3.3
Het oordeel van de rechtbank
(Voetnoot 1)
Bewijsmiddelen
Op 9 december 2020, omstreeks 11.00 uur, vond een verkeersongeval plaats op de Brugstraat te Gennep, ter hoogte van de kruising met de Kuipersgroes en Zuidoosterlaan. Daarbij waren betrokken de verdachte, als bestuurder van een personenauto en [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) als bestuurder van een fiets. (Voetnoot 2)
De verdachte verklaarde dat zij op dat moment via de Brugweg naar haar woning reed, dat zij op enig moment in aanrijding kwam met een fietser en dat ze bij het wegrijden in de spiegel zag dat er een persoon met fiets op de weg lag. (Voetnoot 3)
Het slachtoffer werd in het ziekenhuis opgenomen met zeer fors schedel-hersenletsel, gebroken ribben, een klaplong en een gebroken onderbeen. Om 16.25 uur diezelfde dag kwam zij te overlijden door dat fors schedel-hersenletsel. De schouwarts concludeerde dat het letselbeeld verklaarbaar is met een aanrijding van auto tegen fiets met hierbij onder andere een impact op het hoofd. (Voetnoot 4)
De getuige [getuige] verklaarde het volgende: “Op woensdag 9 december 2020, omstreeks 11:00 uur, was ik aan het werk in de woning [adres 2] in Gennep. (…) Ik hoorde vanuit de richting van de Brugstraat een harde klap. Ik keek naar buiten en ik zag dat ter hoogte van het Kuipersgroes een vrouw door de lucht vloog en dat een zwarte personenauto ter hoogte van die vrouw reed. Ik zag dat de vrouw op de rijbaan viel. Ik zag dat ter hoogte van de vrouw een fiets op de fietsstrook lag. Ik zag dat de personenauto niet stopte en (…) wegreed in de richting van de rotonde. (…) De personenauto reed bij het wegrijden tegen het been of over het been van de vrouw. Ik ben naar de vrouw toegegaan om haar te helpen. Ze was niet aanspreekbaar”
Vrijspraak veroorzaken dodelijk ongeval (feit 1)
Net als de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval waarbij het slachtoffer om het leven is gekomen. Daartoe overweegt zij als volgt.
Vastgesteld kan worden dat de verdachte met haar auto in aanrijding is gekomen met het slachtoffer dat op dezelfde weg in dezelfde richting fietste. De verdachte kan niet verklaren hoe het ongeval is ontstaan. Ook de aanwezige getuigen hebben (de toedracht van) het ongeval niet gezien. Voor de vaststelling van die toedracht is de rechtbank daarom aangewezen op het onderzoek van de politie, weergegeven in het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse. Uit dit onderzoek volgt het navolgende.
Op basis van de vastgestelde onderlinge botspositie van de auto en de fiets (rechter voorhoek van de auto) acht de politie de volgende toedracht het meest waarschijnlijk: Het slachtoffer is op enig moment toen de verdachte haar dicht was genaderd, links afgeslagen, zonder de verdachte voorrang te verlenen. Aan de zijde van de verdachte kon de politie geen verkeersfout vaststellen.
Kort gezegd kan niet vastgesteld worden dat de verdachte een verkeersfout heeft begaan en daarmee het ongeluk heeft veroorzaakt. De enkele omstandigheid dat de verdachte mogelijk onder invloed was van alcohol maakt deze conclusie niet anders. Immers, doorgaans is uitsluitend de vaststelling van alcoholgebruik onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet.
Bewezenverklaring verlaten plaats ongeval (feit 2)
Artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994 strekt ertoe dat degene die bij een verkeersongeval is betrokken een daarbij gewond geraakte persoon waar mogelijk zelf onmiddellijk hulp biedt.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het slachtoffer in hulpeloze toestand werd achtergelaten. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte op dat moment geen rationale afweging kon maken en zich aldus niet besefte dat zij moest stoppen.
De verklaring van de verdachte zelf weerlegt echter de stelling van de verdediging. De verdachte verklaart immers dat zij in aanrijding kwam met een fietser en dat ze bij het wegrijden in de spiegel zag dat er een persoon met fiets op de weg lag. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte wist dat het slachtoffer in hulpeloze toestand verkeerde. Desalniettemin is zij doorgereden en heeft zij het slachtoffer in die toestand achtergelaten. De rechtbank acht dan ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten laste van de verdachte bewezen:
feit 2:
dat zij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in de gemeente Gennep op de Brugstraat, op 9 december 2020, de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar zij wist, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.