Rechtbank Gelderland, eerste aanleg - enkelvoudig civiel recht overig

ECLI:NL:RBGEL:2022:7624

Op 16 March 2022 heeft de Rechtbank Gelderland een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van civiel recht overig, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is C/05/259665 / HA ZA 14-106, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBGEL:2022:7624. De plaats van zitting was Arnhem.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
C/05/259665 / HA ZA 14-106
Datum uitspraak:
16 March 2022
Datum publicatie:
5 June 2025

Indicatie

Incident onbevoegdheid. Rechtbank is bevoegd. Partijen zijn geen bindend advies overeengekomen terzake van het geschil in deze procedure

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rolnummer: C/05/259665 / HA ZA 14-106

C/05/267599 / HA ZA 14-399

Vonnis in de incidenten van 16 maart 2022

in de zaken van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiser] ,

gevestigd te [plaats] ,

eiseres in conventie in de hoofdzaak,

verweerster in reconventie in de hoofdzaak,

verweerster in het incident,

advocaat mr. G.R.G. Driessen te Rotterdam,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

MIDDENGEBIED GELDERMALSEN BV,

gevestigd te Tiel ,

gedaagde in conventie in de hoofdzaak,

eiseres in reconventie in de hoofdzaak,

eiseres in het incident,

advocaat mr. E.H.H. Schelhaas te 's-Hertogenbosch.

Partijen zullen hierna [eiser] en Middengebied genoemd worden.

1
De procedure
In de zaak met rolnummer 14-106:
1.1.

Het eerdere verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding met producties 1 tot en met 6

de incidentele conclusie houdende exceptie van bevoegdheid tevens conclusie van

antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie van Middengebied met producties 1 tot en met 36

de incidentele conclusie van antwoord van [eiser]

het vonnis in het incident van 9 juli 2014

de akte wijziging eis tevens akte overlegging productie van Middengebied met

producties 37 en 38

- de conclusie van antwoord in reconventie van de zijde van [eiser] met producties 1

tot en met 3

- Het verkorte proces-verbaal van comparitie, gehouden op 2 oktober 2014,

waaronder begrepen de aantekeningen ter comparitie van de zijde van Middengebied.

1.2.

Na verzoek opbrenging doorgehaalde zaak:

- de akte houdende akte eiswijzing, tevens houdende overlegging producties van de

zijde van [eiser] met producties A tot en met Z en AA tot en met PP

- de antwoordakte houdende akte uitlating eiswijzing, tevens houdende akte

overlegging producties (1 tot en met 40), tevens incidentele conclusie van onbevoegdheid

- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.

1.3.

Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

In de zaak met rolnummer 14-399:

1.4.

Het eerdere verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding met producties 1 tot en met 8

de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid van Middengebied

de incidentele conclusie van antwoord van [eiser]

het vonnis in het incident van 5 november 2014

de akte van [eiser] van 3 december 2014

1.5.

Na verzoek opbrenging doorgehaalde zaak:

- de akte houdende akte eiswijzing, tevens houdende overlegging producties van de

zijde van [eiser] met producties A tot en met Z en AA tot en met PP

- de antwoordakte houdende akte uitlating eiswijzing, tevens houdende akte

overlegging producties (1 tot en met 40), tevens incidentele conclusie van onbevoegdheid

- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.

1.6.

Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

Overwegingen

2
De beoordeling in de incidenten
2.1.

Middengebied vordert dat de rechtbank zich in beide zaken onbevoegd verklaart, althans zo heeft de rechtbank het begrepen. Zij stelt daartoe dat partijen, na de comparitie van partijen van 2 oktober 2014 voor bindend advies hebben gekozen en dat dit traject nog niet is afgerond. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

2.2.

Artikel 110 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt – kort weergegeven – dat het verweer dat de rechter niet relatief bevoegd is, op straffe van verval van het recht, moet worden aangevoerd vóór alle weren ten gronde. In de zaak met rolnummer 14-399 is daaraan voldaan, nu Middengebied in die zaak nog geen conclusie van antwoord heeft genomen. Maar ook in de zaak met rolnummer 14-106 is de rechtbank van oordeel dat Middengebied een beroep op de relatieve onbevoegdheid van de rechter kan doen. De aanleiding voor het opwerpen van de relatieve onbevoegdheid van de rechter is immers pas na het nemen van de conclusie van antwoord ontstaan, namelijk de nadien ingenomen stelling van Middengebied dat partijen eind 2014 bindend advies zijn overeengekomen.

2.3.

De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen. Daarvoor is het volgende redengevend.

2.4.

Een groot aantal jaren hebben [eiser] en Middengebied samengewerkt op het gebied van de ontwikkeling en realisatie van vastgoedprojecten, zoals (onder meer) de projecten Steenvliet/Emmalaan, Résidence “Hof van Gelre”, en De Lingewaarden, alle te Geldermalsen. De projecten Steenvliet/Emmalaan en Résidence “Hof van Gelre” zijn inmiddels gerealiseerd, verkocht en opgeleverd. Het project De Lingewaarden is nog in ontwikkeling.

2.5.

Op enig moment zijn tussen partijen discussies ontstaan over de samenwerking. Dit heeft ertoe geleid dat partijen inmiddels in meerdere civiele procedures verwikkeld zijn geraakt, waaronder de onderhavige procedures. Op 2 oktober 2014 heeft in de zaak met rolnummer 14-106 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waar beide partijen de “dringende wens” hebben geuit om met de hulp van een door hen zelf in te schakelen mediator tot een regeling te komen. De rechtbank heeft daarmee ingestemd, waarna beide zaken zijn stilgelegd. Partijen hebben vervolgens mr. F.B. Falkena (hierna te noemen: Falkena) aangezocht, waarna [betrokkene 1] ., [betrokkene 2] en [betrokkene 3] Zondag op 5 december 2014 een stuk hebben ondertekend, getiteld “Exoneratie clausule”, waarin zij, mede namens de rechtspersonen die zij besturen en/of vertegenwoordigen en die bij de tussen hen bestaande rechtsverhoudingen zijn betrokken, verklaren:

Mr. F.B. Falkena te hebben verzocht, zo nodig als bindend adviseur of arbiter, zich in te spannen partijen tot een beëindiging van (alle) samenwerkingsverbanden tussen hen te brengen alsmede gerechtelijke procedures te beëindigen dan wel te voorkomen,

Mr. F.B. Falkena uitdrukkelijk te vrijwaren voor iedere aansprakelijkheid uit welken hoofde dan ook op grond van het verlenen van diensten en geen enkele vorm van schade op mr F.B. Falkena te verhalen,

Ook na een eventuele beëindiging van de overeenkomst tot het verrichten van diensten zal het bepaalde inzake iedere uitsluiting van aansprakelijkheid en het niet verhalen van enige schade als bedoeld onder 2, blijven gelden.

2.6.

Gedurende dit traject heeft Falkena diverse bijeenkomsten/besprekingen met partijen belegd. Tijdens deze bijeenkomsten hebben partijen onder meer besloten dat de financiële verantwoording inzake diverse projecten wordt onderzocht en dat Middengebied met de ontwikkeling van het project De Lingewaarden kan voortgaan, in die zin dat [eiser] zal overgaan tot het partieel opheffen van het door haar gelegde beslag op percelen van het project De Lingewaarden, zodat Middengebied het besproken contract met de woningstichting Kleurrijk Wonen kan sluiten, de subsidie kan veiligstellen en 10 vrijstaande woningen ter verkoop kan aanbieden. Daarnaast hebben zij afgesproken dat bepaalde gelden die met de hiervoor bedoelde ontwikkeling van het project De Lingewaarden worden ontvangen of gerealiseerd op een nader te openen depotrekening zullen worden gestort. Partijen hebben vervolgens op 26 juli 2016 een depotovereenkomst gesloten, waarin drie opties staan van hoe tot uitkering van gelden uit het depot kan worden overgegaan. Een van die opties is dat Falkena de notaris een schriftelijke betalingsopdracht kan zenden. Bij de uitvoering van de depotovereenkomst hebben partijen ook veelvuldig van deze optie gebruik gemaakt. Over de uitleg van de bepalingen van de depotovereenkomst is tussen partijen een geschil ontstaan, hetgeen heeft geleid tot een procedure bij de rechtbank Gelderland, bekend onder zaaksgegevens 362671 / HA ZA 19-191. In die zaak is heden eveneens vonnis gewezen.

2.7.

Anders dan Middengebied heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat in het kader van de beoordeling in de onderhavige incidenten, niet althans onvoldoende gebleken is dat partijen bindend advies zijn overeengekomen ten aanzien van het afwikkelen van de tussen hen bestaande samenwerkingsverbanden om gerechtelijke procedures te beëindigen dan wel te voorkomen. Uit het e-mailbericht van Falkena van 4 november 2014 volgt dat het de bedoeling van partijen was om de tussen hen gerezen geschillen breed te bespreken en dat Falkena zo nodig als bindend adviseur geschilpunten zou beslechten. Dit is ook in lijn met de tekst van de exoneratieclausule die vervolgens op 5 december 2014 door partijen is ondertekend. De strekking van de exoneratieclausule is immers, gelet op hetgeen daarover onder 2.5. is overgenomen, om Falkena van aansprakelijkheid te vrijwaren. Het is geen overeenkomst waarin op zichzelf tussen partijen bindend advies is overeengekomen. Uit de overgelegde correspondentie uit die periode en hetgeen partijen daarover stellen volgt niet dat partijen op enig moment (daadwerkelijk) een overeenkomst tot bindend advies hebben gesloten of dat Falkena partijen op enig moment bindend heeft geadviseerd. Uit de overgelegde verslagen van de bijeenkomsten die onder begeleiding van Falkena hebben plaatsgevonden blijkt dat partijen de regie in eigen hand hebben gehouden door eind 2014 diverse afspraken te maken om de tussen partijen ontstane impasse te doorbreken. Het enkele feit dat Falkena in brieven en verslagen met bindend adviseur wordt aangeduid, is in dit verband niet doorslaggevend. Ook feitelijk is niet gebleken dat Falkena bindend heeft geadviseerd ten aanzien van het afwikkelen van de tussen partijen bestaande samenwerkingsverbanden. Het nemen van enkele procesordelijke beslissingen kan daaronder niet worden begrepen. Dat partijen de intentie hadden om zo nodig tot bindend advies over te gaan als zij er onderling en onder begeleiding van Falkena niet uit zouden komen, is onvoldoende om daaraan de door Middengebied gestelde kwalificatie te geven. Maar ook als uit de overgelegde correspondentie wel zou kunnen worden afgeleid dat partijen overeenstemming over bindend advies hadden, dan is niet komen vast te staan dat partijen vrijwillig en ondubbelzinnig afstand hebben gedaan van het recht op toegang tot de overheidsrechter. Alleen ondubbelzinnige aanknopingspunten zijn voor een afstand van toegang tot de overheidsrechter voldoende voor het oordeel dat de wederpartij die afstand mocht begrijpen en verwachten, en ook die zijn niet gesteld of gebleken. Overwogen wordt dat alleen ten aanzien van het bepaalde in artikel 2 sub c van de depotovereenkomst van 16 juli 2016 kan worden aangenomen dat partijen Falkena om bindend advies hebben verzocht, namelijk dat Falkena de bevoegdheid had om betaalinstructies op te stellen en naar de notaris te verzenden om uitkeringen uit het depot te bewerkstelligen. Het voorgaande leidt er dan ook toe dat de rechtbank bevoegd is om op de onderhavige geschillen te beslissen.

2.8.

Middengebied zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de incidenten worden veroordeeld. Deze worden begroot op € 1.126,00 (1 punt salaris advocaat van € 563,00 per opgeworpen incident).

3
De beoordeling in de gevoegde hoofdzaken
3.1.

De rechter of rechters die eerder in de onderhavige procedures hebben beslist zijn niet meer werkzaam bij de rechtbank Gelderland. Dit vonnis is daarom door een andere rechter gewezen.

3.2.

Gelet op het verloop van de procedures zal Middengebied in de gelegenheid worden gesteld om in de zaak met rolnummer 14-399 een conclusie van antwoord te nemen. Voorts zal zij in de gelegenheid worden gesteld om in beide zaken een antwoordakte te nemen op de door [eiser] ingediende akte van 21 april 2021.

3.3.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

Beslissing

4
De beslissing

De rechtbank

in de incidenten

4.1.

wijst het gevorderde af,

4.2.

veroordeelt Middengebied in de kosten van de incidenten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.126,00,

4.3.

verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,

in de hoofdzaak met rolnummer 14-106

4.4.

bepaalt dat de zaak op de rol van 4 mei 2022 zal komen voor antwoordakte aan de zijde van Middengebied zoals bedoeld in overweging 3.2.,

in de hoofdzaak met rolnummer 14-399

4.5.

bepaalt dat de zaak op de rol van 4 mei 2022 zal komen voor conclusie van antwoord en antwoordakte aan de zijde van Middengebied zoals bedoeld in overweging 3.2.,

in beide hoofdzaken

4.6.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022.

Coll: cl