Zoeken naar rechterlijke uitspraken en jurisprudentie

Via Uitspraken.nl kunt u eenvoudig zoeken in onze online uitspraken databank door het invoeren van één of meerdere trefwoorden. Het is uiteraard ook mogelijk om te zoeken op wetsartikelen, zaaknummer, ECLI nummer of het oude LJN nummer.

Eerste aanleg - meervoudig Strafrecht overig

22 augustus 2024
ECLI:NL:RBGEL:2024:5678

Op 22 augustus 2024 heeft de Rechtbank Gelderland een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht. Het zaaknummer is 184613-21, bekend onder ECLI code ECLI:NL:RBGEL:2024:5678.

Soort procedure
Rechtsgebied
Zaaknummer(s)
184613-21
Datum uitspraak
22 augustus 2024
Datum gepubliceerd
22 augustus 2024
Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht

Zittingsplaats Arnhem

Parketnummer: 05.184613.21

Datum uitspraak : 22 augustus 2024

Tegenspraak

vonnis van de meervoudige kamer

in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[verdachte]
,

geboren op

[geboortedatum]
1994 in
[geboorteplaats]
,

wonende aan de

[adres]
,
[postcode]
in
[woonplaats]
.

Raadsman: mr. M.J. van den Hoonaard, advocaat in Apeldoorn.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1
De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

De volledige tenlastelegging is opgenomen als bijlage I bij dit vonnis. De rechtbank volstaat hier met de vermelding dat verdachte er – kort gezegd – van wordt verdachte dat zij al dan niet als medepleger:

meerdere facturen en betalingsbewijzen heeft vervalst in de periode van 28 juni 2016 tot en met 3 april 2020, te Apeldoorn;

meerdere werkgeversverklaringen, salarisspecificaties, bankoverschrijvingen en een arbeidsovereenkomst heeft vervalst in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 oktober 2020, te Apeldoorn;

opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vervalste werkgeversverklaringen, salarisspecificaties, bankoverschrijvingen en een arbeidsovereenkomst ten behoeve van een hypotheekaanvraag in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 oktober 2020, te Apeldoorn en/of Amsterdam.

2
Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 1, omdat de facturen van

[bedrijf 1]
niet vals zijn en zij niet betrokken was bij de vervalsing van de betalingsbewijzen. Dat
[medeverdachte]
betalingsbewijzen heeft vervalst brengt nog niet met zich dat verdachte een bijdrage heeft geleverd aan die vervalsingen of zelfs dat zij daarvan wetenschap heeft gehad. Ook ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 2 en 3 moet verdachte naar de mening van de raadsman worden vrijgesproken. Het dossier biedt onvoldoende bewijs om vast te stellen dat de werkgeversverklaringen en de arbeidsovereenkomst vals zijn. De betalingsbewijzen en salarisspecificaties zijn wel vals, maar daarvan heeft verdachte geen wetenschap gehad.

Feit 1

Aanleiding

[bedrijf 2]
(de rechtbank begrijpt:
[bedrijf 2]
, op 8 september 2017 overgegaan in
[bedrijf 2]
, hierna aangeduid als
[bedrijf 2]
) is begin 2016 begonnen met haar werkzaamheden van het verlenen van zorg op basis van de Wmo 2015 en de Jeugdwet uit hoofde van raamovereenkomsten met diverse gemeenten. Verdachte was (van 28 juni 2016 tot 31 mei 2017) met medeverdachte
[medeverdachte]
(hierna:
[medeverdachte]
) (van 28 juni 2016 tot 8 september 2017) in functie als vennoot van
[bedrijf 2]
In het najaar van 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de diverse betrokken gemeenten, waaronder de gemeente Apeldoorn (hierna: gemeente Apeldoorn c.s.), en
[bedrijf 2]
naar aanleiding van klachten die bij de gemeenten waren binnengekomen over de werkwijze van
[bedrijf 2]
. Na
[bedrijf 2]
in 2017 in gebreke te hebben gesteld, hebben de gemeente Apeldoorn c.s. de raamovereenkomsten ontbonden. Over de jaren 2016, 2017 en 2018 heeft
[bedrijf 2]
in totaal een bedrag van € 1.162.820,78 bij de gemeente Apeldoorn c.s. gedeclareerd. In geschil was een totaal gedeclareerd bedrag van € 591.045,98. Van dit bedrag is € 159.588,98 uitbetaald. De betaling van het resterende bedrag van € 431.457,00 was opgeschort. Dit bedrag is niet uitbetaald, omdat niet kon worden vastgesteld of daarvoor kwalitatief verantwoorde zorg is verleend.

[bedrijf 2]
heeft de gemeenten begin 2018 gedagvaard en nakoming van de raamovereenkomst door de gemeente Apeldoorn c.s. gevorderd. De gemeente Apeldoorn c.s. stelde zich daartegenover op het standpunt dat
[bedrijf 2]
niet heeft aangetoond dat zij in de door haar gestelde omvang zorg heeft verleend.

Tijdens de civiele procedure stond die laatste vraag centraal. Het geschil heeft zich daarbij tijdens de mondelinge behandeling toegespitst op de vraag of

[bedrijf 2]
met het zorgpersoneel dat zij tot haar beschikking had, het aantal uren heeft kunnen leveren die zij in rekening heeft gebracht en of gebruik is gemaakt van voldoende gekwalificeerd personeel.

Tijdens de civiele procedure zijn door

[medeverdachte]
, namens
[bedrijf 2]
, stukken overgelegd. Op 3 april 2020 heeft de civiele rechter uitspraak gedaan in deze zaak.

Op 27 oktober 2019 heeft

[medeverdachte]
ten behoeve van de civiele procedure tegen de gemeente Apeldoorn c.s. een overzicht aangeleverd van de ingehuurde personen bij
[bedrijf 1]
en twee facturen afkomstig van
[bedrijf 1]
(2018-0002 en 2019-0008). Factuur 2018-0005 is op 6 december 2019 ingebracht in dezelfde procedure.

[bedrijf 1]

is vanaf 1 april 2017 ingeschreven in het handelsregister als eenmanszaak. Verdachte is de eigenaar van

[bedrijf 1]
.

[medeverdachte]
heeft verklaard dat de betalingsbewijzen sub b, c, e, f en h vals zijn.

In het overzicht ingehuurde personeelsleden staat dat door

[bedrijf 2]
de volgende personen zouden zijn ingehuurd via
[bedrijf 1]
.

Medewerker

Vanaf

T/m

Jaar

[verdachte]

April 2017

Juni 2018

2017, 2018

[medewerker 1]

April 2017

Juli 2018

2017, 2018

[medewerker 2]

April 2017

Juni 2018

2017, 2018

[medewerker 3]

Maart 2017

Juli 2018

2017, 2018

[medewerker 4]

December 2017

Mei 2018

2017, 2018

[medewerker 5]

Juli 2017

Juli 2018

2017, 2018

In de aangeleverde facturen staat dat

[bedrijf 2]
in totaal een bedrag van € 265.856,00 verschuldigd zou zijn aan
[bedrijf 1]
.

Factuurnummer

Factuurdatum

Vervaldatum

Bedrag

2018-0002

04-01-2019

18-01-2018

€ 183.601,00

2018-0005

20-06-2018

04-07-2018

€ 82.255,00

2019-0008

07-07-2019

21-07-2019

€ 15.700,00

Totaal

€ 265.856,00

Volgens factuur 2018-0002 zou

[bedrijf 1]
8345,5 uur zorg hebben verleend à € 22,00 per uur. De omschrijving op de factuur is ‘Dienstverlening periode april - december 2017’.

Volgens een berekening van de politie zouden de zes via

[bedrijf 1]
ingehuurde personen die in het overzicht zijn genoemd (
[verdachte]
,
[medewerker 2]
,
[medewerker 1]
,
[medewerker 3]
,
[medewerker 4]
en
[medewerker 5]
) ieder 5,08 uur per dag, inclusief zaterdagen en zondagen, hebben gewerkt als de op de factuur genoemde zorguren (8345,5) daadwerkelijk zijn gemaakt.

[medewerker 1]
heeft verklaard dat hij stage heeft gelopen bij
[bedrijf 2]
in het kader van zijn opleiding. Hij heeft geen loon- en/of stagevergoeding ontvangen van
[bedrijf 2]
. Hij heeft niet gewerkt voor
[bedrijf 1]
.

[medewerker 5]
heeft verklaard dat hij als begeleider en ondersteuner heeft gewerkt voor
[bedrijf 2]
. Hij heeft nooit gewerkt voor
[bedrijf 1]
, het bedrijf van zijn schoonzus.

[medewerker 6]
heeft verklaard dat zij heeft gewerkt voor
[bedrijf 1]
, het bedrijf van haar zus. Zij weet echter niet meer of zij collega’s had bij
[bedrijf 1]
en zij weet niet of haar man, de heer
[medewerker 5]
(de rechtbank begrijpt:
[medewerker 5]
), voor
[bedrijf 2]
of voor
[bedrijf 1]
heeft gewerkt.

De rechtbank ziet reden om te twijfelen aan de verklaring van

[medewerker 6]
en wijst in dat kader op de familiaire banden tussen alle betrokkenen.
[medewerker 6]
is de zus van medeverdachte
[verdachte]
en daarmee de schoonzus van verdachte. Het is niet aannemelijk dat
[medewerker 6]
niet wist of zij collega’s had bij
[bedrijf 1]
en meer in het bijzonder dat zij niet wist of haar man, met wie zij een gezamenlijke huishouding voerde, voor hetzelfde bedrijf werkte als zijzelf, te meer omdat
[medewerker 5]
stellig heeft ontkend dat hij heeft gewerkt voor
[bedrijf 1]
.

Gelet op het aantal uren dat de zes in het overzicht genoemde en via

[bedrijf 1]
ingehuurde personen dagelijks, zeven dagen in de week, zouden hebben moeten maken, is het naar het oordeel van de rechtbank onaannemelijk dat de zes in het overzicht genoemde personen het genoemde aantal zorguren (8345,5) in de periode april tot en met december 2017 hebben gemaakt, te meer omdat verschillende werknemers (
[medewerker 1]
en
[medewerker 5]
) hebben verklaard dat zij nooit voor
[bedrijf 1]
hebben gewerkt. Daarbij komt nog dat volgens de administratieve gegevens van
[bedrijf 2]
drie medewerkers, te weten
[medewerker 3]
,
[verdachte]
en
[medewerker 2]
, niet alleen ingehuurd werden via
[bedrijf 1]
, maar ook via
[bedrijf 3]
.

Het is daarom niet aannemelijk dat de op de factuur gedeclareerde uren door de genoemde personen daadwerkelijk gewerkt zijn.

Het vorenstaande vindt steun in het onderzoek naar de belastinggegevens van de ingehuurde personeelsleden dat door de politie is uitgevoerd. Hieruit volgt dat

[medewerker 2]
,
[medewerker 3]
,
[medewerker 4]
en
[medewerker 5]
geen inkomsten hebben ontvangen vanuit
[bedrijf 1]
. Van
[medewerker 1]
zijn bij de belastingdienst geen gegevens bekend.
[medeverdachte]
heeft ter terechtzitting verklaard dat de facturen van
[bedrijf 1]
kloppen, maar nooit zijn uitbetaald. Vanwege betalingsproblemen bij
[bedrijf 2]
heeft hij de personen die via
[bedrijf 1]
(via detachering) voor hem hebben gewerkt door
[bedrijf 2]
tegen een lager tarief (zonder detacheringskosten) laten uitbetalen, zo verklaarde hij.

Deze verklaring van

[medeverdachte]
vindt geen steun in de overige belastinggegevens. Zo heeft
[medewerker 3]
in de aangifte inkomstenbelasting 2017 geen inkomsten vanuit
[bedrijf 2]
opgegeven.
[medewerker 2]
heeft in de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 april 2017 € 2.960,00 bruto inkomsten gehad van
[bedrijf 2]
, waarbij moet worden opgemerkt dat deze periode slechts voor één maand (april) overeenkomt met de periode waarop factuur 2018-0002 ziet.

[medewerker 4]
heeft blijkens de fiscale gegevens in de periode van 1 december 2017 tot en met 30 juni 2018 looninkomsten gehad van
[bedrijf 2]
ter hoogte van € 1.546,00.
[medewerker 4]
heeft geen inkomen ontvangen in de periode april tot en met december 2017, de periode waarop factuur 2018-0002 ziet.
[medewerker 5]
heeft in 2017 inkomsten uit loon verkregen van
[bedrijf 2]
van in totaal € 7.509,00.

De facturen van

[bedrijf 1]
zijn niet opgenomen in de fiscale gegevens van
[bedrijf 1]
. De facturen zijn ook niet betaald. Weliswaar zijn er vanuit
[bedrijf 2]
aan
[bedrijf 1]
betalingen verricht, maar die betalingen zien niet op deze facturen, zo heeft verdachte zelf ter terechtzitting verklaard. De vraag waar deze betalingen wel op zien is onbeantwoord gebleven. Verdachte heeft hiervoor geen verklaring gegeven.

Factuur 2018-0002 vertoont bovendien een aantal opvallendheden. De vervaldatum van factuur 2018-0002 is 18 januari 2018, terwijl de factuur dateert van 4 januari 2019, een factuurdatum die ver na de vervaldatum komt. Factuur 2018-0002 ziet op de periode april 2017 tot en met december 2017, terwijl het overzicht van via

[bedrijf 1]
ingehuurde personeelsleden ziet op de periode maart 2017 tot en met juli 2018.

Ten aanzien van factuur 2018-0005 is op de laptop van verdachte een factuur aangetroffen met hetzelfde factuurnummer, met dezelfde factuurdatum en in de omschrijving eveneens ‘dienstverlening januari – juni 2018’. Echter de factuur die op de laptop van verdachte is aangetroffen ziet op een bedrag van € 2.300,00, terwijl de in de civiele procedure ingebrachte factuur ziet op een bedrag van € 82.255,00. Verdachte heeft ter terechtzitting geen verklaring gegeven voor het naast elkaar bestaan van deze twee facturen.

Volgens factuur 2019-0008 heeft

[bedrijf 1]
314 uur à € 50,00 in rekening gebracht bij
[bedrijf 2]
voor juridische en administratieve dienstverlening + consultatie in de periode juli 2017 - december 2019. De factuurdatum is 7 juli 2019. De factuur betreft kennelijk een afrekening voor (deels) nog te maken uren.

[medeverdachte]
heeft ter terechtzitting verklaard dat de facturen werden opgesteld op basis van geprognosticeerde uren. De facturen zouden later eventueel kunnen worden aangepast als werkzaamheden niet zouden zijn verricht. Verdachte heeft dit bevestigd.

De door

[medeverdachte]
geschetste gang van zaken, betreffende het vooraf factureren op basis van Persoonsgebonden budget (hierna: PGB) of juridische diensten onder voorbehoud van correcties achteraf, is naar het oordeel van de rechtbank ongebruikelijk en onaannemelijk, te meer omdat de gemeente achteraf een verantwoording eist voor het aantal uren aan verleende gekwalificeerde zorg. Uit de raamovereenkomst Regio Centraal Gelderland volgt dat ex artikel 7 lid 5 Algemene Bepalingen IAS Sociaal Domein Centraal Gelderland, Tarieven en facturatie alleen daadwerkelijke geleverde en geïndiceerde zorg wordt vergoed en dat ex instapcriteria 4 Sociaal Domein 2016 Regio Centraal Gelderland de opdrachtnemer dient te beschikken over aantoonbaar bekwaam en gekwalificeerd personeel voor het uitvoeren van de gevraagde dienstverlening en dat de opdrachtnemer voldoende gekwalificeerd personeel in dient te zetten.

Op de laptop van

[naam 1]
, de boekhouder van
[bedrijf 2]
, zijn facturen van
[bedrijf 1]
gericht aan
[bedrijf 2]
aangetroffen.
[naam 1]
heeft verklaard dat hij niets te maken had met de administratie van
[bedrijf 1]
.
[medeverdachte]
heeft de facturen van
[bedrijf 1]
(en betalingsbewijzen hiervan) zelf opgesteld.
[medeverdachte]
heeft bekend dat hij de betalingsbewijzen valselijk heeft opgesteld.

Op de laptop van verdachte zijn facturen van

[bedrijf 1]
met data uit 2018 aan
[bedrijf 2]
aangetroffen, die alle laatstelijk zijn aangepast op 3 januari 2020.

Verdachte en

[medeverdachte]
waren ten tijde van de ten laste gelegde feiten gehuwd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij op de hoogte was van de betalingsproblemen van
[bedrijf 2]
en dat
[medeverdachte]
de werknemers direct vanuit
[bedrijf 2]
zou betalen en niet conform de facturen in geding.

Uit onderzoek aan de telefoon van verdachte volgt dat zij op 6 juli 2017 via WhatsApp aan

[medeverdachte]
het volgende schrijft.

[verdachte]
(de rechtbank begrijpt: verdachte): Is oneerlijk wat je doet.

[verdachte]
: Is geen eerlijk geld.

[verdachte]
: Maarja

[verdachte]
: Je moet zelf weten.

Op 13 november 2018 communiceren verdachte en

[medeverdachte]
over betalingen door gemeenten.

[medeverdachte]
(de rechtbank begrijpt:
[medeverdachte]
): Kan jij naar westervoort enz bellen voor de betaling vn
[bedrijf 4]
?

[verdachte]
: Arnhem heeft wel alles goedgekeurd
[bedrijf 2]
en
[bedrijf 4]

In een chat van 19 april 2020 vraagt verdachte aan

[medeverdachte]
het volgende

[verdachte]
: Wanneer doen we de uren?.

Op 23 juli 2020 schrijft

[medeverdachte]
in een chat aan verdachte het volgende:

[medeverdachte]
(de rechtbank begrijpt:
[medeverdachte]
): 168 K

[medeverdachte]
: Ga ik betalen

[medeverdachte]
: Ze gaan anders jou aansprakelijk stellen van fraude vanuit
[bedrijf 1]

[verdachte]
(de rechtbank begrijpt: verdachte ): Ja we kunnen er niet meer omheen denk ik

Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de drie facturen niet overeenstemmen met de werkelijkheid en onjuist zijn opgesteld. Ze zien op niet of niet juist uitgevoerde werkzaamheden. Daarmee zijn de facturen vals net als de betalingsbewijzen.

Uit het bovenstaande volgt dat verdachte wetenschap had van en betrokken was bij het valselijk opmaken van facturen. De facturen werden onderbouwd met valse betalingsbewijzen om ten onrechte gedeclareerde uren te verantwoorden. Dat verdachte bemoeienis heeft gehad bij deze gang van zaken volgt met name uit de appberichten. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en

[medeverdachte]
ten aanzien van het vervalsen/valselijk opmaken van de facturen en de betalingsbewijzen.

Oogmerk

Om tot een bewezenverklaring van valsheid in geschrift te komen is het oogmerk (tot misleiding) vereist. Dat oogmerk dient niet te zien op het vervalsen of valselijk opmaken zelf.

Het oogmerk moet zijn gericht op het doelbewust gebruiken van valse/vervalste documenten ‘als echt en onvervalst’ in het maatschappelijk verkeer. Er is sprake van misleiding waaruit voor derden enig nadeel kan ontstaan. De onder feit 1 facturen en betalingsbewijzen zijn geschriften bedoeld om tot bewijs van enig feit te dienen, waaraan in het maatschappelijk verkeer betekenis en rechtsgevolgen zijn of worden verbonden. Met deze stukken wilden verdachte en

[medeverdachte]
doen voorkomen richting andere partijen dat
[bedrijf 1]
personeel verhuurde aan
[bedrijf 2]
, zodat het leek dat
[bedrijf 2]
meer (geschoold) personeel in dienst had dan in werkelijkheid het geval was, een en ander met als doel om derden bewust onjuist voor te lichten en zo gedeclareerde zorguren te rechtvaardigen.

De rechtbank acht het onder feit 1 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Feiten 2 en 3

De feiten

Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.

Op 18 december 2018 is op naam van verdachte en

[medeverdachte]
een hypotheekafgesloten. Verdachte heeft medio 2020 via
[bedrijf 5]
een aanvraag gedaan om deze hypotheek over te sluiten op alleen haar naam.
[naam 2]
heeft naar aanleiding van deze aanvraag namens de
[bedrijf 6]
op 12 oktober 2021 aangifte gedaan.

Ter onderbouwing van de aangifte zijn de volgende stukken overgelegd die de

[bedrijf 6]
heeft ontvangen in verband met de aanvraag van verdachte tot het oversluiten van de hypotheek.

een werkgeversverklaring waaruit volgt dat het dienstverband van verdachte bij

[bedrijf 9]
is ingegaan op 1 juni 2018;

een salarisspecificatie vanuit

[bedrijf 9]
met betrekking loon juli 2020 van € 2.294,17;

drie bijschrijvingen van salaris over de maanden juni, juli en augustus 2020 van telkens € 2.294,17;

een aangepaste werkgeversverklaring van

[bedrijf 9]
waaruit volgt dat het dienstverband van
[verdachte]
bij
[bedrijf 9]
is ingegaan op 1 januari 2020;

een aangepaste salarisspecificatie van juli 2020 waaruit volgt dat het dienstverband van

[verdachte]
is ingegaan op 1 januari 2020;

een arbeidsovereenkomst tussen

[naam 7]
, vertegenwoordigd door
[naam 4]
en
[verdachte]
met als datum van indiensttreding 1 januari 2020.

Beoordeling door de rechtbank

Getuige

[getuige]
, hypotheekadviseur van
[bedrijf 5]
, heeft de hypotheekaanvraag voor verdachte verzorgd.
[medeverdachte]
was zijn contactpersoon. Alle stukken die nodig waren voor de hypotheekaanvraag heeft
[getuige]
van
[medeverdachte]
gekregen. Alle contacten verliepen ook via hem. Op 22 september 2020 heeft
[getuige]
aan
[medeverdachte]
gemaild dat hypotheekverstrekker
[bedrijf 8]
aanvullende stukken wilde ontvangen ter beoordeling van de hypotheekaanvraag: een UWV verzekeringsbericht en een overzicht van bijschrijving salaris in de laatste drie maanden. Op 23 september 2020 heeft
[medeverdachte]
een link naar
[getuige]
verzonden met daarin de documenten. Hij heeft verder het volgende gemaild.

Hierbij de documenten. Er is nu een toelichting v/d werkgever. Hiernaast is de loonstrook aangepast naar startdatum 1 januari 2020. Het was inderdaad een concentratiefoutje van mn tante. Bedrijf staat blijkbaar op haar naam. Arbeidsovereenkomst is ook toegevoegd. Hiernaast heb ik de salarisbetalingen toegevoegd.

De toevoeging op de werkgeversverklaring is ondertekend door

[naam 4]
van
[bedrijf 9]
en heeft de volgende inhoud.

Mevrouw

[verdachte]
is sinds 1 juni 2018 werkzaam als zzp’er in de functie ‘adviseur’. Per 1 januari 2020 is mevrouw in dienst getreden als ‘adviseur’. Vanaf 1 januari 2020 is mevrouw geen zzp’er meer voor
[bedrijf 9]
.

De toegevoegde werkgeversverklaring is een werkgeversverklaring met als ingangsdatum van het dienstverband 1 januari 2020, ondertekend door

[naam 4]
op 30 juli 2020, een salarisspecificatie van juli 2020, waaruit volgt dat verdachte op 1 januari 2020 in dienst is gekomen en een arbeidsovereenkomst van 23 december 2019 tussen
[naam 7]
en verdachte waarin staat dat verdachte per 1 januari 2020 in dienst zal treden als adviseur.

De rechtbank stelt vast dat er twee verschillende werkgeversverklaring zijn ingediend ten behoeve van de hypotheekaanvraag, waarvan één als datum van indiensttreding 1 juni 2018 vermeldt en de ander 1 januari 2020. Voor het overige zijn de werkgeversverklaringen identiek. Ook zijn twee versies van de salarisspecificatie van juli 2020 ingediend, waarvan één als datum van indiensttreding 1 juni 2018 vermeldt en de ander 1 januari 2020. Voor het overige zijn de salarisspecificaties identiek.

De loonbetalingen van juni, juli en augustus 2020 hebben in werkelijkheid niet plaatsgevonden.

Getuige

[naam 4]
, vennoot van
[naam 7]
, heeft verklaard dat zij de werkgeversverklaring niet heeft ondertekend. Zowel de werkgeversverklaring als de salarisspecificatie zijn niet door haar of vanuit
[naam 7]
opgemaakt.
[naam 4]
kent verdachte wel, maar niet als collega, vertelde zij aan
[naam 2]
.

Op de laptop van verdachte zijn verschillende documenten aangetroffen die verband houden met de hypotheekaanvraag, waaronder een loonstrook van juli 2020 met datum van indiensttreding 1 juni 2018 en afschriften van loonbijschrijvingen van de maanden juni tot en met augustus en daarnaast een brief aan de

[bedrijf 6]
, waarin verdachte beschrijft dat haar ex-vriend de boel verpest zou hebben terwijl zij in die periode in het ziekenhuis in Turkije bevond, en overige correspondentie met de bank en een werkgeversverklaring van
[naam 7]
ten behoeve van verdachte met ingangsdatum 1 juni 2018.

Uit gegevens van het UWV volgt niet dat verdachte in dienstverband is (geweest) bij

[naam 7]
.

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de werkgeversverklaring van

[naam 7]
wel klopt. Zij zou in 2018 beginnen als zzp’er, maar is in 2020 in loondienst gegaan. Zij heeft in 2020 opnieuw een werkgeversverklaring aangevraagd. Haar contact verliep niet via
[naam 4]
, maar via
[naam 5]
. De werkgeversverklaring is digitaal ondertekend (p. 4414).

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de salarisspecificaties en de bankoverschrijvingen niet kloppen. Haar toenmalige vriend

[naam 6]
heeft deze echter zonder haar medeweten vervalst en doorgestuurd naar
[medeverdachte]
. Verdachte verkeerde op dat moment in slechte gezondheid. Ze verbleef in Turkije in een ziekenhuis en heeft zich niet met de onderhavige zaken kunnen bezighouden. Het loon fungeerde als een soort spaarpotje; zij zou pas aan het eind van het jaar haar loon ontvangen. Dit is ook de reden waarom het dienstverband (nog) niet op het UWV verzekeringsbericht staat vermeld.

De rechtbank stelt vast dat de salarisspecificaties (sub b en g) en de bankoverschrijvingen (sub c t/m e) vals zijn. De rechtbank komt ten aanzien van de werkgeversverklaringen en de arbeidsovereenkomst tot dezelfde vaststelling. De rechtbank betrekt bij dit oordeel de verklaring van

[naam 4]
en de verschillende versies van de werkgeversverklaring van
[naam 7]
die, inclusief de datum van ondertekening op 30 juli 2020, identiek zijn, op de datum van indiensttreding na. De wijziging op de werkgeversverklaring, betreffende de aanpassing van de datum van indiensttreding van 1 juni 2018 naar 1 januari 2020, is dezelfde wijziging als die is aangebracht op de salarisspecificaties, waarvan verdachte heeft bekend dat deze vals zijn.
[naam 4]
heeft duidelijk verklaard dat verdachte nooit heeft gewerkt bij
[naam 7]
en dat zij geen documenten heeft opgesteld of ondertekend die daarmee verband houden. De rechtbank overweegt daarbij dat de toevoeging op de werkgeversverklaring niet van haar hand is. Voor de stelling dat de man van
[naam 4]
,
[naam 5]
, de documenten zou hebben opgesteld en ondertekend biedt het dossier geen aanknopingspunten.

De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat haar toenmalige vriend

[naam 6]
salarisspecificaties en bankoverschrijvingen heeft vervalst en ingediend ongeloofwaardig en schuift deze ter zijde. Uit het dossier volgt niets dat wijst op de betrokkenheid van
[naam 6]
.

Verdachte heeft via

[medeverdachte]
doelbewust en weldoordacht valse stukken aangeleverd aan de Hypotheekadviseur
[getuige]
om te onderbouwen dat sprake was van een dienstverband en looninkomsten. Met dit fictieve inkomen heeft zij de bank willen misleiden en willen overtuigen dat zij voldoende inkomen uit arbeid had om de hypotheek op haar naam te laten overschrijven. Dat verdachte hiertoe geen noodzaak zou hebben, omdat zij voor het verkrijgen van een hypotheek over voldoende box3-inkomen zou beschikken, heeft de rechtbank niet kunnen nagaan. Verdachte heeft geen stukken ingebracht ter onderbouwing van dit verweer.

Op 13 oktober 2020 heeft

[medeverdachte]
een ‘Brief
[bedrijf 6]
pdf’ via WhatsApp gedeeld met verdachte. Tussen verdachte en
[medeverdachte]
heeft het volgende WhatsAppgesprek plaatsgevonden.

[medeverdachte]
(De rechtbank begrijpt:
[medeverdachte]
):
[verdachte]
ik heb echt bullshit verhaal van gemaakt

[medeverdachte]
: Als het goed is, mailen we het naar die knakker

[verdachte]
(De rechtbank begrijpt: verdachte): Hahahahahahhahahaha

[medeverdachte]
: echt een lulkoek verhaal

[verdachte]
: Jaa

[verdachte]
: Dat wel

Verdachte heeft deze brief op 15 oktober 2020 verzonden naar de

[bedrijf 6]
.

Op 6 oktober 2020 heeft

[medeverdachte]
aan verdachte twee voorbeeldbrieven gestuurd, waarin hij uitleg geeft bij de stukken naar aanleiding waarvan de bank contact heeft opgenomen met verdachte.
[medeverdachte]
heeft daarbij vermeld:

[medeverdachte]
: 2e is beter

[medeverdachte]
:
[verdachte]
ik heb echt buikpijn hiervan.

Verdachte heeft deze mail op 20 december 2020 aan

[naam 2]
van
[bedrijf 6]
verzonden.

Dat

[medeverdachte]
geen invloed op of inzicht had in de stukken die hij doorstuurde aan hypotheekadviseur
[getuige]
acht de rechtbank gelet op het voorgaande ongeloofwaardig. Uit het hierboven aangehaalde mailbericht van
[medeverdachte]
aan
[getuige]
op 23 december 2020 volgt dat
[medeverdachte]
en verdachte inhoudelijk op de hoogte waren van de stukken die
[medeverdachte]
doorstuurde.
[medeverdachte]
wist niet alleen welke stukken hij doorstuurde, hij wist eveneens op welk punt de stukken waren aangepast, blijkens zijn toelichting bij de hierboven genoemde doorgestuurde link. Bovendien moet
[medeverdachte]
, de partner van verdachte, hebben geweten welke werkzaamheden verdachte verrichtte. De rechtbank wijst in dat verband op het volgende bericht dat
[medeverdachte]
op 23 januari 2020 aan
[getuige]
heeft geschreven:

Hoi

[getuige]
, mijn vrouw en ik hebben besloten om vanaf heden niet meer ‘getrouwd’ te zijn voor de wet. We zijn nu getrouwd in gemeenschap van goederen. Het huis wil ik graag aan
[verdachte]
geven en de lasten en baten mogen op beide verantwoordelijkheid.
[..]
De verantwoordelijk mag op beide, de woning moet op haar naam.

[medeverdachte]
moet hebben geweten dat bepaalde stukken niet voorhanden waren omdat geen sprake is geweest van werkzaamheden van verdachte bij
[naam 7]
. De rechtbank concludeert dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en
[medeverdachte]
.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 2 en 3.

3
De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:

1.

zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2016 tot en met 3 april 2020, te Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, een of meer geschriften, te weten de navolgende:

a. een factuur aangaande de eindafrekening half jaar periode januari - juni 2018 en eenmalig

rapport, afkomstig van

[bedrijf 1]
en gericht aan
[bedrijf 2]
(factuurnummer 2018-0005), gedateerd 20 juni 2018, ter hoogte van in totaal € 82.255,00 en met een openstaand bedrag ter hoogte van € 12.255 (p. 3720 bijlage bij AH.009) en/of

b. 6 betalingsbewijzen, althans een of meer betalingsbewijzen, waaruit blijkt dat door

[bedrijf 2]
aan
[bedrijf 1]
een bedrag aan voorschot is overgeschreven met als omschrijving ‘voorschot 2018’ (p. 3721 t/m 3726) en/of

c. een betalingsbewijs waaruit blijkt dat op 04 juli 2018 een bedrag van € 12.225 is overgeschreven door

[bedrijf 2]
aan
[bedrijf 1]
/
[verdachte]
met als omschrijving ‘Factuurnummer 2018-0005, (p. 3727) en/of

d. een factuur met als omschrijving ‘dienstverlening’ periode april – december 2017, afkomstig

van

[bedrijf 1]
en gericht aan
[bedrijf 2]
(factuurnummer 2018-0002), gedateerd op 4 januari 2019 ten bedrage van € 183.601,00 (p. 3571) en/of

e. 10 betalingsbewijzen, althans een of meer betalingsbewijzen, waaruit blijkt dat door

[bedrijf 2]

aan

[bedrijf 1]
een bedrag aan voorschot is overgeschreven met als omschrijving ‘voorschot’ (p. 3572 t/m 3581) en/of

f. een betalingsbewijs waaruit blijkt dat op 04 mei 2018 een bedrag van € 63.601,00 is

overgeschreven door

[bedrijf 2]
aan
[bedrijf 1]
/
[verdachte]
met als omschrijving ‘Rest betaling

factuur 2018-0002’ (p. 3582) en/of

g. een factuur met als omschrijving ‘juridisch en administratief dienstverlening + consultatie

periode juli 2017- december 2019’, afkomstig van

[bedrijf 1]
en gericht aan
[bedrijf 2]
(factuurnummer 2019-0008), gedateerd op 7 juli 2019 ten bedrage van € 15.700,00 (p. 3585) en/of

h. een betalingsbewijs waaruit blijkt dat op 18 juli 2019 een bedrag van € 15.700,00 is

overgeschreven door

[bedrijf 2]
aan
[bedrijf 1]
/
[verdachte]
met als omschrijving factuurnummer

2019-0008’ (p. 3586)

althans een of meer geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te

dienen, (telkens) met het oogmerk om dat/die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken

en/of door anderen te doen gebruiken valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of

heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, bestaande die valsheid hierin dat (telkens) valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid

a. in die factuur staat dat

[bedrijf 2]
een bedrag van in totaal € 82.255 verschuldigd is aan
[bedrijf 1]
aangaande de eindafrekening halfjaar januari – juni 2018 en een eenmalig rapport en dat van het totaalbedrag nog € 12.255 openstaat en/of

b. in die betalingsbewijzen staat dat een bedrag aan voorschot is afgeschreven vanaf het

bankrekeningnummer

[rekeningnummer 1]
op naam van
[bedrijf 2]
naar het

bankrekeningnummer

[rekeningnummer 2]
op naam van
[bedrijf 1]
en/of

c. in dat betalingsbewijs staat dat op 4 juli 2018 een bedrag van € 12.255 is afgeschreven vanaf

bankrekeningnummer

[rekeningnummer 1]
op naam van
[bedrijf 2]
naar

bankrekeningnummer

[rekeningnummer 2]
op naam van
[bedrijf 1]
/
[verdachte]
en/of

d. in die factuur staat dat

[bedrijf 2]
een bedrag van € 183.601,00 verschuldigd is aan
[bedrijf 1]
in

verband met dienstverlening over de periode april – december 2018 en/of

e. in die betalingsbewijzen staat dat een bedrag ter hoogte van € 12.000 aan voorschot is

afgeschreven vanaf het bankrekeningnummer

[rekeningnummer 1]
op naam van
[bedrijf 2]

naar het bankrekeningnummer

[rekeningnummer 2]
op naam van
[bedrijf 1]
/
[verdachte]

en/of

f. in dat betalingsbewijs staat dat op 4 mei 2018 een bedrag van € 63.601,00 is afgeschreven vanaf bankrekeningnummer

[rekeningnummer 1]
op naam van
[bedrijf 2]
naar

bankrekeningnummer

[rekeningnummer 2]
op naam van
[bedrijf 1]
/
[verdachte]
en/of

g. in die factuur staat dat

[bedrijf 2]
een bedrag van € 15.700,00 verschuldigd is aan
[bedrijf 1]
in

verband met juridisch administratieve dienstverlening + consultatie over de periode juli 2017 –

december 2019 en/of

h. in dat betalingsbewijs staat dat op 18 juli 2019 een bedrag van € 15.700 is afgeschreven vanaf

bankrekeningnummer

[rekeningnummer 1]
op naam van
[bedrijf 2]
naar

bankrekeningnummer

[rekeningnummer 2]
op naam van
[bedrijf 1]
/
[verdachte]
;

2.

zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 oktober 2020, te Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer geschriften, te weten de navolgende:

a. een werkgeversverklaring van werkgever

[bedrijf 9]
ten behoeve van werknemer
[verdachte]
, ondertekend door
[naam 4]
op 30 juli 2020 (p. 4386) en/of

b. een salarisspecificatie van

[naam 7]
op naam van
[verdachte]
met betrekking loon juli 2020 (p.

4388) en/of

c. een bankoverschrijving waaruit blijkt dat op 24 juni 2020 door

[naam 7]
een bedrag van

€ 2.294,17 is bijgeschreven op de bankrekening op naam van

[verdachte]
(p. 4389) en/of

d. een bankoverschrijving waaruit blijkt dat op 24 juli 2020 door

[naam 7]
een bedrag van

€ 2.294,17 is bijgeschreven op de bankrekening op naam van

[verdachte]
(p. 4390) en/of

e. een bankoverschrijving waaruit blijkt dat op 25 augustus 2020 door

[naam 7]
een bedrag van

€ 2.294,17 is bijgeschreven op de bankrekening op naam van

[verdachte]
(p. 4391) en/of

f. een werkgeversverklaring van werkgever

[bedrijf 9]
ten behoeve van werknemer
[verdachte]
, ondertekend door
[naam 4]
op 30-07-2020 (p. 4402) en/of

g. een salarisspecificatie van

[naam 7]
op naam van
[verdachte]
met betrekking loon juli 2020 (p.

4403) en/of

h. een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen werkgever

[naam 7]
en werknemer
[verdachte]

, ondertekend op 23 oktober 2019 (p. 4404)

althans een of meer geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te

dienen, (telkens) met het oogmerk om dat/die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken

en/of door anderen te doen gebruiken valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of

heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, bestaande die valsheid hierin dat (telkens) valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid

a.in die werkgeversverklaring staat dat

[verdachte]
sinds 1 juni 2018 in dienst is bij
[bedrijf 9]
, in de functie van adviseur en/of

b. in die salarisspecificatie staat dat over de maand juli 2020 een nettobedrag aan loon ter hoogte

van € 2.294,17 is betaald aan

[verdachte]
en/of

c. in die bankoverschrijving staat dat op 24 juni 2020 een bedrag van € 2.294,17 is bijgeschreven door

[naam 7]
met bankrekeningnummer
[rekeningnummer 3]
op bankrekeningnummer
[rekeningnummer 2]
op naam van
[verdachte]
, onder vermelding van ‘salaris juni 2020’ en/of

d. in die bankoverschrijving staat dat op 24 juli 2020 een bedrag van € 2.294,17 is bijgeschreven

door

[naam 7]
met bankrekeningnummer
[rekeningnummer 3]
op bankrekeningnummer
[rekeningnummer 2]
op naam van
[verdachte]
, onder vermelding van ‘salaris juli 2020’ en/of

e. in die bankoverschrijving staat dat op 25 augustus 2020 een bedrag van € 2.294,17 is

bijgeschreven door

[naam 7]
met bankrekeningnummer
[rekeningnummer 3]
op

bankrekeningnummer

[rekeningnummer 2]
op naam van
[verdachte]
, onder vermelding van ‘salaris augustus 2020’ en/of

f. in die werkgeversverklaring staat dat

[verdachte]
sinds 1 januari 2020 in dienst is bij
[bedrijf 9]
, in de functie van adviseur en/of

g. in die arbeidsovereenkomst staat dat

[verdachte]
per 1 januari 2020 voor onbepaalde tijd in

dienst zal treden bij

[naam 7]
in de functie van adviseur;

3.

zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 oktober 2020, te Apeldoorn en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meerdere valse en/of vervalste geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten de navolgende:

a. een werkgeversverklaring van werkgever

[bedrijf 9]
ten behoeve van werknemer
[verdachte]
, ondertekend door
[naam 4]
op 30 juli 2020 (p. 4386) en/of

b. een salarisspecificatie van

[naam 7]
op naam van
[verdachte]
met betrekking tot loon over juli

2020 (p. 4388) en/of

c. een bankoverschrijving waaruit blijkt dat op 24 juni 2020 door

[naam 7]
een bedrag van

€ 2.294,17 is bijgeschreven op de bankrekening op naam van

[verdachte]
(p. 4389) en/of

d. een bankoverschrijving waaruit blijkt dat op 24 juli 2020 door

[naam 7]
een bedrag van

€ 2.294,17 is bijgeschreven op de bankrekening op naam van

[verdachte]
(p. 4390) en/of

e. een bankoverschrijving waaruit blijkt dat op 25 augustus 2020 door

[naam 7]
een bedrag van

€ 2.294,17 is bijgeschreven op de bankrekening op naam van

[verdachte]
(p. 4391) en/of

f. een werkgeversverklaring van werkgever

[bedrijf 9]
ten behoeve van werknemer
[verdachte]
, ondertekend door
[naam 4]
op 30-07-2020 (p. 4402) en/of

g. een salarisspecificatie van

[naam 7]
op naam van
[verdachte]
met betrekking loon juli 2020 (p.

4403) en/of

h. een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen werkgever

[naam 7]
en werknemer
[verdachte]

, ondertekend op 23 oktober 2019 (p. 4404);

als ware het/zij echt en onvervalst, en bestaande dat gebruik hierin dat verdachte en/of haar mededader(s) die geschriften hebben doen toekomen (via de hypotheekadviseur) aan de

[bedrijf 6]
en/of
[bedrijf 8]
ten behoeve van een hypotheekaanvraag.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.

Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4
De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

feit 1:

medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd

feit 2:

medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd

feit 3:

medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

5
De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6
De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7
De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaarden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte voor drie jaar een beroepsverbod wordt opgelegd om in de zorg werkzaam te zijn.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat bij het opleggen van de straf rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij is meegesleept in de financiële malaise van het bedrijf van haar ex-man. Het zijn zware jaren voor haar geweest. Volgens de reclassering is er geen risico op herhaling en zijn er contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf. Verdachte is de hoofdverzorger van haar zoontje en daarnaast kan zij haar woning verliezen. Verdachte heeft geen strafblad. Tot slot is sprake van schending van de redelijke termijn.

De beoordeling door de rechtbank

De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift in twee verschillende zaken. Zo heeft zij samen met

[medeverdachte]
facturen en betalingsbewijzen valselijk op gemaakt/doen opmaken van haar bedrijf
[bedrijf 1]
om het te doen voorkomen alsof
[bedrijf 2]
de bij de gemeenten gedeclareerde zorguren daadwerkelijk en door voldoende gekwalificeerd personeel heeft gemaakt Daarnaast heeft zij met
[medeverdachte]
stukken vervalst in verband met een hypotheekaanvraag en deze stukken via
[medeverdachte]
ingediend bij de hypotheekverstrekker om het te doen lijken alsof zij over voldoende inkomen beschikte om de hypotheek over te nemen. Dit zijn ernstige en volstrekt ontoelaatbare vormen van fraude. In het economische en maatschappelijke verkeer moet er vanuit kunnen worden gegaan dat stukken die tot enig bewijs dienen waarheidsgetrouw zijn. Met de Wmo-fraude heeft verdachte geprobeerd het misbruik van gemeenschapsgelden te verdoezelen en met de hypotheekfraude heeft het handelen van verdachte geleid tot een mogelijk kredietrisico voor de hypotheekverstrekker.

Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 mei 2024 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.

Uit het reclasseringsadvies van 21 december 2023 volgt dat het risico op herhaling wordt ingeschat als laag. De reclassering heeft een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. Een gevangenisstraf heeft voor verdachte mogelijk negatieve consequenties, omdat zij, naast het feit dat zij haar woning zou kunnen verliezen, de belangrijkste verzorgsters is van haar nog heel jonge zoon.

Straf

Gelet op de ernst van de feiten kan in beginsel niet worden volstaan met oplegging van een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) is het oriëntatiepunt bij een benadelingsbedrag van ongeveer € 250.000,00 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden.

Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is de indruk ontstaan dat verdachte een beperkte rol heeft gehad in de zorgfraude. Zij is meegesleept in de frauduleuze praktijken van haar (ex-)partner. Ten aanzien van de hypotheekfraude heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd.

In het voorgaande alsmede in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder dat zij moeder is van een jong kind, ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van de door de officier van justitie gevorderde straf.

Redelijke termijn

In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd binnen een redelijke termijn te worden berecht. In deze procedure wordt de datum van ontvangst van de dagvaarding gezien als eerste daad van vervolging van verdachte. Verdachte heeft de dagvaarding ontvangen op 12 januari 2023, wat maakt dat de op redelijk te beoordelen termijn is aangevangen op die datum. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie is de redelijke termijn in eerste aanleg niet overschreden.

Alles overziend acht de rechtbank een maximale taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.

Beroepsverbod

Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij actief wenst te blijven in de zorgbranche. Verdachte is niet eerder voor een strafbaar feit veroordeeld en is sinds de bewezenverklaarde feiten niet opnieuw in de fout gegaan. De reclassering schat het risico op herhaling als laag in. De rechtbank overweegt dat het opleggen van een beroepsverbod op dit moment niet meer opportuun is en zij acht de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf voldoende om te voorkomen dat verdachte in de toekomst nieuwe strafbare feiten zal begaan.

8
De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

9
De beslissing

De rechtbank:

? verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;

? verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;

? verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;

? verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

? legt op een taakstraf van 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;

? legt op een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden;

? bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Leemreize (voorzitter), mr. M.W.R. Koch en mr. P. Verkroost, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 augustus 2024.

De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I

Tenlastelegging

1.

zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2016 tot en met 3 april 2020, te Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, een of meer geschriften, te weten de navolgende:

a. een factuur aangaande de eindafrekening half jaar periode januari - juni 2018 en eenmalig

rapport, afkomstig van

[bedrijf 1]
en gericht aan
[bedrijf 2]
(factuurnummer 2018-0005), gedateerd 20 juni 2018, ter hoogte van in totaal € 82.255,00 en met een openstaand bedrag ter hoogte van € 12.555 (p. 3720 bijlage bij AH.009) en/of

b. 6 betalingsbewijzen, althans een of meer betalingsbewijzen, waaruit blijkt dat door

[bedrijf 2]
aan
[bedrijf 1]
een bedrag aan voorschot is overgeschreven met als omschrijving ‘voorschot 2018’ (p. 3721 t/m 3726) en/of

c. een betalingsbewijs waaruit blijkt dat op 04 juli 2018 een bedrag van € 12.225 is overgeschreven door

[bedrijf 2]
aan
[bedrijf 1]
/
[verdachte]
met als omschrijving ‘Factuurnummer 2018-0005, (p. 3727) en/of

d. een factuur met als omschrijving ‘dienstverlening’ periode april – december 2017, afkomstig

van

[bedrijf 1]
en gericht aan
[bedrijf 2]
(factuurnummer 2018-0002), gedateerd op 4 januari 2019 ten bedrage van € 183.601,00 (p. 3571) en/of

e. 10 betalingsbewijzen, althans een of meer betalingsbewijzen, waaruit blijkt dat door

[bedrijf 2]

aan

[bedrijf 1]
een bedrag aan voorschot is overgeschreven met als omschrijving ‘voorschot’ (p. 3572 t/m 3581) en/of

f. een betalingsbewijs waaruit blijkt dat op 04 mei 2018 een bedrag van € 63.601,00 is

overgeschreven door

[bedrijf 2]
aan
[bedrijf 1]
/
[verdachte]
met als omschrijving ‘Rest betaling

factuur 2018-0002’ (p. 3582) en/of

g. een factuur met als omschrijving ‘juridisch en administratief dienstverlening + consultatie

periode juli 2017- december 2019’, afkomstig van

[bedrijf 1]
en gericht aan
[bedrijf 2]
(factuurnummer 2019-0008), gedateerd op 7 juli 2019 ten bedrage van € 15.700,00 (p. 3585) en/of

h. een betalingsbewijs waaruit blijkt dat op 18 juli 2019 een bedrag van € 15.700,00 is

overgeschreven door

[bedrijf 2]
aan
[bedrijf 1]
/
[verdachte]
met als omschrijving factuurnummer

2019-0008’ (p. 3586)

althans een of meer geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te

dienen, (telkens) met het oogmerk om dat/die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken

en/of door anderen te doen gebruiken valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of

heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, bestaande die valsheid hierin dat (telkens) valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid

a. in die factuur staat dat

[bedrijf 2]
een bedrag van in totaal € 82.255 verschuldigd is aan
[bedrijf 1]
aangaande de eindafrekening halfjaar januari – juni 2018 en een eenmalig rapport en dat van het totaalbedrag nog € 12.255 openstaat en/of

b. in die betalingsbewijzen staat dat een bedrag aan voorschot is afgeschreven vanaf het

bankrekeningnummer

[rekeningnummer 1]
op naam van
[bedrijf 2]
naar het

bankrekeningnummer

[rekeningnummer 2]
op naam van
[bedrijf 1]
en/of

c. in dat betalingsbewijs staat dat op 4 juli 2018 een bedrag van € 12.255 is afgeschreven vanaf

bankrekeningnummer

[rekeningnummer 1]
op naam van
[bedrijf 2]
naar

bankrekeningnummer

[rekeningnummer 2]
op naam van
[bedrijf 1]
/
[verdachte]
en/of

d. in die factuur staat dat

[bedrijf 2]
een bedrag van € 183.601,00 verschuldigd is aan
[bedrijf 1]
in

verband met dienstverlening over de periode april – december 2018 en/of

e. in die betalingsbewijzen staat dat een bedrag ter hoogte van € 12.000 aan voorschot is

afgeschreven vanaf het bankrekeningnummer

[rekeningnummer 1]
op naam van
[bedrijf 2]

naar het bankrekeningnummer

[rekeningnummer 2]
op naam van
[bedrijf 1]
/
[verdachte]

en/of

f. in dat betalingsbewijs staat dat op 4 mei 2018 een bedrag van € 63.601,00 is afgeschreven vanaf bankrekeningnummer

[rekeningnummer 1]
op naam van
[bedrijf 2]
naar

bankrekeningnummer

[rekeningnummer 2]
op naam van
[bedrijf 1]
/
[verdachte]
en/of

g. in die factuur staat dat

[bedrijf 2]
een bedrag van € 15.700,00 verschuldigd is aan
[bedrijf 1]
in

verband met juridisch administratieve dienstverlening + consultatie over de periode juli 2017 –

december 2019 en/of

h. in dat betalingsbewijs staat dat op 18 juli 2019 een bedrag van € 15.700 is afgeschreven vanaf

bankrekeningnummer

[rekeningnummer 1]
op naam van
[bedrijf 2]
naar

bankrekeningnummer

[rekeningnummer 2]
op naam van
[bedrijf 1]
/
[verdachte]
;

2.

zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 oktober 2020, te Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer geschriften, te weten de navolgende:

a. een werkgeversverklaring van werkgever

[bedrijf 9]
ten behoeve van werknemer
[verdachte]
, ondertekend door
[naam 4]
op 30 juli 2020 (p. 4386) en/of

b. een salarisspecificatie van

[naam 7]
op naam van
[verdachte]
met betrekking loon juli 2020 (p.

4388) en/of

c. een bankoverschrijving waaruit blijkt dat op 24 juni 2020 door

[naam 7]
een bedrag van

€ 2.294,17 is bijgeschreven op de bankrekening op naam van

[verdachte]
(p. 4389) en/of

d. een bankoverschrijving waaruit blijkt dat op 24 juli 2020 door

[naam 7]
een bedrag van

€ 2.294,17 is bijgeschreven op de bankrekening op naam van

[verdachte]
(p. 4390) en/of

e. een bankoverschrijving waaruit blijkt dat op 25 augustus 2020 door

[naam 7]
een bedrag van

€ 2.294,17 is bijgeschreven op de bankrekening op naam van

[verdachte]
(p. 4391) en/of

f. een werkgeversverklaring van werkgever

[bedrijf 9]
ten behoeve van werknemer
[verdachte]
, ondertekend door
[naam 4]
op 30-07-2020 (p. 4402) en/of

g. een salarisspecificatie van

[naam 7]
op naam van
[verdachte]
met betrekking loon juli 2020 (p.

4403) en/of

h. een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen werkgever

[naam 7]
en werknemer
[verdachte]

, ondertekend op 23 oktober 2019 (p. 4404)

althans een of meer geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te

dienen, (telkens) met het oogmerk om dat/die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken

en/of door anderen te doen gebruiken valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of

heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, bestaande die valsheid hierin dat (telkens) valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid

a.in die werkgeversverklaring staat dat

[verdachte]
sinds 1 juni 2018 in dienst is bij
[bedrijf 9]
, in de functie van adviseur en/of

b. in die salarisspecificatie staat dat over de maand juli 2020 een nettobedrag aan loon ter hoogte

van € 2.294,17 is betaald aan

[verdachte]
en/of

c. in die bankoverschrijving staat dat op 24 juni 2020 een bedrag van € 2.294,17 is bijgeschreven door

[naam 7]
met bankrekeningnummer
[rekeningnummer 3]
op bankrekeningnummer
[rekeningnummer 2]
op naam van
[verdachte]
, onder vermelding van ‘salaris juni 2020’ en/of

d. in die bankoverschrijving staat dat op 24 juli 2020 een bedrag van € 2.294,17 is bijgeschreven

door

[naam 7]
met bankrekeningnummer
[rekeningnummer 3]
op bankrekeningnummer
[rekeningnummer 2]
op naam van
[verdachte]
, onder vermelding van ‘salaris juli 2020’ en/of

e. in die bankoverschrijving staat dat op 25 augustus 2020 een bedrag van € 2.294,17 is

bijgeschreven door

[naam 7]
met bankrekeningnummer
[rekeningnummer 3]
op

bankrekeningnummer

[rekeningnummer 2]
op naam van
[verdachte]
, onder vermelding van ‘salaris augustus 2020’ en/of

f. in die werkgeversverklaring staat dat

[verdachte]
sinds 1 januari 2020 in dienst is bij
[bedrijf 9]
, in de functie van adviseur en/of

g. in die arbeidsovereenkomst staat dat

[verdachte]
per 1 januari 2020 voor onbepaalde tijd in

dienst zal treden bij

[naam 7]
in de functie van adviseur;

3.

zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 oktober 2020, te Apeldoorn en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meerdere valse en/of vervalste geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten de navolgende:

a. een werkgeversverklaring van werkgever

[bedrijf 9]
ten behoeve van werknemer
[verdachte]
,

ondertekend door

[naam 4]
op 30 juli 2020 (p. 4386) en/of

b. een salarisspecificatie van

[naam 7]
op naam van
[verdachte]
met betrekking tot loon over juli

2020 (p. 4388) en/of

c. een bankoverschrijving waaruit blijkt dat op 24 juni 2020 door

[naam 7]
een bedrag van

€ 2.294,17 is bijgeschreven op de bankrekening op naam van

[verdachte]
(p. 4389) en/of

d. een bankoverschrijving waaruit blijkt dat op 24 juli 2020 door

[naam 7]
een bedrag van

€ 2.294,17 is bijgeschreven op de bankrekening op naam van

[verdachte]
(p. 4390) en/of

e. een bankoverschrijving waaruit blijkt dat op 25 augustus 2020 door

[naam 7]
een bedrag van

€ 2.294,17 is bijgeschreven op de bankrekening op naam van

[verdachte]
(p. 4391) en/of

f. een werkgeversverklaring van werkgever

[bedrijf 9]
ten behoeve van werknemer
[verdachte]
, ondertekend door
[naam 4]
op 30-07-2020 (p. 4402) en/of

g. een salarisspecificatie van

[naam 7]
op naam van
[verdachte]
met betrekking loon juli 2020 (p.

4403) en/of

h. een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen werkgever

[naam 7]
en werknemer
[verdachte]

, ondertekend op 23 oktober 2019 (p. 4404);

als ware het/zij echt en onvervalst, en bestaande dat gebruik hierin dat verdachte en/of haar mededader(s) die geschriften heeft doen toekomen (via de hypotheekadviseur) aan de

[bedrijf 6]
en/of
[bedrijf 8]
ten behoeve van een hypotheekaanvraag.

Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant

[verbalisant 1]
van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal onderzoek ON3R0201051 Mortel, BVH-nummer 2020558099, gesloten op 10 december 2021, en daarnaast een aanvulling, proces-verbaal nazending stukken, gesloten op 14 juli 2022, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.

Proces-verbaal van verdenking, p. 26.

Proces-verbaal van bevindingen, p. 1187 t/m 1192.

Vonnis van 3 april 2020 (rechtbank Gelderland) in de zaak van

[bedrijf 2]
tegen gemeente Apeldoorn c.s., p. 3176 t/m 3193.

Productie 38, AH.001-414, p. 2883 en 2884.

Productie 42, AH.001-418, p. 2900 en 2901 en proces-verbaal van bevindingen, p. 3701.

Productie 58, AH .001-707, p. 3109 en proces-verbaal van bevindingen, p. 3701.

Uittreksel Kamer van Koophandel -

[bedrijf 1]
, AH.001-418, p. 2902.

Verklaring van

[medeverdachte]
, afgelegd ter terechtzitting van 4 juli 2024.

Overzicht ingehuurde personeelsleden, AH.001-414, p. 2883.

Factuur 2018-0002

[bedrijf 1]
‘Dienstverlening’, AH.001-418, p. 2900.

Factuur 2018-0005

[bedrijf 1]
‘Eindafrekening januari-juni 2018, AH.001-707, p. 3109.

Factuur 2019-0008

[bedrijf 1]
‘Juridisch en administratief dienstverlening + consultatie’, AH.001-418, p. 2901.

Factuur 2018-0002

[bedrijf 1]
‘Dienstverlening’, AH.001-418, p. 2900.

Proces-verbaal van bevindingen, AH.006, p. 3504.

Proces-verbaal van bevindingen betreffende het telefonische verhoor van getuige

[medewerker 1]
, p. 5064.

Proces-verbaal van het verhoor van getuige

[medewerker 5]
bij de rechter-commissaris van 7 november 2023 (geen deel uitmakend van het doorgenummerde dossier), p. 2 en 7.

Proces-verbaal van bevindingen inhuur derden, AH.006, p. 3505.

Proces-verbaal van bevindingen onderzoek HP Elite laptop, p. 4317.

Rapportage onderzoek zorgaanbieder in het kader van toezicht rechtmatigheid Wmo/Jeugdwet door M. van Ginneken, p. 4643.

Proces-verbaal van bevindingen HP Laptop 15-eg0848

[naam 1]
, p. 4287.

Proces-verbaal zakelijk verhoor van de verdachte

[naam 1]
, p. 711

Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 juli 2024.

Proces-verbaal van bevindingen onderzoek HP Elite laptop, p. 4317.

Proces-verbaal van bevindingen betreffende Onderzoek telefoon

[verdachte]
, p. 4690 t/m 4692.

Proces-verbaal van bevindingen onderzoek iPhone 11 Pro Max, p. 4614.

Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant

[verbalisant 2]
van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal onderzoek ON3R0201051 Mortel, BVH-nummer 2021536642, gesloten op 10 december 2021, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.

Proces-verbaal van aangifte, p. 458 t/m 461.

Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot verstrekking onderliggende documentatie van de schriftelijke aangifte vanuit

[bedrijf 6]
van 12 oktober 2020 contra
[verdachte]
, met bijlagen, p. 4367-4368, p. 4386, p. 4388 t/m 4391, p. 4402 t/m 4406.

Proces-verbaal van het verhoor van getuige

[getuige]
, GET.008, p. 5062 en 5063.

Mailwisseling tussen

[getuige]
(
[bedrijf 5]
) en
[medeverdachte]
op 22 en 23 september 2020, p. 4538, 4541.

Mail van

[naam 4]
van 23 september 2020 betreffende werkgeversverklaring toevoeging, p. 4401.

Werkgeversverklaring van

[bedrijf 9]
, p. 4402.

Salarisspecificatie Juli 2020 van

[naam 7]
op naam van Mevrouw
[verdachte]
F.U., p. 4403.

Arbeidsovereenkomst

[naam 7]
en
[verdachte]
, p. 4404 t/m 4406.

Mailwisseling tussen

[naam 2]
(
[bedrijf 6]
) en Jose Klaassens (RABOBANK) op 5 oktober 2020, p. 4395; proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens ex artikel 126nd lid 1 Wetboek van Strafvordering, p. 5644.

Proces-verbaal onderzoek herkomst werkgeversverklaring en salarisspecificatie van verdachte

[verdachte]
, AH.027 met bijlagen, p. 4310 t/m 4315.

Mailwisseling tussen

[naam 2]
(
[bedrijf 6]
) en verdachte op 6 oktober 2020, p. 4407.

Proces-verbaal van bevindingen onderzoek HP Elite laptop, p. 4316 t/m 4318.

Proces-verbaal van aangifte, p. 459; printversie verzekeringsbericht UWV, p. 4400.

Proces-verbaal van bevindingen onderzoek iPhone 11 Pro Max, p. 4617.

Proces-verbaal van bevindingen onderzoek HP Elite laptop, bijlage brief

[bedrijf 6]
, p. 4346.

Proces-verbaal van bevindingen onderzoek iPhone 11 Pro Max, p. 4615 t/m 4617

Proces-verbaal van bevindingen onderzoek HP Elite laptop, p. 4352.

Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens ex art. 126nd lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, p. 4482.

Zie ook

Oozo.nl
Weten wat er in jouw buurt of straat gebeurt?
FaillissementsDossier.nl
Alle faillissementen en surseances in Nederland
FaillissementsDossier.be
Alle faillissementen en opschortingen in België
ProcedureCollective.fr
Alle faillissementen in Frankrijk
DatIsSlimBedacht.nl
Tips - Ideeën - Slimmigheden
  • Uitspraken.nl is een produkt van Binq Media B.V. - Mart Smeetslaan 1, 1217 ZE Hilversum - Kvk nummer 54506158