4.1.
Vaststaat dat de door Wassen gestelde afspraken, zoals vermeld in het emailbericht van 15 juni 2022, niet schriftelijk tussen partijen zijn vastgelegd.
[verzoeker]
betwist dat een en ander mondeling op 9 juni 2022 is overeengekomen. Gelet op de betwisting van
[verzoeker]
en bij gebreke van een nadere onderbouwing (ter zake dienend bewijs is niet in het geding gebracht) is niet komen vast te staan dat partijen de in het emailbericht van 15 juni 2022 door Wassen weergegeven afspraken op 9 juni 2022 hebben gemaakt. Dit brengt met zich dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd op 19 september 2022.
4.2.
[verzoeker]
heeft aanspraak gemaakt op een transitievergoeding. In beginsel heeft de werknemer aanspraak op een transitievergoeding als de arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt opgezegd, op diens verzoek wordt ontbonden of de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt en op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan, die tussentijds kan worden opgezegd en ingaat na een tussenpoos van ten hoogste zes maanden.
4.3.
Uit artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW volgt dat de transitievergoeding niet is verschuldigd indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Uit de parlementaire geschiedenis van de desbetreffende wetsbepaling blijkt dat deze uitzonderingsgrond een beperkte reikwijdte heeft en terughoudend moet worden toegepast. De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt (Kamerstukken II 2013/14, 33818, nr. 3, p. 34 en 40, en nr. 4, p. 15-16). De lat voor het aannemen van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door een werknemer ligt derhalve hoog.
4.4.
In het onderhavige geval is de arbeidsovereenkomst van rechtswege geëindigd en op initiatief van Wassen niet aansluitend voortgezet. Niet gebleken is dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van
[verzoeker]
die tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft geleid. De enkele stelling dat
[verzoeker]
zich onvoldoende van zijn acquirerende taken heeft gekweten - welke stelling door
[verzoeker]
is betwist - is daartoe immers onvoldoende. Het vorenstaande brengt met zich dat Wassen aan
[verzoeker]
de transitievergoeding verschuldigd is welke, zoals gesteld door
[verzoeker]
en door Wassen niet weersproken, wordt vastgesteld op € 1.659,83 bruto. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 18 oktober 2022.
Wettelijke verhoging over te laat betaalde loon augustus 2022
4.5.
Nu Wassen niet heeft weersproken dat betaling van het loon over augustus 2022 niet tijdig - pas op 15 september 2022 - heeft plaatsgevonden, maakt
[verzoeker]
op goede gronden aanspraak op vergoeding van de wettelijke verhoging. De gevorderde wettelijke verhoging zal tot het maximum worden toegewezen omdat geen gronden zijn aangevoerd die tot matiging nopen.
Niet-genoten verlofdagen (compensatie in geld als loonvorm)
4.6.
De vraag die vervolgens voorligt, is of
[verzoeker]
recht heeft op uitbetaling van opgebouwde niet-genoten vakantie-uren. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord dient tevens het aantal door
[verzoeker]
niet genoten vakantiedagen te worden vastgesteld aangezien partijen daarover van mening verschillen.
4.7.
Hiervoor in r.o. 4.1. is overwogen dat niet is komen vast te staan dat partijen de in het emailbericht van 15 juni 2022 door Wassen weergegeven afspraken op 9 juni 2022 hebben gemaakt. Dit brengt concreet mee dat niet is komen vast te staan dat partijen hebben afgesproken dat wegens de vrijstelling van werk alle verlofdagen worden geacht te zijn genoten en het verlofsaldo nihil bedraagt. Het primaire verweer van Wassen kan dan ook niet standhouden en zal worden verworpen.
4.8.
Het subsidiaire verweer van Wassen - dat het onredelijk is om verlof te claimen wanneer het loon wordt doorbetaald en er van 9 juni 2022 tot en met 19 september 2022 geen arbeid is verricht - kan evenmin worden gehonoreerd. Gedurende de periode dat de werknemer is vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden bouwt hij immers vakantiedagen op. Daarvan kan wel worden afgeweken, maar dat is in deze zaak niet gebleken.
4.9.
Meer subsidiair betwist Wassen het door
[verzoeker]
gestelde saldo aan opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen.
4.10.
[verzoeker]
stelt dat hij 23,64 opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen oftewel 189,12 niet genoten vakantie-uren heeft opgebouwd die voor vergoeding in aanmerking komen.
[verzoeker]
zal het door hem gestelde tegoed aan vakantiedagen moeten bewijzen indien Wassen voldoende gemotiveerd heeft betwist dat aan
[verzoeker]
nog vakantiedagen toekomen. In verband met het bepaalde in artikel 7:641 lid 2 BW, waarin ervan wordt uitgegaan dat de werkgever verplicht is de administratie van de door werknemer genoten en openstaande vakantiedagen bij te houden, zal Wassen in beginsel haar betwisting mede moeten motiveren aan de hand van de uit deze administratie blijkende gegevens die dan ook door Wassen in het geding moeten worden gebracht (HR 21 juni 1991, NJ 1991, 743 en HR 12 september 2003, NJ 2003, 604).
4.11.
[verzoeker]
heeft het saldo van 23,64 opgebouwde niet genoten vakantiedagen (189,12 uren) gebaseerd op het door hem als bijlage 14 in het geding gebrachte verlofoverzicht. Wassen heeft haar betwisting mede onderbouwd met uit haar administratie blijkende gegevens, te weten de vakantieplanning die
[verzoeker]
zelf binnen de organisatie per email heeft verspreid (bijlage B verweerschrift). Daaruit blijkt dat
[verzoeker]
in week 33 tot en met 35 verlof heeft. Wassen stelt dat
[verzoeker]
dit verlof ook heeft genoten.
[verzoeker]
heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij maar één week in Frankrijk heeft verbleven. Echter voor het genieten van verlof is het niet noodzakelijk dat men in het buitenland verblijft. Ook thuis kan verlof genoten worden. Gesteld noch anderszins is gebleken dat
[verzoeker]
is teruggekomen van zijn verlofaanvraag en slechts om een week verlof heeft gevraagd. Dit brengt met zich dat deze dagen nog in mindering dienen te strekken op het door
[verzoeker]
gestelde verlofsaldo. Gelet op het vorenstaande bedraagt het vakantiesaldo 8,64 dagen (23,64 dagen – 15 dagen) oftewel 69,12 uren (8,64 dagen x 8 uren). De vordering zal dan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.043,19 bruto (€ 69,12 uren x € 29,56 bruto uurloon).
4.12.
[verzoeker]
stelt zich op het standpunt dat hij op grond van artikel 21 lid 2 CAO NBBU aanspraak kan maken op een eindejaarsuitkering. De kantonrechter is met Wassen van oordeel dat
[verzoeker]
geen recht heeft op een eindejaarsuitkering.
[verzoeker]
geniet immers een maandloon dat hoger is dan het maximumloon van functieniveau 9 en is ingedeeld in ten minste functieklasse 6 (
[verzoeker]
zit in functieklasse 7) waardoor ingevolge artikel 2 van de Cao de cao-bepalingen niet van toepassing zijn. Dat in de arbeidsovereenkomst weliswaar naar de Cao is verwezen, maakt dat niet anders. Die verwijzing is krachteloos. De gevorderde eindejaarsuitkering zal dan ook worden afgewezen.
4.13.
[verzoeker]
verzoekt om Wassen te veroordelen om aan hem een specificatie te verstrekken van de - hierna in het dictum toe te wijzen - loonbedragen. Dit zal worden toegewezen nu
[verzoeker]
daarop recht heeft. De termijn van verstrekking van deze stukken zal op veertien dagen na dagtekening van deze beschikking worden gesteld. De te verbeuren dwangsom zal vastgesteld worden op € 50,00 per dag en gemaximeerd worden op een totaalbedrag van € 500,00.
4.14.
Nu betaling van voormelde loonbedragen niet tijdig heeft plaatsgevonden, maakt
[verzoeker]
op goede gronden aanspraak op vergoeding van de wettelijke verhoging. De gevorderde wettelijke verhoging zal tot het maximum worden toegewezen omdat geen gronden zijn aangevoerd die tot matiging nopen.
4.15.
De door het enkele betalingsverzuim verschuldigde wettelijke rente ligt eveneens voor toewijzing gereed.
4.16.
Wassen stelt zich op het standpunt dat
[verzoeker]
onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar eigendommen te beschadigen en haar schade toe te brengen. Daartoe voert Wassen aan dat
[verzoeker]
de ingeleverde laptop en gsm heeft teruggezet naar fabrieksinstellingen en software gewist heeft, waardoor Wassen kosten heeft moeten maken om dat te herstellen. De daarmee gemoeide kosten van € 2.161,50 exclusief btw wenst Wassen in verrekening te brengen. Verder is Wassen van mening dat
[verzoeker]
niet gerechtigd was de door Wassen aan hem ter beschikking gestelde bedrijfsauto onder zich te houden en heeft
[verzoeker]
volgens Wassen schade toegebracht aan de auto, welke schade niet gedurende de uitoefening van de functie is ontstaan. Wassen heeft foto’s van de auto in het geding gebracht en een rapport van een autoschadeherstelbedrijf. De gemoeide herstelkosten van
€ 3.916,15 exclusief btw, alsmede de schoonmaakkosten van € 450,00 exclusief btw en de kosten voor het beschikbaar maken van de auto (€ 3.750,00 - € 8.850,00), wenst Wassen eveneens in verrekening te brengen.
4.17.
Deze vordering van Wassen tot vergoeding van voormelde schadebedragen en daarmee de gegrondheid van haar verrekeningsverweer, is naar het oordeel van de kantonrechter gelet op hetgeen
[verzoeker]
daartegen heeft aangevoerd, niet eenvoudig vast te stellen.
[verzoeker]
heeft een retentierecht ingeroepen tegen Wassen met betrekking tot de door haar aan hem ter beschikking gestelde bedrijfsauto. Niet is komen vast te staan dat
[verzoeker]
zich gedurende de periode dat het retentierecht is uitgeoefend niet als een goed huisvader over de auto heeft gedragen.
[verzoeker]
betwist immers gemotiveerd dat hij schade aan de auto heeft toegebracht, als ook aan de laptop en de gsm.
[verzoeker]
heeft foto’s van de auto in het geding gebracht en verwijst naar een door een politieambtenaar opgesteld afgiftebewijs van het voertuig waarin staat dat de auto op de rechterflank lichte gebruikssporen heeft en dat er geen schades zijn. Volgens Wassen is het ID-nummer van de betreffende agent onder “geen schades” een ander handschrift. Gelet op de uiteenlopende standpunten is al met al niet vast te stellen of
[verzoeker]
schade aan de bedrijfseigendommen van Wassen heeft toegebracht. Met betrekking tot de beweerdelijke schades aan de bedrijfsauto is meer in het bijzonder niet voetstoots vast te stellen wanneer de schades (tijdens of buiten de uitoefening van de werkzaamheden) zijn ontstaan en of
[verzoeker]
daarvoor aansprakelijk is. Die omstandigheid moet hier ten nadele van Wassen uitwerken omdat zij degene is die zich op verrekening met deze schadeposten beroept en het volgens artikel 6:136 BW zo is dat de in verrekening te brengen vordering - huiselijk gezegd - zonder meer moet vaststaan.
4.18.
Het vorenstaande brengt met zich dat het beroep van Wassen op verrekening van de vordering van
[verzoeker]
met de door haar gestelde schade gepasseerd dient te worden. Daarmee is - voor alle duidelijkheid - natuurlijk niet gezegd dat de schadevordering van Wassen op
[verzoeker]
niet bestaat, maar wel dat zij binnen het bestek van het in deze zaak gevoerde (verrekenings)verweer niet kan worden vastgesteld.
Buitengerechtelijke kosten
4.19.
[verzoeker]
heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Voor een volledige vergoeding is geen plaats, zodat wordt aangesloten bij het in het Besluit bepaalde tarief. Het subsidiaire bedrag van € 625,00 zal worden toegewezen.
4.20.
Voor een volledige proceskostenvergoeding is geen plaats, nu niet gebleken is dat aan de vereisten daarvoor is voldaan, en bovendien de gemachtigde van
[verzoeker]
- zo begrijpt de kantonrechter - zich heeft onttrokken.
4.21.
Wassen zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld worden tot betaling van de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van
[verzoeker]
worden tot aan deze uitspraak begroot op € 244,00 aan griffierecht.
5.1.
veroordeelt Wassen om aan
[verzoeker]
te betalen een bedrag van € 1.659,83 bruto aan transitievergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 oktober 2022 tot de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt Wassen om aan
[verzoeker]
te betalen een bedrag van € 1.337,09 aan maximale wettelijke verhoging vanwege het vijftien dagen te laat betalen van het loon over augustus 2022, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt Wassen om aan
[verzoeker]
te betalen de waarde van de opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen van € 2.043,19 bruto, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging (50%) en het geheel (de optelsom) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt Wassen om binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking aan
[verzoeker]
te verstrekken een deugdelijke specificatie van de - hiervoor weergegeven loonbedragen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag voor iedere dag dat Wassen hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 500,00,
5.5.
veroordeelt Wassen om aan
[verzoeker]
te betalen een bedrag van € 625,00 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten,
5.6.
veroordeelt Wassen in de proceskosten, aan de zijde van
[verzoeker]
tot op heden begroot op € 244,00,
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.J. Quaedackers en is in het openbaar uitgesproken.
CJ