2.9.
In een brief van 9 december 2024 aan de advocaat van [eiseres] schrijft de notaris:
“De vraag van [erflater] over het opstellen van zijn testament kwam binnen via een email […]
In die email schreef hij onder meer letterlijk: Ik ben 17 juli jongstleden in ondertrouw gegaan met [eiseres] en wij zijn voornemens te trouwen op 17 mei 2024. […] Ik wil vastleggen dat mijn vermogen bij sterfte overgaat naar [eiseres] , maar niet naar haar zoon als [eiseres] zou overlijden. Ik denk eraan een stichting op te richten, waarbij deze stichting ten doel heeft de financiering van educatie naar jongeren die willen werken in de Gastronomie in Nederland en/of België. Graag advies hieromtrent. […]
Zoals hij in zijn email ook al had aangegeven vertelde [erflater] dat hij een eigen stichting wilde oprichten, die zijn vermogen zou verkrijgen als [eiseres] er ook niet meer zou zijn. Het had daarbij de Stichting Cas Spijkers Academie als voorbeeld voor ogen. Zoiets wilde hij ook zelf opzetten. […]
Gezien de omvang van het vermogen van [erflater] gaf ik hem het advies om aan te sluiten bij een bestaande stichting (bijvoorbeeld het Cultuur Fonds) en daar een Fonds op Naam op te richten of om aan te sluiten bij een stichting die nu al een doelstelling heeft waarin [erflater] zich kon vinden. Hij dacht daarbij aan educatie op het gebied van voeding, bijvoorbeeld aan de Universiteit Wageningen.
We spraken af dat ik een ontwerp van zijn testament zou maken met een toelichting en dat hij ging onderzoeken of er een stichting is waarbij hij een Fonds op naam kan oprichten of dat hij toch liever aansluit bij een bestaande stichting, die een doel heeft dat hij steunt. […]
Op 22 september 2023 kwamen [erflater] en [eiseres] samen op bespreking voor hun huwelijkse voorwaarden. Omdat [erflater] zijn testament persoonlijk wilde behandelen kwam zijn testament nauwelijks ter sprake. Aan het einde van de bespreking gaf hij wel aan geen eigen stichting of fonds op naam op te willen richten, maar aan te willen sluiten bij een bestaand goed doel, waarvan ik de naam nog zou ontvangen.
[…]”.