RECHTBANK
LIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rekestnummer: 11525995 \ AZ VERZ 25-12
Beschikking van
16
mei 2025
[verzoekster]
,
te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. T.D.D. Loeffen,
[verweerder] H.O.D.N. [handelsnaam],
te [woonplaats 2] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. M.M.J.F. Sijben.
2.1.
De onderneming van [verweerder] bestaat uit een winkelgedeelte en een horeca-gedeelte. De horeca-afdeling wordt “ [naam] ” genoemd. Op die afdeling worden broodjes en lunchgerechten bereid en verkocht.
2.2.
[verzoekster] is op 14 oktober 2024 op grond van een schriftelijke arbeidsovereenkomst in dienst getreden van [verweerder] in de functie van verkoopmedewerker bij [naam] . Partijen zijn een proeftijd van twee maanden overeengekomen.
2.3.
Voorafgaand aan haar indiensttreding bij [verweerder] , heeft zij hem medegedeeld dat zij ADHD heeft en daarvoor medicatie gebruikt.
2.4.
Normaal gesproken is bij [naam] één medewerker werkzaam. Op momenten van grotere drukte kan die medewerker collega’s in het winkelgedeelte vragen om hulp vragen.
2.5.
[verzoekster] is gedurende de eerste twee weken van haar dienstverband ingewerkt, zodat zij in die periode niet als enige werkzaam was bij [naam] .
2.6.
Op 1 november 2024 heeft [verzoekster] voor het eerst in haar eentje gewerkt bij [naam] . Zij heeft toen een paniekaanval gekregen en heeft daarna haar werkzaamheden die dag niet meer hervat. Om 11.38 uur heeft zij die dag “uitgeklokt”.
2.7.
Op 4 november 2024 heeft [verweerder] aan [verzoekster] telefonisch medegedeeld dat hij de arbeidsovereenkomst opzegt. Hij heeft daarna bij brief van dezelfde datum de opzegging schriftelijk aan [verzoekster] bevestigd. In die brief staat dat [verzoekster] de verwachtingen van [verweerder] niet heeft kunnen waarmaken zodat [verweerder] heeft besloten niet verder te gaan met haar.
2.8.
Op 13 november 2024 heeft [verzoekster] telefonisch gesproken met [verweerder] . Dit gesprek heeft zij opgenomen zonder dat [verweerder] dat wist.
2.9.
Bij brief van 13 januari 2025 heeft [verzoekster] zich op het standpunt gesteld dat [verweerder] een ongerechtvaardigd onderscheid heeft gemaakt op basis van een persoonskenmerk aangezien [verzoekster] “lijdt aan ADHD”. [verzoekster] heeft in de brief [verweerder] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. Zij heeft in de brief ook verzocht om betaling van de transitievergoeding.
2.10.
Bij brief van 15 januari 2025 heeft [verweerder] ontkend dat van discriminatie sprake is en daarom de aansprakelijkheid van schade afgewezen.
2.11.
Partijen hebben daarna nog gecorrespondeerd, maar dat heeft niet geleid tot een wijziging van hun standpunten.
Overwegingen
4.1.
Het verzoek van [verzoekster] zal worden afgewezen. De kantonrechter zal hierna per afzonderlijk onderdeel van het verzoek van Troifontaine toelichten waarom.
de transitievergoeding en de wettelijke rente daarover
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [verweerder] gesteld dat de transitievergoeding van € 16,56 en de wettelijke rente inmiddels betaald is. [verzoekster] heeft dat niet betwist. Vast staat dus dat (nadat [verzoekster] haar verzoek heeft ingediend) [verweerder] de transitievergoeding en de daarover verschuldigde wettelijke rente betaald heeft. [verzoekster] heeft daarom geen belang meer bij toewijzing van dit onderdeel.
Het verzoek zal op dit onderdeel dus worden afgewezen.
de buitengerechtelijke incassokosten
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [verweerder] gesteld dat ook de incassokosten inmiddels betaald zijn. [verzoekster] heeft dat evenmin betwist, zodat ook vast staat dat [verweerder] de buitengerechtelijke kosten betaald heeft nadat [verzoekster] haar verzoek heeft ingediend. Ook op dit onderdeel heeft [verzoekster] dus geen belang meer bij toewijzing, zodat dit onderdeel zal worden afgewezen.
de eindafrekening en de uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen
4.4.
[verzoekster] heeft bij haar verzoekschrift als productie 8 een loonspecificatie van 20 november 2024 overgelegd. Zij stelt zelf dat dit de eindafrekening is. Het verzoekschrift bevat verder geen enkele stelling over de deugdelijkheid van deze eindafrekening. Onduidelijk is dus gebleven waarom [verzoekster] verzoekt om [verweerder] te veroordelen tot het opstellen en afgeven van een deugdelijke eindafrekening. Die eindafrekening heeft [verzoekster] immers al. Op grond van deze overwegingen is het verzoek van [verzoekster] om [verweerder] te veroordelen tot het opstellen en afgeven van een deugdelijke eindafrekening niet toewijsbaar.
4.5.
Dat de niet-genoten vakantiedagen bij het einde van de arbeidsovereenkomst niet zijn uitbetaald onderbouwd [verzoekster] met de stelling dat de eindafrekening daar niets over vermeldt. Zo begrijpt de kantonrechter althans de stelling van [verzoekster] dat [verweerder] in de eindafrekening enkel rekening heeft gehouden met salariscomponenten.
De eindafrekening bevat echter een post “toeslag vakantiedagen” en die post is volgens [verweerder] ook uitbetaald, zodat volgens [verweerder] daarmee
wel degelijk de niet-genoten vakantiedagen uitbetaald zijn. [verzoekster] heeft niet gereageerd op die stelling, zodat het ervoor gehouden moet worden dat de niet-genoten vakantiedagen inderdaad reeds waren voldaan op het moment dat zij haar verzoekschrift in heeft gediend.
4.6.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat ook dit onderdeel van het verzoek van [verzoekster] afgewezen zal worden.
4.7.
[verzoekster] verzoekt om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 5.000,00 omdat [verweerder] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en zich een slecht werkgever heeft betoond (strijd met artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek). Door de handelwijze van [verweerder] is zij naar eigen zeggen in haar persoon aangetast en dit rechtvaardigt in haar ogen een schadevergoeding van € 5.000,00 op basis van art. 6:106 sub b BW. Ter onderbouwing daarvan voert zij aan dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd wegens haar chronische ziekte, dat [verweerder] niet tijdig de transitievergoeding heeft betaald, de opgebouwde niet-genoten vakantiedagen niet heeft verloond en niet naar haar heeft omgekeken nadat zij zich ziekgemeld had. Ook dit onderdeel van het verzoek van [verzoekster] zal worden afgewezen. De kantonrechter overweegt daartoe het volgende.
ten aanzien van de opzegging
4.8.
[verweerder] heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] tijdens de proeftijd opgezegd.
4.9.
De kantonrechter stelt voorop dat het een werkgever in beginsel vrij staat om een werknemer gedurende de proeftijd te ontslaan. Dat kan anders zijn als er bijvoorbeeld sprake is van discriminatie op grond van een handicap of een chronische ziekte.
4.10.
[verzoekster] voert aan dat zij als gevolg van ADHD een paniekaanval heeft gehad op 1 november 2024. Volgens haar was [verweerder] daarvan op de hoogte en heeft hij haar daarom ontslagen. Dit betoog slaagt niet. [verweerder] was inderdaad op de hoogte van het feit dat [verzoekster] ADHD heeft. Ook wist [verweerder] dat [verzoekster] op 1 november 2024 een paniekaanval heeft gehad. [verweerder] ontkent echter dat hij op de hoogte was van enig verband tussen de paniekaanval en het feit dat [verzoekster] ADHD had. [verzoekster] heeft in reactie op die betwisting niet verder onderbouwd dat [verweerder] wel van dit (gesteld) verband op de hoogte was. Dat blijkt ook niet uit de door haar overgelegde transcriptie van het telefoongesprek van 13 november 2024. Dat sprake is geweest van discriminatie op grond van een chronische ziekte, heeft [verzoekster] dus niet aannemelijk weten te maken.
niet tijdige betaling van de transitievergoeding
4.11.
Vast staat dat [verweerder] de transitievergoeding te laat betaald heeft. Strijd met goed werkgeverschap levert dit niet op aangezien [verweerder] , toen de verplichting tot betaling van de transitievergoeding is ontstaan, geen werkgever van [verzoekster] meer was. Het te laat betalen is wel onrechtmatig, maar die onrechtmatigheid wordt gecompenseerd door de wettelijke rente die dan verschuldigd is. Vast staat dat [verweerder] ook de wettelijke rente betaald heeft.
niet betaalde vakantiedagen
4.12.
Anders dan [verzoekster] betoogt, is geen sprake van niet betaalde vakantiedagen. De kantonrechter verwijst daarvoor naar zijn overwegingen in 4.5.
niet naar haar omgekeken na ziekmelding
4.13.
Het moet ervoor gehouden worden dat [verzoekster] zich op 1 november 2024 heeft ziekgemeld. Drie dagen daarna heeft [verweerder] de arbeidsovereenkomst opgezegd binnen de proeftijd en die opzegging is niet in strijd met enige rechtsregel. [verzoekster] heeft verder niet uitgelegd wat [verweerder] in de zeer korte periode tussen haar ziekmelding en de opzegging fout gedaan heeft. Haar stelling dat [verweerder] na haar ziekmelding niet naar haar heeft omgekeken, is zodanig vaag dat daaruit niet valt af te leiden dat [verweerder] zich een slecht werkgever heeft betoond of onrechtmatig jegens [verweerder] heeft gehandeld.
4.14.
Het enige verwijt van [verzoekster] dat overeind blijft, is het feit dat [verweerder] de transitievergoeding te laat betaald heeft. De kantonrechter kan op basis van dit verwijt niet tot de conclusie komen dat [verzoekster] door die te late betaling in haar persoon is aangetast. Hieruit volgt dat de door haar gevorderde schadevergoeding van € 5.000,00 zal worden afgewezen.
4.15.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster] , omdat [verzoekster] grotendeels ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verweerder] worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.