Rechtbank Limburg, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBLIM:2025:10313

Op 22 October 2025 heeft de Rechtbank Limburg een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 03.201906.24 en 03.170716.24 (ttz.gev.) / 03.03125, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBLIM:2025:10313. De plaats van zitting was Maastricht.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
03.201906.24 en 03.170716.24 (ttz.gev.) / 03.03125
Datum uitspraak:
22 October 2025
Datum publicatie:
21 October 2025

Indicatie

Veroordeling wegens poging tot moord en poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft zijn vriendin met benzine overgoten en vervolgens in brand gestoken, en haar enkele weken daarvoor met een houten plank tegen o.a. het hoofd geslagen. De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf op van 15 jaren met aftrek. Toekenning van schadevergoeding van in totaal circa € 47.000.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Strafrecht

Parketnummers: 03.201906.24 en 03.170716.24 (ttz.gev.)

Parketnummer: 03.031256.23 (tul)

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer van 22 oktober 2025

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1986 op [geboorteplaats] ,

thans gedetineerd in de [P.I.] .

De verdachte wordt bijgestaan door mr. G. Vermaak, advocaat te Rotterdam.

1
Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 oktober 2025. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is op de zitting gehoord mr. T.R.S. Franssen, advocaat te Heerlen. De benadeelde partij is niet op zitting verschenen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2
De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er feitelijk weergegeven op neer dat de verdachte:

parketnummer 03.201906.24

op 3 juni 2024, al dan niet met voorbedachten rade, heeft geprobeerd [slachtoffer] (primair) van het leven te beroven, althans (subsidiair) haar zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door haar in brand te steken;

parketnummer 03.170716.24

op 11 mei 2024 [slachtoffer] (primair) heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, althans (subsidiair) haar heeft mishandeld, door haar met een plank te slaan.

Overwegingen

3
De beoordeling van het bewijs
3.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide feiten in hun primaire vorm. Zij stelt dat voorbedachte raad ten aanzien van het onder parketnummer 03.201906.24 primair ten laste gelegde kan worden bewezen en gaat derhalve uit van een poging tot moord, omdat de verdachte een moment van kalm beraad en rustig overleg heeft gehad voordat hij het slachtoffer met benzine overgoot en in brand stak. Hij kwam immers vanuit zijn huis met de benzine en aansteker en is op een rustig tempo naar de plaats delict gelopen. Doordat hij het slachtoffer eerst met benzine heeft overgoten en vervolgens die benzine heeft aangestoken zijn er bovendien nog twee momenten geweest waarop hij bewust de keuze heeft gemaakt om zijn voorgenomen daad uit te voeren en daar niet van af te zien.

3.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder parketnummer 03.201906.24 ten laste gelegde primair vrijspraak bepleit van zowel de primaire als de subsidiaire variant, omdat op grond van het dossier niet is vast te stellen hoe de brand is ontstaan en wie daarvoor verantwoordelijk is. Geen van de getuigen heeft de toedracht waargenomen. Op de plaats delict lagen een aansteker en een fles met (resten van) benzine. Op geen van beide zijn DNA-sporen van de verdachte gevonden. Deze onderzoeksresultaten passen in een scenario waarin iets misgegaan is bij het gebruik van een molotovcocktail, bijvoorbeeld een vroegtijdige ontbranding door een sigaret.

Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte geen opzet op het doden van aangeefster heeft gehad. Vol opzet kan niet worden bewezen en op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op de dood bestond. Gezien de leeftijd van aangeefster, de omvang van haar brandwonden en het uitblijven van inhalatie van rook is de kans op overlijden ongeveer 1% volgens de Baux-score. Mocht er al sprake zijn van een aanmerkelijke kans, dan blijkt uit het dossier niet dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard, omdat onduidelijk is hoe de benzine tot ontbranding is gekomen.

Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat van voorbedachte raad geen sprake is. Dat de verdachte twee dagen voor het voorval een kleine hoeveelheid benzine had gekocht is, hoewel hij officieel geen voertuig heeft of mag besturen, niet vreemd. Hij is immers al meermalen veroordeeld voor rijden zonder rijbewijs. Ook de omstandigheid dat gele schoonmaakdoeken bij hem thuis zijn aangetroffen die lijken op de gele doek die de politie als lont beschouwt, maakt dat niet anders. Zulke doeken zijn in vrijwel ieder huishouden te vinden. Ook volgt uit het dossier niet dat de verdachte vanaf de plaats delict naar huis is gegaan en weer terug is gekomen. Dat hij daardoor gelegenheid had om na te denken over een eventueel plan kan dus niet worden vastgesteld.

Ten aanzien van het onder parketnummer 03.170716.24 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van de primaire variant. Op grond van het dossier is niet vast komen te staan dat een voorwerp zoals een stuk hout is gebruikt. Daardoor kan hooguit een eenvoudige mishandeling worden bewezen.

3.3

Het oordeel van de rechtbank

Bewijsmiddelen parketnummer 03.201906.24 - primair  (Voetnoot 1)

Het proces-verbaal van aangifte (Voetnoot 2) door [slachtoffer] van 18 juni 2024, onder meer inhoudende:

Op 3 juni 2024 was ik met vrienden aan het chillen in Maastricht. Opeens sloeg de stemming om. We waren buiten voor de woning van een vriend, [naam 1] genaamd. [verdachte] kwam aangelopen met iets in zijn hand en schudde de vloeistof in mijn gezicht en over mijn hele lichaam. Ik voelde mijn ogen meteen branden. Ik rook dat deze vloeistof benzine was. Ik hoorde opeens mijn haren knetteren. Ik hoorde ‘woof’, een boost van een vlam. Ik had in de gaten dat ik in brand stond en ik hoorde [verdachte] lachen.

Het proces-verbaal van bevindingen van 21 juni 2024 (Voetnoot 3), onder meer inhoudende:

Wij, verbalisanten [naam 2] en [naam 3] , liepen naar de [adres 1] . (…) Wij zagen dat een man de deur opende. Hij zei tegen ons [naam 1] te zijn en de politie gebeld te hebben. Hij zei dat [verdachte] en [slachtoffer] al de hele dag in conflict waren. (…) Wij zagen dat [naam 1] ons naar de achterzijde van zijn woning begeleidde. Wij zagen dat er diverse goederen op de grond lagen. Ik, verbalisant [naam 2] , zag (…) een aansteker op de grond liggen.

Het proces-verbaal van bevindingen bodycambeelden (Voetnoot 4) van 23 juni 2024, onder meer inhoudende:

Op 3 juni 2024 ontvangt de politie de melding om te gaan naar [adres 1] , ter hoogte van [nummer] te Maastricht. Op 23 juni 2024 werden de veiliggestelde bodycambeelden van 3 juni 2024 van 22:37:08 uur tot 23:06:15 bekeken.

Ik hoorde dat vanaf 22:53:46 het navolgende gezegd werd:

M = mannelijke bewoner van [adres 1] [nummer] te Maastricht

P1 = medewerker van politie [naam 3]

P2 = medewerker van politie

M: Zijn vriend en vriendin. Hun hebben ruzie.

M: Het ging te ver, het ging te ver.

M: Dat hij gewoon ja je ruikt de benzine toch gewoon bij mij binnen.

M: Zij stond bij mijn raam. Zij wou naar binnen. Hij heeft benzine gegooid.

M: En ja dat hij haar in de brand zou steken dat ja dat vind ik ook een beetje te ver.

P2: Ja, en hier ligt nog een aansteker.

M: Oh ja. Dat is allemaal van hun.

M: Zij stond hier en ik was met haar aan het praten. Ik zei luister je komt niet naar binnen, je bent te zat. En hij spoot iets op haar en daarop heb ik de deur dicht gedaan. En ja, opeens stond…

M: Jullie hebben bewijs op papier. Hij heeft haar in de fik gestoken, hij heeft haar allebei in de fik gestoken.

M: Het verbaasde mij dat hij benzine bij zich had man. What the fuck. Ik kwam net van zijn huis he. Ik was net een half uurtje hier. Zij was daarnaartoe gekomen, wij zijn weer naar huis gekomen. En opeens stond ze aan het raam te huilen, te schreeuwen alles.

M: Hun hebben de hele tijd ruzie man. Snap je? Dat is het probleem gewoon van hun.

De geneeskundige verklaring (Voetnoot 5) van 17 juni 2024, onder meer inhoudende:

Betreffende:

[slachtoffer]

Omschrijving van het letsel:

Brandwonden aan handen, armen, rug, borst, hals en gelaat (12%). Oppervlakkig tot diep tweedegraads.

Operaties, blijvend letsel:

Huidtransplantatie aan onderarm rechts. Hier zal zij littekens aan overhouden.

Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict (Voetnoot 6) van 4 juni 2024, onder meer inhoudende:

Wij roken, aan de achterzijde van [adres 1] , in de tuin, de voor ons bekende geur

van motorbenzine. Wij zagen, onder het rechter raam, een geelkleurige doek liggen,

waaromheen tape was vastgemaakt. De doek was opgerold in een cilindervorm. De doek vertoonde geen brandschade. Wij roken aan deze doek de voor ons bekende geur van motorbenzine. De doek is waarschijnlijk als lont gebruikt. (…) Aan de linkerzijde van de woning, in de bosschage ter hoogte van [huisnummer] , zagen wij een glazen fles liggen. Op deze glazen fles stond een etiket met de opdruk: ‘Jack Daniels'. Wij zagen brandschade ter hoogte van de flessenhals. Wij roken en zagen dat in de fles nog motorbenzine aanwezig was. (…)

SIN: AART5089NL. Bijzonderheden: gele vaatdoek met duct tape eromheen.

Het proces-verbaal vooronderzoek lab van 21 juni 2024 (Voetnoot 7), onder meer inhoudende:

Onderzoek textiel (handdoek) met SIN AART5089NL

Ik zag dat het een opgerold geel gekleurd stuk stof betrof, met daaromheen een strook grijs gekleurde tape. Ik heb het gehele stuk stof en de gehele strook tape bemonsterd op humane biologische sporen. Ik heb het spoor veiliggesteld, gewaarmerkt met SIN AARX1787NL, verpakt en verzegeld.

Het rapport forensisch DNA-onderzoek van 25 juni 2024 (Voetnoot 8), onder meer inhoudende:

Om een uitspraak te doen over het mogelijk aanwezig zijn van DNA van [verdachte] in de bemonstering AARX1787NL is de likelihood-ratio (LR) methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen.

Hypothese 1: de bemonstering bevat DNA van [verdachte] en twee onbekende personen.

Hypothese 2: de bemonstering bevat DNA van drie onbekende personen.

De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.

Het proces-verbaal van bevindingen van 23 juni 2024 (Voetnoot 9), onder meer inhoudende:

Op maandag 3 juni 2024, omstreeks 21:49 uur, is te zien dat de getuigen [naam 1] en [naam 4] vanuit het [adres 2] , via de [adres 3] , in de richting van [adres 1] in Maastricht lopen.

Op maandag 3 juni 2024, omstreeks 22:11 uur, is te zien dat de verdachte [verdachte] vanuit het [adres 2] , via de [adres 4] , in de richting van [adres 1] in Maastricht loopt.

De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, onder meer inhoudende:

Het klopt dat ik van huis kwam gelopen.

Het proces-verbaal van binnentreden in woning van 21 juni 2024 (Voetnoot 10), onder meer inhoudende:

Op vrijdag, 21 juni 2024 om 15:12 uur, trad ik binnen in de woning [adres 5] te Maastricht, bewoond door [verdachte] . In de woning werd er zogenoemd “zoekend rondgekeken” Bij dit proces-verbaal van binnentreden zijn tevens verschillende foto’s bijgevoegd.

Foto 8: Grijze tape en gele vaatdoek op radiator keuken.

Foto 10: Lege flessen drank in keuken. Waaronder fles Jack Daniels.

Bewijsoverwegingen

Opzet

Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte benzine over het slachtoffer heeft gegoten, met name over haar bovenlichaam, inclusief het hoofd en de borst, en deze benzine vervolgens met een aansteker in brand heeft gestoken. De rechtbank oordeelt dat, naar de uiterlijke verschijningsvorm bezien, dit handelen zozeer gericht was op het doen intreden van de dood van het slachtoffer, dat het enkel met vol opzet kan worden verklaard.

Voorbedachte raad

Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad is het noodzakelijk dat vaststaat dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hierbij dient hij de gelegenheid te hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

De rechtbank is overtuigd van het volgende scenario. De verdachte heeft die dag bij hem thuis ruzie met het slachtoffer, waar hun vriend [naam 1] en diens vriendin bij zijn. Op enig moment zijn [naam 1] en zijn vriendin naar huis gelopen. Even later is ook het slachtoffer daarnaartoe gelopen. De verdachte heeft thuis een molotovcocktail gemaakt van een gele vaatdoek, grijze tape en een Jack Daniels-fles met benzine. Ruim twintig minuten na [naam 1] is ook de verdachte daarnaartoe gelopen. Hij is van huis vertrokken met de molotovcocktail en een aansteker en is naar het huis van zijn vriend [naam 1] , de plaats delict, gelopen. De rechtbank gaat er vanuit dat de verdachte al voordat hij zijn woning verliet het besluit had genomen om het slachtoffer van het leven te beroven. Tijdens zijn route naar de woning van zijn vriend had de verdachte de gelegenheid om zich verder te beraden. Bovendien heeft hij, eenmaal ter plaatse, eerst een woordenwisseling met het slachtoffer gehad. Hierna heeft hij opnieuw gekozen om zijn plan voort te zetten. De lont is uit de fles getrokken of gevallen en hij heeft haar met benzine overgoten. Op dit moment was de poging nog niet voltooid. De verdachte heeft vervolgens bewust een aansteker ontstoken en deze in aanraking gebracht met de benzine. Gedurende het gehele proces heeft de verdachte telkens opnieuw gekozen om zijn voorgenomen daad voort te zetten. Hieruit blijkt niet van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Integendeel: de verdachte heeft elke stap van de daad, van het vertrek uit zijn huis tot het aansteken van de benzine, zorgvuldig uitgevoerd.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de verdachte gedurende enige tijd voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te beraden, en dat hij niet in een plotselinge opwelling heeft gehandeld, maar met een weloverwogen plan. Dit draagt het oordeel van de rechtbank dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld toen hij poogde het slachtoffer van het leven te beroven.

Bewijsmiddelen parketnummer 03.170716.24 - primair  (Voetnoot 11)

Het proces-verbaal van bevindingen (Voetnoot 12) van 11 mei 2024 met bijgevoegde foto’s van het letsel, onder meer inhoudende:

Op 11 mei 2024 kregen wij de opdracht om te rijden naar de [adres 6] in Maastricht. In de tweede melding werd gesproken dat de buren van [adres 5] ruzie hebben gehad. Omstreeks 23:23 uur kwamen wij ter plaatse en zagen een vrouw in het bushokje staan. Ik zag dat ze diverse verwondingen had. De vrouw overhandigde mij haar identiteitsbewijs. Ik zag de volgende gegevens: [slachtoffer] . Ik zag dat [slachtoffer] geëmotioneerd was en hoorde dat ze heel veel pijn had. [slachtoffer] zei dat de ruzie is ontstaan uit bullshit en dat hij haar had geslagen met een houten bedplank. Ik vroeg aan [slachtoffer] wie haar heeft geslagen, hier wilde ze geen antwoord op geven, maar ze is verliefd op hem zei ze. Ik heb de zichtbare verwondingen bekeken en kan deze als volgt omschrijven:

- open wond boven linker oog/wenkbrauw;

- schaafwond voorhoofd;

- snee rechter oorschelp;

- verdikking kin;

- verkleuring en verdikking rechter onderarm;

- snee rechter onderarm en de arm voelde warm aan;

- diverse schaafwonden rechter bovenbeen en dijbeen/bil;

- diverse sneeën op linker en rechter handen/knokkels;

- donkerrood/blauwe plek op linker bovenbeen.

Wij zijn naar [adres 5] gegaan. Na bevraging van de BRP-gegevens blijkt dat hier maar één persoon staat ingeschreven en dit betreft [verdachte] . Aangekomen bij dit adres hebben wij telefonisch contact gehad met meldster. Ze vertelde dat ze het een en ander gezien en gehoord had. Door meldster werd ons de toegang verschaft tot het appartementencomplex. Wij zagen dat er op diverse plekken op de vloer en trapreling bloed zat. Wij hoorden dat meldster [naam 5] ons het volgende mededeelde:

- Dat er vaker ruzie is tussen de bewoner van [adres 5] , ene [verdachte] (fonetisch) en zijn vriendin;

- Dat zij ineens geschreeuw en gestommel hoorde;

- Dat zij hierop is gaan kijken op de gang;

- Dat zij zag dat er bloed in de trappenhal lag op de leuning en in de hal;

- Dat zij hoorde dat er klappen vielen;

- Dat zij hierna zag dat [verdachte] terug naar zijn voordeur liep;

- Dat zij zag dat [verdachte] een stuk hout vasthield;

- Dat zij zag dat [verdachte] dit stuk hout zijn woning ingooide.

Bewijsoverweging

De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier voldoende vast is komen te staan dat een stuk hout is gebruikt bij de mishandeling van het slachtoffer. Dat volgt uit de verklaring van het slachtoffer zelf en van een medebewoner van het appartementencomplex.

Het is algemeen bekend dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is en dat dergelijke krachtsinwerkingen met een hard voorwerp, zoals een stuk hout, ernstige schade kunnen veroorzaken, zoals bijvoorbeeld een hersenschudding, bloedingen, blijvend oogletsel of gehoorschade. Gelet daarop, en op de kracht waarmee het stuk hout werd gehanteerd, hetgeen de rechtbank afleidt van de ernst en omvang van het letsel, acht de rechtbank het niet onwaarschijnlijk dat door het slaan met het stuk hout daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel had kunnen ontstaan. De rechtbank acht derhalve bewezen dat de verdachte heeft gepoogd om aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte

parketnummer 03.201906.24 - primair

op 3 juni 2024 te Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om

[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, benzine over die [slachtoffer] heeft gegoten, en vervolgens benzine in aanraking heeft gebracht met een brandende aansteker, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

parketnummer 03.170716.24 - primair

omstreeks 11 mei 2024 te Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] meermalen heeft geslagen met een houten plank tegen het hoofd en het been en de hand, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:

parketnummer 03.201906.24 - primair

poging tot moord;

parketnummer 03.170716.24 - primair

poging tot zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5
De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is gedurende enkele weken geobserveerd in het Pieter Baan Centrum. Het rapport dat door M. Fluit, psychiater, en I.F.J. Bronnenberg, GZ-psycholoog, van deze observatie is opgemaakt, biedt geen houvast voor de veronderstelling dat het feit dat aan de verdachte onder parketnummer 03.201906.24 is ten laste gelegd, niet aan hem is toe te rekenen. De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6
De straf en maatregel
6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 12 jaren, met aftrek van het voorarrest. Tevens heeft zij gevorderd aan de verdachte een ongemaximeerde maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: TBS-maatregel) op te leggen.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat geen TBS-maatregel kan worden opgelegd, omdat door de deskundigen geen stoornis is vastgesteld. Ten aanzien van de strafmaat heeft zij onder verwijzing naar jurisprudentie bepleit dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van zes tot zeven jaren.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Ernst van de feiten

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op zijn toenmalige vriendin door haar te overgieten met benzine en haar vervolgens met een aansteker in brand te steken. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstige brandwonden over circa 12 % van haar lichaam opgelopen en noodgedwongen een ziekenhuisopname en huidtransplantaties moeten ondergaan. Tot op de dag van vandaag ondervindt zij de ingrijpende en zichtbare gevolgen van dit misdrijf: haar haargroei – het slachtoffer had een grote bos krullend haar – zal nooit meer herstellen, over aanzienlijke delen van haar lichaam is haar donkere huidskleur blijvend wit verkleurd en door grote littekens ontsierd, en zij ervaart nog steeds angstklachten. Verdachtes handelen getuigt van uitzonderlijke gewelddadigheid en onverschilligheid voor het menselijk leven en lijden. (Poging tot) moord is een van de zwaarste delicten die het Nederlandse strafrecht kent. De rechtsorde wordt hierdoor in zeer ernstige mate geschokt. Dat het feit is gepleegd in de relationele sfeer, waarbinnen het slachtoffer zich bij uitstek veilig mag wanen, maakt dit nog ernstiger.

Bovendien heeft de verdachte zich kort daarvoor schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van hetzelfde slachtoffer door haar met een plank onder meer tegen het hoofd te slaan. Dit geweld staat niet op zichzelf, maar vormt onderdeel van een patroon van escalatie binnen de relatie.

Recidive

De rechtbank betrekt in haar afweging voorts dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. In het bijzonder valt daarbij het partnergeweld op. Uit het strafblad rijst het beeld van een minachtende houding ten opzichte van vrouwen en de neiging om geweld aan te wenden zodra zij zich niet naar zijn wil voegen of wanneer er ruzie is. Over de jaren is een duidelijke toename in de ernst van dat geweld zichtbaar. De rechtbank vraagt zich hardop af waar dit eindigt; in deze zaak heeft het in ieder geval bijna tot de dood van zijn partner (femicide) geleid.

De verdachte heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Hij heeft tot op heden geen inhoudelijke verklaring willen afleggen, kennelijk om zich te onttrekken aan verantwoordelijkheid en de daaruit voortvloeiende consequenties, en toont op geen enkele manier berouw. In zijn proceshouding herkent de rechtbank dezelfde berekenende instelling die ook blijkt uit de wijze waarop hij zijn partner met benzine heeft overgoten en aangestoken. Gelet hierop, in samenhang met zijn eerdere veroordelingen en het hierboven geschetste patroon, acht de rechtbank het recidiverisico buitengewoon hoog.

Terbeschikkingstelling

De officier van justitie heeft gevorderd om aan de verdachte een TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. De rechtbank ziet daarvan af, omdat op basis van het hiervoor onder 5. reeds genoemde rapport niet in voldoende mate vast is komen te staan dat de verdachte aan een stoornis lijdt, noch in welke mate een mogelijke stoornis verband hield met het bewezenverklaarde. De geraadpleegde en ter zitting gehoorde deskundigen zijn er stellig over dat geen diagnose kan worden gesteld. Het desondanks opleggen van TBS zou, zo is overtuigend uiteengezet, voor behandelaars en begeleiders nauwelijks uitvoerbaar zijn. Louter op basis van het strafblad aannemen dat de verdachte lijdt aan - bijvoorbeeld - een antisociale persoonlijkheidsstoornis, en daarop een TBS-maatregel baseren, zou oneigenlijk gebruik van die maatregel betekenen. De rechtbank volgt de deskundigen in dat advies en zal geen TBS opleggen. De rechtbank zal het gevaar dat de verdachte vormt voor de maatschappij echter wel in de strafmaat verdisconteren, waarmee de duur van de op te leggen gevangenisstraf de eis van de officier van justitie te boven zal gaan.

Straf

Alles afwegende, in het bijzonder de aard en extreme ernst van de feiten, de ernstige en blijvende gevolgen voor het slachtoffer, de recidive en escalatie in geweld die uit het strafblad naar voren komen en het volledig ontbreken van enig blijk van verantwoordelijkheidsgevoel en berouw, acht de rechtbank een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank zal aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren opleggen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

38z maatregel

Ambtshalve ziet de rechtbank daarnaast aanleiding om de maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. In hetgeen de deskundigen in hun rapportage hebben beschreven, ziet de rechtbank aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblematiek. In combinatie met de ernst van de onderhavige feiten, het strafblad van verdachte en het hiervoor aangenomen grote recidiverisico, vereist de bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, dat deze maatregel wordt opgelegd. De maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en tot het beperken van het recidiverisico door gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking na detentie. Oplegging hiervan komt de rechtbank in deze zaak dan ook passend voor.

Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7
De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
7.1

De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij heeft in beide zaken een vordering tot schadevergoeding ingediend. In de zaak onder parketnummer 03.201906.24 vordert zij vergoeding van materiële en immateriële schade en proceskosten tot een bedrag van in totaal € 70.430,62, bestaande uit de volgende posten:

materieel

i. eigen bijdrage zorgkosten: € 29,35

ii. daggeldvergoeding: € 700,- (20 dagen x € 35)

iii. telefoon: € 189,48

iv. reiskosten: € 30,85

v. verlies inkomsten: --

vi. haarstukken: € 19.747,- (49 jaar x € 403)

vii. make-up: € 4.702,04 (49 jaar x € 95,96)

immaterieel

viii. immateriële schade: € 45.000,-

proceskosten

ix. opvragen medische stukken: € 31,86

In de zaak onder parketnummer 03.170716.24 vordert zij vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,-.

De benadeelde heeft tevens verzocht om vermeerdering van de toe te wijzen bedragen met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van beide vorderingen tot schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente, en gevorderd ten behoeve daarvan de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

7.3

Het standpunt van de verdediging

In de zaak onder parketnummer 03.201906.24 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de posten i, ii en iv.

De vordering dient volgens de raadsvrouw ten aanzien van de telefoon (post iii) te worden afgewezen, omdat de aangeefster bij de politie heeft verklaard geen telefoon te hebben. Ook de schadepost verlies inkomsten (post v) dient te worden afgewezen, omdat deze in het geheel niet is onderbouwd. Verder heeft zij afwijzing verzocht van schadepost ix, nu niet is onderbouwd waarom hiervoor kosten zijn gemaakt. Iedereen heeft namelijk recht op één gratis kopie van zijn medisch dossier.

Ten aanzien van de posten vi en viii dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze posten zien op toekomstige schade, hetgeen het strafgeding onevenredig belast. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd en de gevorderde bedragen onnodig hoog zijn en aldus dienen te worden afgewezen.

Het gevorderde bedrag aan immateriële schade (post viii) voldoet volgens de raadsvrouw niet aan het billijkheidsvereiste. Als aansluiting wordt gezocht bij de Rotterdamse schaal, zou een bedrag tussen de € 5.500,- en € 16.000,- passend zijn.

De raadsvrouw heeft in de zaak onder parketnummer 03.170716.24 verweer gevoerd ten aanzien van de hoogte van het toe te kennen bedrag aan immateriële schade. Zij stelt zich op het standpunt dat het bedrag dient te worden gematigd tot hooguit € 500,-.

7.4

Het oordeel van de rechtbank

Parketnummer 03.201906.24

Toekomstige schade

De rechtbank stelt vast dat de gestelde schadeposten vi en vii gedeeltelijk uit toekomstige schade bestaan en daardoor thans onvoldoende concreet en onderbouwd zijn. De rechtbank zal deze posten toewijzen voor zover zij zien op de geleden schade over één jaar, derhalve tot een totaalbedrag van € 498,96, en de benadeelde partij ten aanzien van die posten voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Bij gebrek aan een concreet gevorderde ingangsdatum dient het toegewezen bedrag te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling.

Overige materiële schade

De schadevergoeding die door de benadeelde partij ten aanzien van post iii (telefoon) wordt gevorderd, acht de rechtbank niet toewijsbaar, nu niet voldoende duidelijk kan worden vastgesteld dat een telefoon toebehorende aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde is beschadigd. De benadeelde partij wordt in zoverre dan ook niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank is, mede gelet op artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW), voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder parketnummer 03.201906.24 bewezenverklaarde schade heeft geleden tot het bedrag zoals gevorderd onder de posten i, ii en iv.

De vordering is in zoverre door de verdediging niet weersproken. Nu de vordering de rechtbank ook niet onredelijk of ongegrond voorkomt, acht de rechtbank de vordering toewijsbaar tot een totaalbedrag van € 760,20, bij gebrek aan een concreet gevorderde ingangsdatum te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling.

Immateriële schade

De wet voorziet in artikel 6:106 BW in de vergoeding van ‘ander nadeel’ dan vermogensschade. Volgens artikel 6:106, eerste lid, aanhef en sub b, BW komt de benadeelde partij voor vergoeding van ander nadeel onder andere in aanmerking in het geval dat lichamelijk letsel is ontstaan.

Op grond van de inhoud van het dossier, de bijlagen bij het voegingsformulier en hetgeen ter terechtzitting door de benadeelde partij naar voren is gebracht, stelt de rechtbank vast dat bij de benadeelde partij sprake is van lichamelijk letsel, waardoor zij recht heeft op vergoeding van immateriële schade.

Bij de bepaling van het toe te wijzen bedrag heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij bedragen die in vergelijkbare zaken met soortgelijke feiten en opgelopen letsels doorgaans worden toegekend. (Voetnoot 13) De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder acht geslagen op de grote invloed op het leven van de benadeelde partij en het leed dat zij als gevolg van het bewezenverklaarde haar hele leven zal moeten dragen. Gelet daarop acht de rechtbank een bedrag van € 45.000,- billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum tot de dag van volledige betaling.

De rechtbank zal aan de verdachte ten aanzien van de toegewezen posten aan materiële en immateriële schade de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zodat de benadeelde partij wordt gevrijwaard van inning van dit bedrag.

Proceskosten

De kosten voor het opvragen van medische stukken ter onderbouwing van de vordering zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en worden als proceskosten toegewezen.

Parketnummer 03.170716.24

De wet voorziet in artikel 6:106 BW in de vergoeding van ‘ander nadeel’ dan vermogensschade. Volgens artikel 6:106, eerste lid, aanhef en sub b, BW komt de benadeelde partij voor vergoeding van ander nadeel onder andere in aanmerking in het geval dat lichamelijk letsel is ontstaan. Daarvan is gezien de bewezenverklaring naar het oordeel van de rechtbank sprake.

Het door de benadeelde partij aan immateriële schade gevorderde bedrag acht de rechtbank gezien de aard en ernst van het letsel en de overige omstandigheden van het geval billijk. De rechtbank zal de vordering dan ook geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum tot aan de voldoening. Verder zal de rechtbank aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zodat de benadeelde partij wordt gevrijwaard van inning van dit bedrag.

8
De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 9 juni 2023 opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 30 uren.

8.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, gezien haar vordering tot het opleggen van een langdurende gevangenisstraf en een ongemaximeerde TBS-maatregel.

8.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

8.3

Het oordeel van de rechtbank

Nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke straf in beginsel op zijn plaats is. Toch zal de rechtbank de vordering afwijzen. De rechtbank acht het gezien de aanzienlijke vrijheidsbenemende straf die aan de verdachte wordt opgelegd niet opportuun om de tenuitvoerlegging van een taakstraf te gelasten die pas na ommekomst van zoveel jaren kan worden uitgevoerd.

9
Het beslag
9.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd de aangetroffen aansteker, fles met benzine en vaatdoek te onttrekken aan het verkeer, de tape en het vest terug te geven aan de verdachte, en de overige kledingstukken terug te geven aan het slachtoffer.

9.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht de in beslag genomen goederen terug te geven aan de verdachte.

9.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal de in beslag genomen aansteker en fles verbeurd verklaren, nu dit voorwerpen betreffen die aan de verdachte toebehoren en met betrekking tot welke het feit is begaan.

Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank niet voor de vaatdoek, de tape en het vest. Deze voorwerpen dienen derhalve te worden teruggegeven aan de verdachte.

De overige voorwerpen, kleding en schoenen, behoren toe aan het slachtoffer en dienen aan haar te worden teruggegeven.

10
De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 38z, 45, 57, 289 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

11
De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;

spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;

verklaart de verdachte strafbaar;

Straf

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 15 jaren;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel

- legt aan de verdachte een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op;

Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ten aanzien van parketnummer 03.201906.24 gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer], van een bedrag van € 1.259,16 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, en een bedrag van € 45.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op € 31,86, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;

bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;

legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van € 1.259,16 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, en een bedrag van € 45.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;

bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 266 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;

bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ten aanzien van parketnummer 03.170716.24 toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer], van een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;

legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;

bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;

bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

Beslag

- verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen voorwerpen:

een aansteker (goednummer G1716088);

een fles (goednummer G17110529);

- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte:

tape (goednummer G1715658);

een vest (goednummer G17110520);

een vaatdoek (goednummer G17105320);

- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan [slachtoffer]:

kleding (goednummers G1714754, G1714767, G1714757 en G1714764);

schoenen (goednummer G1714760);

Vordering tenuitvoerlegging

- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf opgelegd in de zaak onder parketnummer 03.031256.23.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Hermanides, voorzitter, mr. K.G. Witteman en mr. N.P.J. van de Pasch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.R.G. van Kerkhof, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 oktober 2025.

BIJLAGE I: De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

parketnummer 03.201906.24

primair

hij op of omstreeks 3 juni 2024 te Maastricht, in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven,

- benzine, althans een brandbare vloeistof over die [slachtoffer] heeft gegoten, althans die [slachtoffer] in aanraking heeft gebracht met een brandbare vloeistof, en/of vervolgens

- benzine, althans een brandbare vloeistof in aanraking heeft gebracht met een brandende aansteker, althans met open vuur,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair

hij op of omstreeks 3 juni 2024 te Maastricht, in de gemeente Maastricht, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten oppervlakkige en/of diep tweedegraads en/of derdegraads brandwonden in het gezicht en/of op de handen en/of de armen en/of de rug en/of de borst en/of de hals en/of het been, althans op het lichaam heeft toegebracht door

- benzine, althans een brandbare vloeistof over die [slachtoffer] te gieten, althans die [slachtoffer] in aanraking te brengen met een brandbare vloeistof, en/of vervolgens

- benzine, althans een brandbare vloeistof in aanraking te brengen met een brandende aansteker, althans met open vuur

parketnummer 03.170716.24

primair

hij op of omstreeks 11 mei 2024 te Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, heeft geslagen met een houten plank tegen het hoofd en/of het been en/of de hand, althans het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair

hij op of omstreeks 11 mei 2024 te Maastricht [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, te slaan met een houten plank tegen het hoofd en/of het been en/of de hand, althans het lichaam.

Voetnoot

Voetnoot 1

Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2024089154, gesloten op 23 augustus 2024, digitaal doorgenummerd van pagina 1 t/m 299.

Voetnoot 2

Dossierpagina’s 190 t/m 193.

Voetnoot 3

Dossierpagina’s 34 en 35.

Voetnoot 4

Dossierpagina’s 60 t/m 65.

Voetnoot 5

Dossierpagina 229.

Voetnoot 6

Dossierpagina’s 66 t/m 69

Voetnoot 7

Dossierpagina’s 127 en 128.

Voetnoot 8

Dossierpagina’s 131 t/m 134.

Voetnoot 9

Dossierpagina’s 150 t/m 161.

Voetnoot 10

Dossierpagina’s 85 t/m 105.

Voetnoot 11

Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2024075410, gesloten op 23 mei 2024, doorgenummerd van pagina 1 t/m 63.

Voetnoot 12

Dossierpagina’s 8 en 9.

Voetnoot 13

Vgl. o.a. ECLI:NL:GHSHE:2024:2496.