Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
2. Op 1 januari 2024 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum het nieuwe bestemmingsplan van kracht is geworden en het verzoek om schadevergoeding binnen vijf jaar na die datum is ingediend, is in deze zaak de Wro met de onderliggende regelingen nog van toepassing. (Voetnoot 4)
3. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat de minister volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag uitgaan van het advies van de door haar benoemde onafhankelijke en onpartijdige adviseur als:
? in dat advies op objectieve wijze verslag is gedaan van het verrichte onderzoek en
? daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en
? deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn,
tenzij door eisers concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van het advies naar voren zijn gebracht. (Voetnoot 5)
4. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het advies van [adviesbureau 1] aan deze voorwaarden voldoet en zo ja, of de beroepsgronden van eisers concrete aanknopingspunten geven voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van het advies van [adviesbureau 1] .
Zorgvuldigheid van het proces
5. Eisers hebben allereerst aangevoerd dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat zij niet adequaat heeft gereageerd toen eisers erop wezen dat het conceptadvies van [adviesbureau 1] gebrekkig was. De minister is hier in het bestreden besluit niet op ingegaan en heeft volgens eisers verder ook nauwelijks inhoudelijk gereageerd op de bezwaren anders dan door [adviesbureau 1] te citeren. Dit hoge knip-en-plakwerk-gehalte getuigt niet van een zorgvuldig besluitvormingsproces, aldus eisers.
6. De rechtbank volgt eisers hierin niet. [adviesbureau 1] heeft (uitgebreid) op de zienswijzen en bezwaren van eisers gereageerd. Dat de minister in het bestreden besluit aansluit bij de reacties van [adviesbureau 1] en niet zelf inhoudelijk reageert, kan de rechtbank volgen. De minister heeft [adviesbureau 1] immers juist ingeschakeld vanwege haar deskundigheid op het gebied van planschade en volgt de redeneringen en conclusies van [adviesbureau 1] . De rechtbank ziet daarin geen aanleiding voor de conclusie dat sprake zou zijn geweest van een onzorgvuldig besluitvormingsproces. Dit betoog slaagt dan ook niet.
7. Om te kunnen bepalen of eisers door de wijziging van het planologische regime in een nadeligere positie zijn komen te verkeren en daardoor schade lijden of zullen lijden, heeft [adviesbureau 1] een vergelijking gemaakt tussen het planologische regime na de inwerkingtreding van het inpassingsplan en het onmiddellijk daaraan voorafgaande planologisch regime op grond van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Dronten (D4000)’ (het bestemmingsplan). In die vergelijking moet [adviesbureau 1] in beginsel uitgaan van het realiseren van de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime, tenzij het realiseren van de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uit te sluiten. Aan de hand van de planologische vergelijking heeft [adviesbureau 1] de schadefactoren visuele hinder (waaronder verminderd uitzicht en horizonvervuiling), geluidhinder, lichthinder, schaduwhinder (en verminderde zonlichttoetreding) en verminderde situeringswaarde voor het perceel van eisers beoordeeld.
8. Eisers voeren aan dat uit het advies van [adviesbureau 1] niet blijkt dat zij onderzoek heeft gedaan naar het mogelijk specifieke karakter en de mate van hinderlijkheid van het geluid van windturbines. Uit onderzoek blijkt dat het laagfrequent geluid van de inmiddels gerealiseerde windturbines de hindergrenzen overschrijdt, wat leidt tot een aanzienlijke verslechtering van het woonklimaat. Verder is [adviesbureau 1] bij de planologische vergelijking uitgegaan van foutieve turbinespecificaties, wat volgens eisers tot een aanzienlijke onderschatting van de geluidshinder heeft geleid. Ook is [adviesbureau 1] volgens eisers ten onrechte uitgegaan van een oorspronkelijk geluidsniveau van 51 dB, terwijl uit de RIVM Atlas van de Leefomgeving en uit onderzoek van [onderzoeksbureau] blijkt dat het oorspronkelijke geluidsniveau minder dan 45 dB was. [adviesbureau 1] heeft verder nagelaten de second opinion van [adviesbureau 2] te verifiëren. Eisers verwijzen naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 februari 2018 (Voetnoot 6), waaruit volgens hen volgt dat een toename van de geluidsbelasting met 5 dB een juiste drempel is voor de beoordeling van het planologisch nadeel. In de nachtelijke periode is de toename van de geluidsbelasting meer dan 5 dB. Ten slotte voeren eisers aan dat de obstakelverlichting op de windturbines zichtbaar is vanuit hun woning, wat de visuele hinder vergroot en bijdraagt aan de waardedaling van het perceel.
9. [adviesbureau 1] schrijft in het advies dat zij voor het onderzoek naar de geluidsbelasting onder het nieuwe planologische regime aansluit bij de in de toelichting van het inpassingsplan gestelde geluidswaarden. In het kader van de voor het inpassingsplan opgestelde milieueffectrapportage is door [onderzoeksbureau] geluidsonderzoek uitgevoerd op woningniveau. De resultaten betreffen de gecumuleerde geluidsbelasting. De geluidswaarden voor de situatie onder het inpassingsplan zijn daarin bepaald op basis van een ‘luide’ en een ‘stillere’ turbine. Omdat in het inpassingsplan niet is voorgeschreven welk type windturbine moet worden gerealiseerd heeft [adviesbureau 1] om uit te gaan van de maximale mogelijkheden van het nieuwe planologische regime de luide turbine als uitgangspunt gehanteerd. Op de zitting heeft [adviesbureau 1] toegelicht dat zij in haar advies is uitgegaan van de op het moment van de peildatum – dat is de datum waarop het inpassingsplan in werking is getreden – maximale turbine. Volgens [adviesbureau 1] zijn de gerealiseerde turbines pas na de peildatum op de markt beschikbaar gekomen en was de geluidsbelasting van dit type turbine ten tijde van de peildatum nog niet bekend. Uit het geluidsonderzoek van [onderzoeksbureau] blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting door de komst van de windturbines met 2 dB toeneemt. Om de geluidsbelasting nauwkeuriger te kunnen beoordelen heeft [adviesbureau 1] bij de minister en de windkoepel nadere informatie opgevraagd en ontvangen over de geluidsbelasting zonder cumulatie. [adviesbureau 1] heeft deze nadere informatie ter toetsing voorgelegd aan het terzake deskundige bureau [adviesbureau 2] . Uit de rekenresultaten van [adviesbureau 2] blijkt dat de geluidsbelasting in de maximale situatie van het inpassingsplan bij de woning van eisers 34 Lnight en 40 Lden bedraagt. Dit betekent dat de geluidstoename op basis van een niet gecumuleerde berekening afgerond 10 dB gedurende de dag en afgerond 11 dB gedurende de nacht bedraagt. Deze toename kan volgens [adviesbureau 1] niet als ernstig worden gekwalificeerd, maar dat laat onverlet dat het aantal personen dat zich gehinderd voelt bij elke geluidstoename toeneemt.
10. De rechtbank kan het advies van [adviesbureau 1] met betrekking tot de geluidshinder volgen. Zij neemt daarbij in aanmerking dat wanneer de gestelde schade is te herleiden tot een gestelde toename van de geluidbelasting onder het nieuwe planologische regime, bij de planologische vergelijking in het kader van het onderzoek naar de geluidbelasting onder het oude en nieuwe planologische regime op de peildatum een reële prognose moet worden gemaakt van het gebruik van de desbetreffende gronden met de daaruit voortvloeiende redelijkerwijs te verwachten geluidbelasting. (Voetnoot 7) Naar het oordeel van de rechtbank heeft [adviesbureau 1] door uit te gaan van de op de peildatum maximale turbine in haar advies een reële prognose gemaakt van de op de peildatum te verwachten geluidsbelasting onder het nieuwe planologisch regime. Dat later een andere turbine beschikbaar is gekomen en is gerealiseerd maakt dit oordeel niet anders. Om de toename van de geluidhinder als gevolg van de windturbines te kunnen beoordelen heeft [adviesbureau 1] breder gekeken dan alleen naar de gecumuleerde geluidstoename die 2 dB bedraagt. De verwijzing van eisers naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland gaat hieraan voorbij. Ook heeft [adviesbureau 1] in haar advies met een verwijzing naar het RIVM-rapport 2020-0214 ‘Gezondheidseffecten van windturbinegeluid’ onderkend dat het ritmische karakter van het geluid van windturbines tot meer hinder leidt dan van andere geluidsbronnen. [adviesbureau 1] heeft in dat kader verder onderkend dat ook het laagfrequent geluid dat deel uitmaakt van het totale geluid van windturbines storend kan zijn en effect kan hebben op het inslapen en de slaap zelf. Eisers hebben hun beroepsgrond dat [adviesbureau 1] van een verkeerd oorspronkelijke geluidsniveau zou zijn uitgegaan, niet met een rapport van een andere deskundige aannemelijk gemaakt. De rechtbank is met [adviesbureau 1] van oordeel dat de gegevens in de RIVM Atlas van de Leefomgeving niet een nauwkeurige bepaling van de geluidsbelasting ter plaatse betreffen. De rechtbank is van oordeel dat [adviesbureau 1] voor het onderzoek naar de geluidsbelasting heeft mogen aansluiten bij de locatie-specifieke onderzoeken van [onderzoeksbureau] en [adviesbureau 2] .
11. [adviesbureau 1] heeft in haar advies onderkend dat de windturbines zouden worden voorzien van obstakelverlichting om voor het luchtverkeer visueel herkenbaar te zijn. Bij de schadebeoordeling heeft [adviesbureau 1] betrokken dat deze verlichting in dan wel rondom de woning van eisers waarneembaar is. Dit komt overeen met de hinder die eisers van de obstakelverlichting van de inmiddels gerealiseerde windturbines ervaren. Ook op dit punt kan de rechtbank het advies van [adviesbureau 1] dus volgen.
Het normaal maatschappelijk risico
12. Eisers voeren aan dat het normaal maatschappelijk risico door de minister ten onrechte is vastgesteld op een percentage van 3%. Volgens eisers moet worden uitgegaan van een normaal maatschappelijk risico van 2%.
13. De rechtbank stelt voorop dat op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling de vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico in de eerste plaats aan de minister is, die daarbij beoordelingsruimte toekomt. De minister moet deze vaststelling naar behoren motiveren. Als de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, toetst de rechtbank deze motivering en kan zij, als de gegeven motivering niet volstaat, in het kader van de definitieve beslechting van het geschil de omvang van het normaal maatschappelijk risico zelf vaststellen (Voetnoot 8) door zelf te bepalen welke drempel of korting redelijk is.
14. Partijen zijn het erover eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat voor het antwoord op de vraag of de schade van eisers binnen het normaal maatschappelijk risico valt, onder meer van belang is of de planologische ontwikkeling van het windplan als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd, waarmee eisers rekening hadden kunnen houden. Dit is het geval als het windplan in de lijn van de verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zou voordoen. Bij de beantwoording van de vraag of de ontwikkeling in de lijn van de verwachtingen lag, komt in ieder geval betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling:
? naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving past en
? binnen het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past.
15. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling mag de minister als de ontwikkeling van het windplan naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past, een drempel van 5% van de waarde van de onroerende zaak toepassen. Als aan één van beide indicatoren maar voor een deel wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 4% in beginsel aangewezen. Als aan één van beide indicatoren in zijn geheel niet wordt voldaan of als aan beide indicatoren slechts deels wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 3% in beginsel aangewezen. Als slechts aan één van beide indicatoren voor een deel wordt voldaan, of als aan beide indicatoren in het geheel niet wordt voldaan, is in beginsel het toepassen van het wettelijk minimumforfait van 2%, aangewezen.
16. Eisers voeren aan dat de ontwikkeling van Windplan Groen naar haar aard en omvang niet binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving past en niet binnen het gedurende een reeks van jaren gevoerd ruimtelijke beleid past. De ontwikkeling van de windturbines is volgens eisers in strijd met het bestemmingsplan, de structuurvisie Windenergie op land (SvWOL), de structuurvisie Dronten 2030 en de Ecologische Hoofdstructuur Flevoland.
17. De minister merkt de windturbines, in navolging van [adviesbureau 1] , deels aan als passend binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving. [adviesbureau 1] schrijft in haar advies dat windturbines vanuit een breder perspectief passend zijn binnen de ruimtelijke structuur van het polderlandschap. In het bestreden besluit staat dat een agrarisch buitengebied van een polderlandschap zich bij uitstek leent voor het opwekken van windenergie op land. Maar [adviesbureau 1] stelt in het advies wel vast dat in de directe nabijheid waar de turbines ten zuiden van de [naam] en ten noorden van de N307 zullen worden gerealiseerd geen windturbines aanwezig waren. In de polder was op korte afstand alleen een kleinschalige windturbine aanwezig op een agrarisch erf. Andere windturbines van enige omvang waren aanwezig op een afstand van ruim 6 kilometer van de [naam] . Daarom is [adviesbureau 1] van oordeel dat de windturbines in het ter plaatse aanwezige polderlandschap deels als passend in de ruimtelijke structuur van de omgeving moeten worden aangemerkt.
18. De rechtbank kan de motivering van de minister volgen. Eisers hebben niet onderbouwd waarom de windturbines volgens hen in het geheel niet passen binnen de ruimtelijke structuur.
19. [adviesbureau 1] heeft in haar advies al het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid op het gebied van windparken in dit deel van Flevoland in kaart gebracht en beoordeeld in hoeverre de ontwikkeling van de windturbines van Windplan Groen nabij het perceel van eisers daarbinnen past. [adviesbureau 1] komt voor de door eisers genoemde beleidsstukken net als eisers tot de conclusie dat de ontwikkeling van de windturbines daar niet binnen past. De ontwikkeling van windturbines past volgens [adviesbureau 1] echter wel binnen de structuurvisie Infrastructuur & Ruimte, het Regioplan windenergie Zuidelijk en Oostelijk Flevoland en de omgevingsverordening Flevoland (2019), al was dit beleid hoofdzakelijk gericht op windturbines met een ashoogte van 120 meter in plaats van 166 meter.
20. De rechtbank is het eens met de conclusie van [adviesbureau 1] dat de ontwikkeling van de windturbines deels binnen het in een reeks van jaren gevoerde beleid past.
21. Omdat de ontwikkeling deels passend is in het in een reeks van jaren gevoerde beleid en deels passend is in de ruimtelijke structuur van de omgeving, heeft de minister de omvang van het normaal maatschappelijk risico naar het oordeel van de rechtbank terecht op 3% vastgesteld.
Waardebepaling van het perceel
22. Bij de bepaling van de waardevermindering is maatgevend welke prijs een redelijk denkend en handelend koper voor de onroerende zaak zou hebben geboden onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het nieuwe planologische regime en op het tijdstip direct daarna, uitgaande van wat maximaal op grond van het oude en nieuwe planologische regime kon worden gerealiseerd. De taxateur moet in zijn taxatierapport op inzichtelijke wijze aangeven welke taxatiemethode hij heeft gebruikt en welke overige feiten en omstandigheden hij aan de taxatie ten grondslag heeft gelegd. De taxatie mag niet onbegrijpelijk zijn. (Voetnoot 9)
23. [adviesbureau 1] heeft de waarde van het perceel direct voor de peildatum bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode. Om te komen tot een referentiekader heeft [adviesbureau 1] transacties van objecten in de omgeving van het object rondom de peildatum vergeleken. Het betreft de transacties van de volgende drie referentiewoningen aan de [straat] : [referentiewoning 1] , [referentiewoning 2] en [referentiewoning 3] . Voor het bepalen van de waardering heeft [adviesbureau 1] een vergelijking gemaakt tussen het perceel van eisers en de vergelijkingsobjecten op de volgende punten: het woningtype; het bouwjaar; de woonoppervlakte; de perceelsoppervlakte; bij-, op- of aanbouwen; de ligging en de onderhoudssituatie. Op de zitting heeft [adviesbureau 1] toegelicht dat zij daarbij de planologische maximale invulling als uitgangspunt heeft genomen. Maar omdat de maximale invulling hier vrijwel geheel gelijk was aan de feitelijke situatie, kon zij in dit geval vrijwel geheel aansluiten bij de normale marktwaarde. Voor het bepalen van de waarde van het perceel direct na de peildatum maakt [adviesbureau 1] een inschatting van hoe de planologische wijziging op de locatie overkomt op een redelijk denkend en handelend koper. Daarbij maakt zij ook een vergelijking met eerdere planschadetaxaties die [adviesbureau 1] heeft gedaan. Nadat [adviesbureau 1] de waarde direct na de peildatum heeft bepaald, checkt zij als controlemechanisme of de bepaalde waardedaling overeenkomt met het percentage dat hoort bij de ernst van de schade zoals zij die eerder bij de planologische vergelijking heeft bepaald.
24. De rechtbank beoordeelt alleen of de minister de taxatie door [adviesbureau 1] redelijkerwijs aan haar besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Als de beroepsgronden van eisers op een specifiek aspect van een taxatierapport zien dat berust op specifieke deskundigheid van een taxateur, kan dit aspect alleen met succes worden bestreden met een onderbouwd tegenrapport van een onafhankelijke taxateur, waaruit blijkt dat en waarom het taxatierapport onjuist is. (Voetnoot 10)
25. Eisers voeren aan dat de waardedaling van 4,16% waar [adviesbureau 1] in haar advies op uit is gekomen niet reëel is. Eisers verwijzen hierbij naar het TNO-rapport “TNO 2022 P10374, De verwachte impact van windturbines op huizenprijzen in Nederland. Een ruimtelijke analyse voor de periode 2020-2030” (het TNO-rapport). In het TNO-rapport staat een formule om de waardedaling te berekenen aan de hand van de tiphoogte van de turbine en de afstand van de turbine tot het te taxeren perceel. Binnen de afstand van 10x de tiphoogte vanaf het perceel van eisers worden vier windturbines gebouwd. Volgens de formule uit het TNO-rapport zou de waardevermindering van het perceel van eisers dan tussen de 14,1 en 33,9% liggen. De berekening volgens de formule uit het TNO-rapport sluit volgens eisers goed aan op de feitelijke waardevermindering die zij hebben berekend op basis van de gegevens uit het WOZ-waardeloket en het kadaster. Eisers hebben aan de hand van de WOZ-waarden de prijsontwikkeling van woningen aan de [straat] vergeleken met de prijsontwikkeling van woningen in Flevoland in de periode 2015-2020. De prijsstijging aan de [straat] is 22,3% tegenover 46,2% in Flevoland. Verder voeren eisers aan dat de vergelijking met referentieobjecten op [naam] principieel onjuist is, omdat die woningen ook in waarde zijn verminderd als gevolg van het windplan.
26. In antwoord op de reactie van eisers op het conceptadvies wijst [adviesbureau 1] erop dat het TNO rapport andere uitgangspunten heeft dan in het planschaderecht gebruikelijk is. Zo wordt daarin geen rekening gehouden met locatie-specifieke kenmerken, waaronder bestemmingsplannen. Op de zitting heeft [adviesbureau 1] hieraan toegevoegd dat TNO in het rapport de gegevens uit het onderzoek van Droes en Koster over windturbines tot een hoogte van 150 meter extrapoleert. Dat is gevaarlijk voor het vaststellen van waarden. Volgens het rapport zou rekening zijn gehouden met de verschillende aspecten van de turbines, maar welke aspecten dit zijn blijft onduidelijk. Verder worden door TNO gemiddelden gehanteerd en blijkt uit het rapport dat er weinig transacties waren om zich op te baseren, hierop is gecorrigeerd. Ook wordt een grote onzekerheidsmarge genomen van plus 2% tot min 10%. Zicht en geluid zijn niet betrokken. Ook hadden de onderzoekers geen beschikking over objectieve geluidsonderzoeken, waar [adviesbureau 1] als planschadedeskundige wel vanuit moet gaan. En een planschadedeskundige moet subjectieve aspecten buiten toepassing laten.
27. Naar het oordeel van de rechtbank is de taxatie van [adviesbureau 1] gebaseerd op de juiste uitgangspunten en gaat deze in op de specifieke situatie van het perceel van eisers. Het TNO-rapport bevat veel algemeenheden en onzekerheden en is niet bedoeld als hulpmiddel bij planschadetaxaties in een individueel geval. Ook de vergelijking tussen de prijsontwikkelingen van percelen in [naam] en in de rest van Flevoland die eisers zelf hebben gemaakt op basis gegevens uit het WOZ-waardeloket, is geen door een deskundige gedane planschadetaxatie waarbij een vergelijking heeft plaatsgevonden tussen de meest nadelige invulling van het oude planologische regime en het inpassingsplan. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze door eisers ingebrachte berekening daarom niet worden afgeleid dat de taxatie van [adviesbureau 1] niet klopt.
28. Het kiezen van de referentieobjecten berust op de specifieke deskundigheid van de taxateur. Eisers hebben hun beroepsgrond dat [adviesbureau 1] verkeerde referentieobjecten heeft gekozen niet, zoals voor een succesvolle betwisting is vereist, onderbouwd met een tegenrapport van een onafhankelijke taxateur, waaruit blijkt dat en waarom de door [adviesbureau 1] gekozen referentieobjecten onjuist zouden zijn.
29. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de taxatie door [adviesbureau 1] aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De rechtbank vindt deze taxatie begrijpelijk.