3.1.
In deze zaak is het bizar en onthutsend dat beide partijen over een eenduidige kwestie (hebben [eiser] en [gedaagde] ramen opgemeten in het SSK …) onder ede een zodanig diametraal verschillende verklaring afleggen dat de enige conclusie die getrokken kan worden, is dat één van die partijen bewust onder ede liegt.
3.2.
In de lezing van [eiser] is [gedaagde] zijn contractspartij (zie vooral de getuigenverklaring van [eiser] daarover: processtuk 6). [eiser] stelt dat [gedaagde] vaker opdrachten aan hem verstrekte. Dat deed hij telefonisch, waarna [eiser] ter plaatse [gedaagde] trof en besproken werd welk glas moest worden geleverd en geplaatst. Na opmeting gaf [eiser] telefonisch het aantal vierkante meters glas door aan [gedaagde] en werd na afloop tegen een afgesproken tarief per vierkante meter glas gefactureerd. Op verzoek van [gedaagde] werd de factuur gezonden aan [naam 1] – SSK. [eiser] ging er aanvankelijk vanuit dat [letters] de voorletters van [gedaagde] waren, totdat hem bleek dat het kennelijk de voorletters van zijn drie zonen [zoon 1] , [zoon 2] en [zoon 3] betrof. [gedaagde] heeft nooit aangegeven dat hij namens hen handelde.
3.3.
[gedaagde] betwist deze hele lezing. Hij betwist niet alleen dat hij de onderhavige opdracht aan [eiser] heeft gegeven, hij verklaart dat hij buiten het plaatsen van een ruit in zijn woning lang geleden, nooit met [eiser] van doen heeft gehad in diens hoedanigheid van glaszetter. Op de vraag of hij betrokken is bij het Sint Servaasklooster en bij de ondernemingsactiviteiten van zijn zonen, die als eigenaar van dat klooster geregistreerd staan (bijlage 1,5), heeft hij ontkennend geantwoord.
3.4.
De kantonrechter acht de betwisting van [gedaagde] ongeloofwaardig om de volgende redenen:
a. Partijen zijn het erover eens dat SSK staat voor de panden van de zonen [gedaagde] aan het Sint Servaasklooster. Als de raadsman van [eiser] [gedaagde] sommeert tot betaling (bijlage 1,3), antwoordt [gedaagde] (bijlage 1,4) via het mailadres [mail] @gmail.com. [gedaagde] ontkent dat hij dit mailadres gebruikt en verklaart dat hij het misschien een keer per ongeluk heeft gebruikt. De kantonrechter acht het onlogisch en ongeloofwaardig dat [gedaagde] over een kwestie die SSK betrof, per ongeluk gebruik zou maken van het mailadres van SSK, terwijl hij verklaart op geen enkele wijze bij SSK betrokken te zijn.
b. Als [eiser] aan zoon [zoon 1] per whatsapp vraagt wanneer zijn factuur voldaan wordt (die in deze procedure gevorderd wordt), antwoordt [zoon 1] : ‘Dat is ssk [eiser] en [gedaagde] is boos’. Deze opmerking suggereert dat [gedaagde] degene is die over ssk gaat. Dat [gedaagde] niet wil betalen, heeft volgens [eiser] als reden dat er een geschil loopt tussen Hotel Hustinx en [eiser] . Deze stelling wordt ondersteund doordat [gedaagde] (die in die procedure als advocaat optreedt) een dagvaarding met alle bijlagen van Hotel Hustinx aan [eiser] zonder toelichting integraal in het geding heeft gebracht.
c. Aan [gedaagde] is een mail voorgehouden (bijlage 6,8) die op 30 september 2019, 15.20 uur door [zoon 1] is doorgestuurd aan “ [gedaagde] <info@ [mail] .nl”. De mail heeft als onderwerp “Ramen” en bevat als bijlagen iets met de titel “HotelHustinx”. Die mail wordt diezelfde dag 8 minuten later om 15.28 doorgestuurd aan [eiser] . De tekst luidt onder andere “Dag [eiser] , Zie hierbij de maten in de offerte van een van de staalboeren ... Graag je prijsindicatie natuurlijk als altijd zo scherp mogelijk!!! ... mr. [gedaagde] ” (onderstreping door de kantonrechter). Deze mail ondersteunt de lezing van [eiser] dat [gedaagde] vaker ramen bij hem bestelde en dat hij offreerde op basis van vierkante meters. Ook ondersteunt deze mail (net als de opmerking van [zoon 1] onder b) dat [gedaagde] de nodige zeggenschap had over onroerend goed waarvan zijn zonen (formeel?) eigenaar zijn.
De onder ede afgelegde verklaring van [gedaagde] op dit punt is dat hij zich die mails niet kan herinneren. Hij suggereert dat ze zonder zijn opdracht door medewerkers van zijn advocatenkantoor verzonden zijn. De kantonrechter acht dit ongeloofwaardig omdat het volstrekt onwerkelijk is om te veronderstellen dat ondersteunend personeel van een advocatenkantoor op naam van [gedaagde] mails gaat versturen zonder uitdrukkelijke opdracht daartoe.
d. De facturen van [eiser] aan [naam 1] – SSK werden steeds betaald vanaf een bankrekening ten name van ‘Hr [naam 2] , Hr [naam 3] ’, zijnde kennelijk 2 van de 3 zonen van [gedaagde] . Op de eenvoudige vraag (gesteld door de raadsman van [eiser] ) of hij gemachtigd was om gebruik te maken van die rekening, wenste [gedaagde] onder geen beding te antwoorden omdat de wederpartij daar niks mee te maken zou hebben. Ook op herhaaldelijk aandringen van de kantonrechter dat alleen maar ja of nee geantwoord hoefde te worden, bleef [gedaagde] volharden in zijn weigering om deze vraag te beantwoorden.
De enige redelijke verklaring voor de hardnekkige weigering van [gedaagde] om deze vraag te beantwoorden, is dat hij gemachtigd was om gebruik te maken van die rekening. Dát verklaren zou echter zijn hele betoog over het niks te maken hebben met [eiser] en de panden van SSK, onderuit halen. Anderzijds mag, als [gedaagde] niet tot die rekening gemachtigd was, verondersteld worden dat [gedaagde] dat met graagte zou hebben geantwoord, nu het zijn stellingen dat hij niks met de ondernemingen van zijn zoons van doen heeft, juist zou ondersteunen. Machtiging ontkennen terwijl die er wel was, zou ‘juridisch gevaarlijk’ zijn omdat het ontmaskerd zou kunnen worden als een ‘harde’ meineed.
3.5.
Het voorgaande voert tot de conclusie dat de kantonrechter van oordeel is dat [eiser] geslaagd is in het hem opgedragen bewijs. Naast zijn eigen verklaring is het met name de inconsistente en ongeloofwaardige verklaring van [gedaagde] die aan dat bewijs bijdraagt. Het motief voor de onwil van [gedaagde] om de factuur van [eiser] te erkennen en te voldoen, lijkt diens boosheid over vermeend slecht werk door [eiser] aan Hotel Hustinx. De vordering tot betaling van de hoofdsom is daarmee toewijsbaar.
3.6.
Omdat niet betwist is dat de algemene voorwaarden op de achterzijde van de facturen vermeld zijn én het een bestendige zakelijke relatie betrof, worden deze van toepassing geacht. De op basis daarvan gevorderde contractuele rente en buitengerechtelijke kosten zijn als niet weersproken toewijsbaar.
3.7.
[gedaagde] zal als in het ongelijk gestelde partij tot een bijdrage in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. Naast de explootkosten ad 100,32 euro, het griffierecht ad 240 euro zal als bijdrage in de kosten rechtsbijstand aangesloten worden bij het standaardtarief per proceshandeling dat past bij vorderingen tussen de 5.000 en 10.000 euro, zijnde 311 euro, waarbij wordt uitgegaan van 4 proceshandelingen (1, 3, 6 en 9). De totale proceskosten komen daarmee op 1.584,32 euro.