Rechtbank Midden-Nederland, eerste aanleg - enkelvoudig bestuursrecht overig

ECLI:NL:RBMNE:2021:2949

Op 26 May 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van bestuursrecht overig, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is AWB - 20 _ 2350, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBMNE:2021:2949. De plaats van zitting was Utrecht.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
AWB - 20 _ 2350
Datum uitspraak:
26 May 2021
Datum publicatie:
7 July 2021

Indicatie

WABO - van rechtswege verleende omgevingsvergunning - geschil betreft binnen of buiten de bebouwde kom.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 20/2350

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2021 in de zaak tussen [eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Gideonse),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp, verweerder

(gemachtigde: M. Luttik).

Procesverloop

Procesverloop

Eiser heeft met toepassing van artikel 8:55f van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende vergunning.

In de uitspraak buiten zitting van 6 november 2020 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Eiser is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.

In de uitspraak van 10 maart 2021 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard. De uitspraak van 10 maart 2021 is op 1 april 2021 gerectificeerd.

Tijdens de zitting van 6 mei 2021 is het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond voordat de uitspraak van 6 november 2020 werd gedaan. Eiser is verschenen samen met zijn gemachtigde en [A] . Namens verweerder is verschenen zijn gemachtigde vergezeld door [B] en [C] .

Inleiding

1. Eiser is eigenaar van het perceel [adres] te [plaats] (hierna: het perceel). Het perceel heeft de bestemming Wonen volgens het vigerende bestemmingsplan Landelijk Gebied Weesp.

2. Op het perceel staat een schuur/bijgebouw (1975, vergund als garage ) en eiser wil dit gebouw in gebruik nemen als recreatiewoning. Om precies te zijn als recreatiewoning waarbij geldt dat het beoogde gebruik mede ziet op het aanbieden van recreatief nachtverblijf aan derden door wisselende verhuur.

3. Eiser heeft op 16 januari 2020 een digitale aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend om, in afwijking van het bestemmingsplan, een bestaand bijgebouw in gebruik nemen als recreatiewoning. De aanvraag heeft tot doel een wijziging van het gebruik van dit bouwwerk in recreatiewoning, waarvoor te zijner tijd ook inpandige bouwactiviteiten nodig zullen zijn.

4. Met de brief van 22 mei 2020 heeft eiser aan verweerder meegedeeld dat de termijn waarbinnen op de aanvraag moest worden beslist is verstreken, zodat sprake is van een vergunning van rechtswege. Eiser heeft verweerder verzocht de beschikking bekend te maken en wanneer verweerder dit nalaat maakt eiser aanspraak op een dwangsom. Verweerder heeft niet gereageerd. Eiser heeft vervolgens op grond van artikel 8:55f Awb, het onder ‘procesverloop’ vermelde beroep ingesteld.

5. Tussen partijen is niet in geding dat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, zodat een vergunning vereist is. (Voetnoot 1)

6. De toepasselijke regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Overwegingen

De beoordeling

Bevoegdheidsgebrek verweerschrift

7. Eiser heeft de beroepsgrond dat aan het verweerschrift een bevoegdheidsgebrek kleeft, omdat het verweerschrift is ingediend door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, tijdens de zitting ingetrokken. De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom hier niet verder bespreken.

Omgevingsvergunning

8. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de gevraagde omgevingsvergunning al dan niet van rechtswege is verleend. Daarvoor is van belang of voor deze bouwaanvraag de reguliere, of de uitgebreide voorbereidingsprocedure geldt. Wanneer de uitgebreide voorbereidingsprocedure geldt is de vergunning van rechtswege niet van toepassing. Bij de reguliere voorbereidingsprocedure is dat wel het geval (Voetnoot 2).

9. Niet in geschil is dat de beslistermijn die in het geval van toepasselijkheid van de reguliere voorbereidingsprocedure geldt, is verstreken, zodat in dat geval een vergunning van rechtswege is verleend.

10. Eiser stelt zich op het standpunt dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is en dat met het verstrijken van de toepasselijke termijn, de vergunning van rechtswege is verleend. Eiser voert ter onderbouwing van dit standpunt aan dat het bouwwerk voldoet aan de in artikel 4, negende lid, van Bijlage II bij het Bor genoemde voorwaarden, omdat het bouwplan ligt binnen de bebouwde kom. Dat het bouwplan ligt binnen de bebouwde kom, baseert eiser op de hierop toepasselijke vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) (Voetnoot 3). Eiser voert verder aan dat verweerder blijkbaar dezelfde mening is toegedaan. Op verzoek van verweerder heeft verweerder zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning aangepast ten behoeve van de reguliere procedure.

11. Verweerder is van mening dat niet de reguliere procedure geldt omdat dat het bouwplan buiten de bebouwde kom is gelegen en daarmee niet voldoet aan de in artikel 4, negende lid, van Bijlage II bij het Bor gestelde voorwaarden. Verweerder heeft weliswaar aanvankelijk in de communicatie met eiser steeds de reguliere procedure genoemd, maar verweerder stelt daar niet aan gehouden te zijn. Het is de wet die bepaalt welke voorbereidingsprocedure van toepassing is en die laat verweerder daarbij geen keuzevrijheid.

12. De rechtbank stelt vast dat het antwoord op de vraag welke procedure van toepassing is, allereerst afhangt van de toepasselijkheid van artikel 4, negende lid, van Bijlage II bij het Bor en in dit geval dus van het antwoord op de vraag of het perceel binnen of buiten de bebouwde kom is gelegen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

Binnen of buiten de bebouwde kom

12.1.

Zoals ABRvS eerder heeft overwogen (Voetnoot 4) is de vraag of een perceel in de bebouwde kom is gelegen van feitelijke aard. Niet de plaats van het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft is bepalend, maar de aard van de omgeving. Daarbij is in het bijzonder van belang of sprake is van een concentratie van bebouwing en of het gebied door die bebouwing overwegend een woon- of verblijffunctie heeft.

12.2.

Volgens Google Streetview en de door eiser overgelegde foto’s en stukken, is de feitelijke situatie van het gebied waar het perceel ligt als volgt te omschrijven. Het perceel is gelegen in het buitengebied van [plaats] en bevindt zich aan de rivier de Vecht, waar zowel in westelijke als in oostelijke richting, woonboten liggen. Naast het perceel en evenwijdig aan de dijk, bevindt zich een woning met bijgebouwen. Tegenover het perceel is sprake van een wijds open weidelandschap waar ook een bedrijf ligt, gericht op paarden. Ongeveer een halve kilometer verder in oostelijke richting, voordat de Vecht een bocht maakt, bevindt zich een driesprong van wegen met ook nog een klein aantal woningen eveneens omgeven door weidelandschap.

12.3.

De rechtbank is van oordeel dat deze feitelijke situatie niet voldoet aan de toepasselijke omschrijving van bebouwde kom. Er is weliswaar sprake van enige bebouwing en woonboten, maar de omvang van de bebouwing is te gering om te kunnen spreken van een aaneengesloten bebouwing die het gebied een overwegende woon- en verblijffunctie geeft. Daarbij is het gebied naar zijn aard overwegend agrarisch gelet op het feit dat tegenover het perceel hoofdzakelijk sprake is van weilanden. Hoewel in oostelijke richting op de driesprong van wegen nog wat woningen zijn gelegen, liggen die te ver van het perceel van eiser om, zoals eiser bepleit, te kunnen spreken van een aaneengesloten concentratie van gebouwen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat het perceel buiten de bebouwde kom is gelegen. De rechtbank vindt voor zijn oordeel steun in de uitspraak van de ABRvS van 17 maart 2021 (Voetnoot 5), waarin de afdeling een feitelijke situatie, waarbij sprake is van meer bebouwing met een woonfunctie dan in het hiervoor liggende geval, kwalificeert als ‘buiten de bebouwde kom’.

De voorbereidingsprocedure

13. De rechtbank volgt op grond van wat hiervoor is overwogen verweerder in zijn standpunt dat niet is voldaan aan de in artikel 4, negende lid van bijlage II bij het Bor. Verlening van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) behoort dus niet tot de mogelijkheden. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3º, van de Wabo. Op de aanvraag is dus de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing die, zoals verweerder terecht heeft gesteld, bij overschrijding van de beslistermijn niet tot gevolg heeft dat vergunning van rechtswege is verleend.

De omstandigheid dat verweerder steeds en eerder heeft vermeld dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, maakt het voorgaande niet anders. Dit gegeven kan niet afdoen aan het dwingendrechtelijke voorschrift van artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo. Welke procedure van toepassing is, wordt in dit geval door de wet voorgeschreven en verweerder heeft in dit geval niet de bevoegdheid hier van af te wijken.

Conclusie

14. Er is dus geen sprake van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Verweerder heeft terecht geweigerd die bekend te maken. Verweerder heeft daarom ook geen dwangsom verbeurd als bedoeld in artikel 4:20d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.A. Willems, griffier. De beslissing is uitgesproken op 26 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Het toepasselijk wettelijk kader luidt als volgt:

Ingevolge artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb (de regeling van de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.

Ingevolge artikel 3.1, derde lid Wabo en artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb is indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.

Ingevolge artikel 3:10, eerste lid, van de Awb is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald. Ingevolgd het vierde lid is, indien de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is op de voorbereiding van een besluit, paragraaf 4.1.3.3 van de Awb niet van toepassing.

Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, is afdeling 3.4 van de Awb (de uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3º, van de Wabo, of artikel 2.12, tweede lid.

Ingevolge artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2º, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3º, van de Wabo kan deze omgevingsvergunning ook worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Ingevolge artikel 3.7, eerste lid van de wabo is $3.2 De reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij paragraaf 3.3. van toepassing is,

Ingevolge artikel 4 aanhef en onder 9, van Bijlage II bij het Bor, komt voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2º, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits deze bouwwerken zich binnen de bebouwde kom bevinden of buiten de bebouwde kom ziet op logiefunctie voor werknemers of opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.

Voetnoot

Voetnoot 1

artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Voetnoot 2

artikel 3.1 derde lid Wabo en artikel 3:10, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb, artikel 4:20b van de Awb.

Voetnoot 3

ECLI:NL:RVS:2019:3843 en ECLI:NL:RVS:2015:450

Voetnoot 4

onder meer in de uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:450

Voetnoot 5

ECLI:NL:RVS:2021:552