat sprake is van geluids- en geuroverlast (nu de honden binnenshuis hun behoeftes doen en hard en ongecontroleerd blaffen). Daar komt bij dat de woning (mede omdat er zoveel honden aanwezig waren) ondertussen zwaar vervuild is geraakt, wat naar het oordeel van de voorzieningenrechter bevestigt dat een dergelijk groot aantal honden niet passend is in een doorsnee rijtjeswoning. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat sprake is van een overtreding.
Beginselplicht tot handhaving
6. Nu vaststaat dat sprake is van een overtreding, is het college bevoegd om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van de honden in de woning op het perceel. In de regel zal het college van die handhavende bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als handhavend optreden onevenredig (niet redelijk) is.
Is handhavend optreden onevenredig?
7. Verzoeksters wijzen op een brief van 18 juni 2024 die zij hebben gekregen van Kleurrijk Wonen. Daarin staat een gedragsaanwijzing, die inhoudt dat verzoeksters uiterlijk binnen drie maanden het aantal honden moet verminderen tot maximaal twee. Dat betekent dat verzoeksters (in samenspraak met de woningcorporatie) hebben afgesproken in de loop van september de honden elders onder te zullen brengen. De voorzieningenrechter begrijpt deze grond zo dat verzoeksters menen dat het niet redelijk (evenredig) is dat de honden nu door het college zijn ingenomen. Ook stellen verzoeksters dat zij leven voor de hondjes en dat de inbeslagname hun leven kapot heeft gemaakt en dat ze onuitsprekelijk verdrietig zijn. De gevolgen voor verzoeksters zijn dus groot.
7.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluit om de honden uit de woning in bewaring te nemen en te laten herplaatsen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
7.2.
Dat verzoeksters met Kleurrijk Wonen zouden hebben afgesproken dat zij het aantal honden uiterlijk 18 september 2024 zouden terugbrengen naar twee of drie, betekent niet dat het college hen meer tijd had moeten gunnen. Een dergelijke afspraak is een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen huurder en verhuurder. Het college is niet gebonden aan een dergelijke afspraak.
7.3.
Daarnaast heeft het college op 29 juli 2024 kunnen optreden, omdat de situatie in de woning niet langer houdbaar was. Daar neemt de voorzieningenrechter allereerst bij in aanmerking dat de woning van verzoeksters onleefbaar was geworden, nu de woning zwaar vervuild is geraakt als gevolg van het houden van de honden. Dat is niet alleen schadelijk voor de gezondheid van verzoeksters, maar ook voor hun honden en omwonenden. Verder wil de voorzieningenrechter wel aannemen dat verzoeksters alles willen doen voor hun honden, maar uit het dossier blijkt dat zij niet (goed) in staat zijn gebleken om voor dit grote aantal honden te zorgen. Uit het ‘proces-verbaal van meevoeren en in bewaring nemen’ van 30 juli 2024 blijkt namelijk dat door de dierenambulance is gemeld dat de honden in slechte staat zijn, vanwege onder andere epilepsie, stress en andere medische aandoeningen. Ook blijkt uit het dossier dat veel honden niet waren gechipt en dat zij te lange nagels hadden. Onder die omstandigheden acht de voorzieningenrechter het redelijk dat het college de honden door de dierenbescherming in bewaring heeft laten nemen zonder verzoeksters nog extra tijd te gunnen om zelf een oplossing te vinden. Daarbij hebben verzoeksters vijf honden mogen houden.
7.4.
Verzoeksters hebben op zitting nog gesteld ondertussen een oplossing te hebben gevonden. Op zitting heeft verzoekster daarover toegelicht dat zij de honden willen gaan opvangen op de bovenverdieping van hun (nieuwe) woning in
[woonplaats]
. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeksters niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit een geschikte oplossing is. Het is niet aannemelijk dat het houden van zoveel honden in een andere woning wel wenselijk is. Daarbij heeft het college terecht opgemerkt dat niet valt in te zien dat een dergelijk aantal honden in een woning in
[woonplaats]
planologisch toegestaan zou zijn. Dit zou daarom neerkomen op het verplaatsen en niet het beëindigen van de overtreding. Verder heeft het college ook terecht opgemerkt dat uit de stukken volgt dat verzoeksters al sinds maart 2024 hebben verklaard dat zij aan een oplossing werkten, maar dat het aantal honden sindsdien alleen maar is gestegen, omdat er telkens nestjes bij kwamen. Daarom is geen reden om te bepalen dat de honden nu teruggegeven zouden moeten worden aan verzoeksters.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: