Overwegingen
Ten aanzien van de curator
Ten aanzien van de curator q.q.
4.1.
In geschil is of de curator q.q. is tekortgeschoten in de nakoming van zijn (leverings)verplichtingen uit de Activaovereenkomst. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Het volgende is daartoe redengevend.
4.2.
De curator van GPS Vastgoed (gedaagde sub 2) is geen partij bij de Activaovereenkomst; althans is niet de verkoper van de zaken waar het hier om gaat (zie in r.o. 2.5). De vorderingen ten aanzien van de curator van GPS Vastgoed zullen alleen al daarom worden afgewezen.
4.3.
Niet ter discussie staat dat PIPM in ieder geval een deel van de zaken, waarover discussie bestond of zij al dan niet tot het verkochte behoren, niet (tijdig) uit het Bedrijfspand heeft verwijderd.
4.4.
Voor zover deze zaken niet tot het verkochte behoren, geldt dat in het geheel geen (leverings)verplichting voor de curator (van GPS) heeft bestaan. Dit geldt in ieder geval voor alle onroerende zaken die in eigendom toebehoren aan GPS Vastgoed (behoudens de eventueel onroerende zaken als opgenomen in artikel 13 Activaovereenkomst/Bidbook nrs. 500-507) zoals de rechtbank hierna nog zal toelichten.
4.5.
Voor zover deze zaken wel tot het verkochte behoren, geldt dat de curator (van GPS) niet is tekortgeschoten in zijn leveringsverplichting(en) uit de Activaovereenkomst. De feitelijke levering van de aan PIPM verkochte zaken heeft namelijk plaatsgevonden op 15 januari 2021 bij de ondertekening van de Activaovereenkomst door PIPM de sleutels van het Bedrijfspand te verstrekken, waarmee PIPM toegang tot alle zaken kreeg. Ook de voorwaarde voor juridische levering is vervuld, nu PIPM de koopsom heeft betaald; zie artikel 5 van de Activaovereenkomst.
4.6.
De stelling van PIPM, dat door de levering van het Bedrijfspand aan Schootbrugge op 9 juli 2021 het voor de curator onmogelijk is geworden om bepaalde zaken aan PIPM te leveren, gaat gelet op het voorgaande niet op. De levering van alle aan PIPM verkochte zaken had namelijk al voor deze levering van het Bedrijfspand aan Schootbrugge plaatsgevonden. Het was vervolgens de eigen verantwoordelijkheid van PIPM om de aan haar geleverde zaken tijdig, voor 15 oktober 2021, uit het Bedrijfspand te verwijderen (artikel 10 van de Activaovereenkomst).
4.7.
De curator heeft daarnaast in de Koopovereenkomst met Schootbrugge inzake het Bedrijfspand uitdrukkelijk bedongen dat:
(i) Schootbrugge het gebruik van het Bedrijfspand door PIPM volledig zal respecteren,
(ii) Schootbrugge de verplichtingen van de curator richting PIPM als eigen verplichtingen zal nakomen, en
(iii) Schootbrugge de verkoop en overdracht van zaken aan PIPM die mogelijk als onroerend zouden kunnen worden bestempeld zal respecteren (zie in r.o. 2.6).
Het is dus (ook) niet zo dat door de levering van het Bedrijfspand aan Schootbrugge rechten van PIPM verkort zouden zijn. Uit wat uitdrukkelijk is bedongen door de curator volgt verder dat, anders dan PIPM stelt, de curator zich de belangen en rechten van PIPM wel degelijk had aangetrokken bij de verkoop en levering van het Bedrijfspand.
4.8.
Voor zover de stellingen van PIPM zo moeten worden begrepen dat het de curator te verwijten valt dat PIPM (een of meer van) de zaken niet uit het Bedrijfspand heeft kunnen verwijderen, betreft dit geen tekortkoming in de nakoming van een verbintenis uit de Activaovereenkomst. PIPM heeft onvoldoende onderbouwd gesteld welke verbintenis dit dan concreet zou zijn. Bovendien is (voor zover het gaat om een verbintenis waarin nakoming niet onmogelijk is) niet of onvoldoende onderbouwd gesteld dat de curator van een dergelijke verbintenis in verzuim zou verkeren. Daarmee ontbreekt de (gestelde) juridische grondslag voor toewijzing van het gevorderde. Hieronder zal de rechtbank dit nader toelichten.
4.9.
De Activaovereenkomst bevat een regeling voor het geval discussie zou ontstaan over rechten van derden op zaken die tot het verkochte behoren (artikelen 2.C en 2.E van de Activaovereenkomst). Deze regeling houdt in (i) dat het aan de curator is om te beoordelen of er sprake is van een geldig (eigendoms-)recht van een derde, en (ii) dat PIPM het oordeel van de curator omtrent de (eigendoms)rechten van derden moet respecteren. De curator heeft (onbetwist) aangevoerd dat de gedachte achter deze regeling vooral een pragmatische is: als blijkt dat er geschillen ontstaan over de vraag wie van een bepaalde zaak rechthebbende is, dan behoort dit niet te leiden tot een discussie tussen de betrokkenen (met de bijbehorende vertraging en kosten), maar beslist de curator. Het risico van aanspraken van derden op de door PIPM gekochte zaken is in zoverre contractueel bij PIPM – een bedrijf dat naar eigen zeggen elke week een dergelijke transactie sluit – gelegd. In dit verband heeft de curator aangevoerd dat het in de faillissementspraktijk ook heel gebruikelijk is dat de curator in zekere mate de condities van koopovereenkomsten – zoals de onderhavige regeling – ‘dicteert’. Die condities zijn ingegeven door de beperkingen die de rol als curator met zich brengt, waaronder zijn beperkte kennis van de activa en het feit dat het gaat om een executieverkoop. De curator is van de activa niet zelf eigenaar geweest. Hij verkoopt slechts met als doel actief te gelde te maken ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers.
4.10.
PIPM heeft uitvoering gegeven aan de Activaovereenkomst door (onder meer) het organiseren van een online veiling. Bij e-mail van 3 mei 2021 heeft Schootbrugge de curator erop gewezen dat zaken op de veiling te koop worden aangeboden die volgens haar
niet tot het aan PIPM verkochte behoren. Het ging daarbij onder meer om airco’s, pompen en deuren.
4.11.
De curator, PIPM en Schootbrugge hebben vervolgens overleg met elkaar gehad. PIPM heeft een lijst met discussiepunten opgesteld waarover de curator zich vervolgens heeft uitgelaten. PIPM heeft in reactie daarop een groot aantal kavels uit de veilinglijst gehaald, zoals onderdelen van de verwarming, diverse boilers en expansievaten, pompen, airco’s, roldeuren en het fietshok, met als toelichting in haar e-mail van 11 mei 2021: “Inderdaad onroerend en dus deze halen wij UIT de veiling / verkopen wij NIET”.
4.12.
Medio mei 2021 heeft Schootbrugge aan de curator te kennen gegeven dat zij zich ernstige zorgen maakte omdat door PIPM allerlei onderdelen van het Bedrijfspand dreigden te worden verwijderd. Dit betrof onder meer liftsystemen, een bliksemafleidersysteem, vastzittende trappen, pompen voor grondwatertoevoer, electrakasten, cv-kachels en airco’s. Bovendien zou volgens Schootbrugge bij de demontage schade aan het Bedrijfspand worden toegebracht.
4.13.
De curator heeft PIPM in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. PIPM heeft daarop een aantal kavels uit de veilinglijst laten vervallen en onder meer bevestigd dat bij de perslucht- en waterinstallaties (nummers 497 en 498 van het rapport van FDR) behorende leidingen worden achtergelaten.
4.14.
De discussie tussen partijen hield onverminderd aan. Bij e-mail van 1 juni 2021 heeft de curator vastgelegd wat naar zijn oordeel wel en wat niet tot het aan PIPM verkochte behoort. Dit conform de in r.o. 4.9 genoemde regeling. PIPM, Schootbrugge en de curator hebben vervolgens nader gediscussieerd over de vraag welke zaken aan PIPM waren verkocht en welke zaken aan Schootbrugge. Onderdeel van die discussie was de vraag of bepaalde zaken roerend dan wel onroerend zijn en daarmee samenhangend of bepaalde zaken al dan niet bestanddeel zijn van andere verkochte zaken. Dit heeft geleid tot veel correspondentie tussen partijen waarbij de oorspronkelijke lijst met zaken waarover discussie bestond is teruggebracht maar over andere zaken weer nieuwe discussies ontstonden. De curator heeft in die discussies op basis van de regeling hierover steeds beoordeeld of er sprake is van een geldig (eigendoms-)recht van PIPM of Schootbrugge. Bij een aantal zaken zag de curator zich geconfronteerd met diametraal tegengestelde standpunten. De curator heeft daarop aangegeven dat als discussie bleef bestaan, de rechter dan maar een oordeel moest geven.
4.15.
In augustus 2021 is de discussie tussen partijen geëscaleerd nadat PIPM een deel van de zaken waarover discussie bestond had doorverkocht. De curator heeft toen Mud c.s. – die op basis van de koopovereenkomst met PIPM onder meer de watertanks van het terrein wilde verwijderen – onder politiedwang de toegang tot het Bedrijfspand ontzegd (zie in r.o. 2.8). Voor zover de stellingen van PIPM zo moeten worden begrepen dat deze ontzegging voor de curator een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis uit de Activaovereenkomst oplevert gaat dit niet op. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de watertanks niet aan PIPM zijn verkocht. Hierna in r.o. 4.25 e.v. zal de rechtbank dit oordeel nader toelichten. Omdat PIPM/Mud c.s. zich in augustus 2021 dus zaken toe-eigende waarop zij op grond van de Activaovereenkomst geen recht had, mocht de curator Mud c.s. de toegang tot het Bedrijfspand (tijdelijk) ontzeggen ter voorkoming van schade.
4.16.
Tussen de curator en PIPM heeft op 24 augustus 2021 een bespreking plaatsgevonden, waarbij gezocht is naar een oplossing. De curator heeft de inhoud van dit gesprek bevestigd op 30 augustus 2021. De curator heeft in deze brief een voorstel tot een minnelijke regeling gedaan.
4.17.
Tot een akkoord is het niet gekomen. Bij e-mail van 2 september 2021 heeft PIPM het voorstel van de curator afgewezen en daarbij aangegeven de volgens PIPM gekochte zaken – de bliksemafleiding, de watertanks, de geïsoleerde leidingen en de krachstroominstallatie – achter te laten in het Bedrijfspand en schadevergoeding te zullen vorderen.
4.18.
Bij brief van 23 september 2021 heeft de curator aan PIPM aangegeven dat de aanrijbeveiligingen, de ventilatorwand, de geïsoleerde leidingen met warmtewisselaars en pompen, behorend bij de Engie (nummer 500 van het rapport van FDR) en de (enkele) transformator die geen eigendom van Liander was, behorend tot de krachtstroominstallatie (nummer 505 van het rapport van FDR), wat hem betreft tot het aan PIPM verkochte behoren. Ten aanzien van de watertanks, de bliksembeveiliging en de overige leidingen en bekabeling (de reguliere waterleidingen en elektra (230V)), heeft de curator aangegeven dat deze wat hem betreft bestanddeel zijn van het onroerend goed en niet tot het aan PIPM verkochte behoren.
4.19.
Bij brief van 5 oktober 2021 heeft de curator bevestigd dat de geïsoleerde leidingen behorend bij de Engie, de ventilatorwand en de aanrijbeveiliging verwijderd mogen worden.
4.20.
PIPM heeft onvoldoende onderbouwd dat de tijd die haar na 23 september 2021 en 5 oktober 2021 nog resteerde onvoldoende was om de in r.o. 4.18 en 4.19 genoemde zaken die (ook) volgens de curator tot het verkochte behoorden te verwijderen. Dit geldt temeer nu PIPM onbetwist toegang had tot het Bedrijfspand en tot de laatste dag actief is gebleven met het verwijderen van zaken. Ook daarom is er geen grond voor aansprakelijkheid van de curator.
4.21.
Het verwijt dat de curator zich na het sluiten van de Activaovereenkomst van de belangen van PIPM niet veel zou hebben aangetrokken, heeft de PIPM – gelet op de betwisting hiervan door de curator en gelet op het voorgaande – onvoldoende onderbouwd. Uit de in het geding gebrachte correspondentie volgt, anders dan PIPM stelt, in ieder geval niet dat de curator in vrijwel alle gevallen waarin het (on)roerende karakter ter discussie stond zijn oordeel in het voordeel van Schootbrugge heeft laten uitvallen. Waar de curator aangaf dat geen toestemming werd verleend voor verwijdering van bepaalde zaken en/of onder dreiging van aansprakelijkheid PIPM werd verboden bepaalde zaken uit het Bedrijfspand te verwijderen, bestond over de aanspraak van PIPM op dat moment ten minste gerede twijfel en dreigde bovendien (onherstelbare) schade te ontstaan. Er zijn ook oplossingen voorgesteld door de curator, waar PIPM om haar moverende redenen niet mee wilde instemmen. Voor zover PIPM zich niet kon verenigen met het oordeel van de curator had het op haar weg gelegen om een en ander tijdig (in kort geding) door de rechter te laten toetsen. PIPM heeft dat nagelaten.
4.22.
Bij dit alles dient nog bedacht te worden dat het voor PIPM ook niet onmogelijk was om – in weerwil van het standpunt van de curator – betwiste zaken uit het Bedrijfspand te verwijderen, al moest PIPM dan rekening houden met eventuele aansprakelijkheid (dit met uitzondering van de watertanks gelet op de ontzegging tot het Bedrijfspand met politiedwang, maar die watertanks zijn als gezegd niet verkocht aan PIPM). Dit is een consequentie van de door partijen overeengekomen regeling over hoe te handelen bij aanspraken van derden op het verkochte, waarbij tevens in aanmerking moet worden genomen dat PIPM een professionele opkoper is van industriële activa die bekend is met de faillissementspraktijk en dus ook wist althans behoorde te weten waarvoor zij heeft getekend. Ook in zoverre is het PIPM zelf geweest die heeft nagelaten de betreffende zaken tijdig te (laten) verwijderen uit het Bedrijfspand.
4.23.
De slotsom is dat de curator q.q. niet is tekortgeschoten in de nakoming van de door PIPM gestelde (leverings)verplichtingen uit de Activaovereenkomst.
4.24.
De rechtbank zal hierna als gezegd haar oordeel toelichten dat de twee watertanks onroerend zijn en niet tot het aan PIPM verkochte behoren.
De twee watertanks zijn onroerend
4.25.
Op basis van artikel 3:3 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) zijn onroerend de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd. De vraag of de vereniging duurzaam is, moet aan de hand van objectieve maatstaven worden beoordeeld. Het gaat erom of het gebouw/werk naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Niet van belang is dat technisch de mogelijkheid bestaat om het gebouw/werk te verplaatsen. Bij beantwoording van de vraag of een gebouw/werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven moet worden gelet op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten kenbaar is. Onder de bouwer moet hier mede worden verstaan degene in wiens opdracht het bouwwerk wordt aangebracht. De bestemming van een gebouw/werk om duurzaam ter plaatse te blijven, dient naar buiten kenbaar te zijn. De verkeersopvattingen gelden – anders dan voor de vraag of iets bestanddeel is van een zaak in de zin van artikel 3:4 BW – niet als zelfstandige maatstaf voor de beantwoording van de vraag of een stoffelijk object roerend of onroerend is. Zij kunnen echter wel in aanmerking worden genomen bij de vraag of een object duurzaam met de grond is verenigd. (Voetnoot 3)
4.26.
De rechtbank is van oordeel dat de twee watertanks duurzaam met de grond zijn verenigd. De curator heeft in dit verband (onbetwist) gesteld dat het twee enorme watertanks betreffen die ingegraven zijn, met leidingen zijn verbonden aan het Bedrijfspand, tevens gekoppeld zijn aan het watersysteem en dienen als boilers voor het vaste/reguliere warmwatersysteem van het Bedrijfspand (waaronder een bedrijfswoning). Hieruit volgt de naar buiten kenbare bedoeling van de bouwer dat de watertanks, als onderdeel van het warmwatersysteem van het Bedrijfspand, bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven. De watertanks zijn dus onroerend.
De watertanks maken daarom geen onderdeel uit van het aan PIPM verkochte
4.27.
Uit de in r.o. 2.5 geciteerde paragraaf A (“roerende zaken”) en de artikelen 1, 2 en 13 van de Activaovereenkomst volgt dat de curator van GPS alleen roerende zaken die in eigendom toebehoren aan GPS heeft verkocht, behoudens de eventueel onroerende zaken als opgenomen in artikel 13 Activaovereenkomst/Bidbook nrs. 500-507.
4.28.
Omdat de watertanks onroerend zijn, en het geen zaken betreffen als opgenomen in artikel 13 Activaovereenkomst/Bidbook nrs. 500-507 (de watertanks zijn opgenomen in Bidbook nr. 498), is van verkoop aan PIPM geen sprake. De watertanks zijn onroerend en behoren in eigendom toe aan een derde/GPS Vastgoed.
4.29.
Dat de watertanks in het rapport van FDR/het Bidbook niet expliciet als onroerend zijn aangemerkt, maakt het vorenstaande niet anders. Het rapport van FDR was slechts bedoeld om een indruk te krijgen van de voorhanden zijnde materiële activa. In de Activaovereenkomst – met in artikel 25 een ‘entire agreement clausule’ – hebben partijen uiteindelijk bepaald welke zaken tot het verkochte behoren. Onroerende zaken die in eigendom toebehorend aan een derde/GPS Vastgoed behoren niet tot het verkochte (behoudens de eventueel onroerende zaken als opgenomen in artikel 13 Activaovereenkomst/Bidbook nrs. 500-507).
Ten aanzien van de curator pro se
4.30.
De door PIPM gestelde aansprakelijkheid van de curator pro se bouwt in wezen voort op de stelling dat de curator q.q. is tekortgeschoten in de nakoming van zijn (leverings)verplichtingen uit de Activaovereenkomst, en gaat dus evenmin op.
Ten aanzien van Schootbrugge
Onrechtmatig profiteren van wanprestatie van de curator?
4.31.
Primair is in geschil of Schootbrugge onrechtmatig heeft geprofiteerd van de door PIPM gestelde wanprestatie van de curator.
4.32.
Hiervoor bleek dat de curator niet is tekortgeschoten in de nakoming van een (leverings)verplichting uit de Activaovereenkomst. Alleen al daarom gaat de primaire grondslag onrechtmatig profiteren van wanprestatie niet op.
Ongerechtvaardigde verrijking?
4.33.
Subsidiair is in geschil of Schootbrugge ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van PIPM door het achterblijven van (een of meer van) de zaken in het Bedrijfspand.
4.34.
De ongerechtvaardigde verrijking is geregeld in artikel 6:212 BW. Daarin is bepaald dat hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht is, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Een verrijking is ongerechtvaardigd als daarvoor geen redelijke grond aanwezig is.
4.35.
Voor zover Schootbrugge al is verrijkt (wat door haar wordt betwist), dan komt dit doordat PIPM zelf bepaalde aan haar verkochte zaken niet (tijdig) uit het Bedrijfspand heeft verwijderd. De rechtbank is van oordeel dat een eventuele verrijking van Schootbrugge die daarvan het gevolg is alleen ongerechtvaardigd is, als het aan Schootbrugge te wijten zou zijn dat de betreffende zaken niet (tijdig) door PIPM zijn verwijderd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft PIPM daartoe echter te weinig aangevoerd. Het enkele feit dat Schootbrugge zich na de aankoop van het Bedrijfspand tegenover de curator op het standpunt heeft gesteld dat bepaalde zaken ‘tot het pand behoren’ en zij de curator bij verwijdering door PIPM van deze zaken aansprakelijkheid in het vooruitzicht heeft gesteld, is daarvoor onvoldoende. In weerwil van dit standpunt van Schootbrugge (tegenover de curator) bleef het voor PIPM namelijk mogelijk om de zaken uit het Bedrijfspand te verwijderen, al moest PIPM dan rekening houden met eventuele aansprakelijkheid, dit met uitzondering van de twee watertanks waar Schootbrugge de verwijdering ervan heeft verhinderd door Mud c.s. de toegang tot het Bedrijfspand tijdelijk te ontzeggen, maar die watertanks behoorden niet tot het aan PIPM verkochte, zoals bleek in r.o. 4.25-4.29. Het is uiteindelijk PIPM zelf geweest die heeft nagelaten (een of meer van) de (overige) zaken tijdig te verwijderen uit het Bedrijfspand, hoewel ze daartoe wel de gelegenheid had. Onvoldoende is gebleken dat PIPM die gelegenheid niet heeft gehad; laat staan door toedoen van Schootbrugge.
4.36.
Het vorenstaande betekent dat (ook) de vorderingen ten aanzien van Schootbrugge zullen worden afgewezen.
4.37.
PIPM is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden:
de proceskosten aan de zijde van de curator als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 2.277,00
- salaris advocaat
€
6.826,00
(2,00 punten × € 3.413,00)
Totaal
€
9.103,00
de proceskosten aan de zijde van Schootbrugge als volgt vastgesteld:
- griffierecht
€
5.737,00
- salaris advocaat
€
6.826,00
(2,00 punten × € 3.413,00)
Totaal
€
12.563,00
4.38.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.